Language of document :

Beroep ingesteld op 17 april 2007 - Hitachi e.a. / Commissie

(Zaak T-112/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Hitachi Ltd (Tokyo, Japan), Hitachi Europe Ltd (Maidenhead, Verenigd Koninkrijk), Japan AE Power Systems Corp. (Tokyo, Japan) (vertegenwoordigers: M. Reynolds, P. Mansfield en D. Arts, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

De verzoekende partijen concluderen dat het het Gerecht behage:

de bestreden beschikking nietig te verklaren voor zover zij ieder van hen betreft;

bijgevolg, de geldboeten die aan ieder van hen werden opgelegd in te trekken;

subsidiair, artikel 2 van de bestreden beschikking nietig te verklaren voor zover het ieder van hen betreft, of, ten minste, de geldboeten die ieder van hen werden opgelegd in te trekken of te verlagen;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters hebben krachtens de artikelen 225 EG en 230 EG een beroep tot nietigverklaring ingesteld tegen de beschikking van de Commissie van 24 januari 2007 (zaak COMP/F/38.899 - Gasgeïsoleerde schakelinstallaties - C(2006) 6762 def.), waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat verzoeksters, samen met andere ondernemingen, artikel 81 EG en artikel 53 van de EER hebben geschonden in de sector van de gasgeïsoleerde schakelinstallaties (hierna: "GSI") door een geheel van afspraken en onderling afgestemde gedragingen die bestonden in: (a) verdeling van de markt, (b) toekenning van quota's en instandhouding van de respectieve marktaandelen, (c) toekenning van individuele GSI-projecten (manipulatie van inschrijvingen) aan bepaalde producenten en manipulatie van de inschrijvingsprocedures voor deze projecten, (d) prijsvaststelling, (e) afspraken om licentie-overeenkomsten met ondernemingen die geen lid zijn van de mededingingsregeling, op te zeggen, en (f) uitwisseling van gevoelige marktinformatie. Subsidiair vorderen verzoeksters op basis van artikel 31 van verordening (EG) nr. 1/20031 van de Raad intrekking of verlaging van de geldboeten die ieder van hen werden opgelegd.

De argumenten van verzoeksters kunnen als volgt worden samengevat. Verzoeksters stellen schending door de Commissie van de beginselen met betrekking tot het recht van verweer, van artikel 2 van verordening nr. 1/2003, en van artikel 81 EG, alsook van de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht. De schending bestaat volgens verzoeksters uit volgende elementen:

Ten eerste wordt aangevoerd dat de Commissie verweersters' recht van verweer heeft geschonden doordat zij hen de toegang heeft geweigerd tot zogenaamd belastend bewijsmateriaal alsook tot een aantal - potentieel ontlastende - stukken.

Ten tweede heeft de Commissie het bestaan van een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG niet aangetoond naar de juridische maatstaf van artikel 2 van verordening nr. 1/2003. Dienaangaande betogen verzoeksters in het bijzonder dat de Commissie niet heeft bewezen dat de betrokken Europese en Japanse ondernemingen een gemeenschappelijke regeling hadden uitgewerkt op de in de beschikking gestelde wijze, dan wel of een gemeenschappelijke regeling een de mededinging beperkende overeenkomst en/of gedraging vormde.

Ten derde heeft de Commissie niet aangetoond dat verzoeksters deelnamen aan één enkele voortdurende inbreuk.

Ten vierde heeft de Commissie het recht kennelijk verkeerd toegepast bij de vaststelling van de geldboeten die verzoeksters werden opgelegd, door geen rekening te houden met de zwaarte van de inbreuk die verzoeksters zouden hebben gemaakt.

Ten vijfde heeft de Commissie het recht kennelijk verkeerd toegepast doordat zij bij de vaststelling van verzoeksters' geldboeten geen rekening heeft gehouden met bepaalde elementen inzake de duur van de gestelde inbreuk.

Ten slotte schendt de door de Commissie gebruikte methode voor de vaststelling van de geldboeten met inachtneming van een afschrikkende vermenigvuldigingsfactor, de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht van gelijke behandeling en evenredigheid, gelet op het risico dat verzoeksters de Europese markt enige schade van betekenis zouden kunnen toebrengen.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, 4.1.2003, blz. 1-25).