Language of document : ECLI:EU:T:2024:460

Voorlopige editie

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

10 juli 2024 (*)

„Economisch en monetair beleid – Prudentieel toezicht op kredietinstellingen – Verzet van de ECB tegen de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen in een kredietinstelling – Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Rechtstreekse geraaktheid – Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid – Reputatie en vakbekwaamheid van de kandidaat-verwerver – Financiële soliditeit – Naleving van de prudentiële vereisten – Bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering – Evenredigheid”

In zaak T‑323/22,

PH,

PI,

PJ,

Socrates Capital Ltd, gevestigd te Toronto (Canada),

vertegenwoordigd door D. Hillemann, C. Fischer en T. Ehls, advocaten,

verzoekers,

tegen

Europese Centrale Bank (ECB), vertegenwoordigd door E. Yoo, S. Letocart en V. Hümpfner als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou als gemachtigde,

interveniënte,

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: R. da Silva Passos, president, S. Gervasoni (rapporteur) en T. Pynnä, rechters,

griffier: V. Di Bucci,

gezien de stukken,

gelet op het feit dat de partijen geen verzoek tot vaststelling van een terechtzitting hebben ingediend binnen de termijn van drie weken nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling is betekend, en na te hebben besloten om overeenkomstig artikel 106, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling,

het navolgende

Arrest (1)

1        Met hun beroep krachtens artikel 263 VWEU vorderen verzoekers PH, PI, PJ en Socrates Capital Ltd, nietigverklaring van het besluit van de Europese Centrale Bank (ECB) van 22 maart 2022 waarbij die instelling zich heeft verzet tegen de verwerving door PH, PI en PJ van een gekwalificeerde deelneming in HKB Bank GmbH (hierna: „doelbank”) en tegen het feit dat zij meer dan 50 % van het kapitaal en de stemrechten in die bank zouden bezitten.

I.      Voorgeschiedenis van het geding en feiten die zich na de instelling van het beroep hebben voorgedaan

2        Ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit was de doelbank een minder belangrijke kredietinstelling in de zin van artikel 6, lid 4, van verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB 2013, L 287, blz. 63). De doelbank is in Duitsland gevestigd en staat onder rechtstreeks prudentieel toezicht van de Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht (federale toezichthoudende autoriteit voor financiële diensten, Duitsland; hierna „BaFin”).

3        Op de datum van het bestreden besluit bezat Socrates Capital 81,6 % van het kapitaal en 95,14 % van de stemrechten in de doelbank. Zij was zelf voor 100 % indirect als dochteronderneming (via twee holdingvennootschappen) uiteindelijk in handen van A.

[omissis]

7        Op respectievelijk 9 april 2020 en 9 juli 2020 hebben PH enerzijds, en PI en PJ anderzijds, de BaFin in kennis gesteld van hun voornemen om, als indirecte verwervers wat PH en PI betreft en als rechtstreekse verwerver wat PJ betreft, door middel van de verwerving van alle aandelen van Socrates Capital in de doelbank een gekwalificeerde deelneming en meer dan 50 % van het kapitaal en de stemrechten in de doelbank te verwerven (hierna: „voorgenomen verwerving”).

[omissis]

10      In augustus 2020 hebben Socrates Capital enerzijds, en PI en PJ anderzijds, een koop‑ en verkoopovereenkomst gesloten met het oog op de voorgenomen verwerving (hierna: „koop‑ en verkoopovereenkomst”). Op grond van deze overeenkomst – waarin opschortende en ontbindende voorwaarden waren opgenomen – stemde Socrates Capital ermee in om de gekwalificeerde deelneming die zij in juni 2017 in de doelbank had verworven, voor een bedrag van [2‑20] miljoen EUR aan PJ te verkopen.

[omissis]

20      Op 22 maart 2022 heeft de ECB de kandidaat-verwervers in kennis gesteld van het bestreden besluit en van haar antwoord op de opmerkingen over het ontwerp van bestreden besluit.

21      Het bestreden besluit is vastgesteld op grond van met name de artikelen 22 en 23 van richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB 2013, L 176, blz. 338), zoals omgezet in de Duitse wetgeving inzake de kredietsector. De ECB stelde zich in wezen op het standpunt dat zij zich tegen de voorgenomen verwerving moest verzetten omdat de kandidaat-verwervers niet voldeden aan de criteria van reputatie, financiële soliditeit, naleving van de prudentiële vereisten en bestrijding van het risico van witwassen van geld en financiering van terrorisme.

[omissis]

II.    Procedure en conclusies van partijen

26      Bij een op 8 september 2022 ter griffie van het Gerecht ingeschreven memorie heeft de ECB het Gerecht verzocht vast te stellen dat op het beroep niet meer hoefde te worden beslist. Bij beschikking van 11 januari 2023 heeft het Gerecht beslist dit verzoek om afdoening zonder beslissing te voegen met de zaak ten gronde.

27      Verzoekers verzoeken het Gerecht:

–        het bestreden besluit onwettig te verklaren en vast te stellen dat hun rechten zijn geschonden;

–        de ECB te verwijzen in de kosten.

28      De ECB verzoekt het Gerecht:

–        primair vast te stellen dat op het beroep niet meer hoeft te worden beslist;

–        subsidiair het beroep niet-ontvankelijk te verklaren voor zover het door Socrates Capital is ingesteld, en in elk geval ongegrond te verklaren;

–        verzoekers hoofdelijk te verwijzen in de kosten.

29      De Europese Commissie, die aan de zijde van de ECB intervenieert, verzoekt het Gerecht:

–        het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoekers te verwijzen in de kosten.

III. In rechte

[omissis]

C.      De ontvankelijkheid van het beroep, voor zover het is ingesteld door Socrates Capital

51      De ECB is van mening dat Socrates Capital door het bestreden besluit niet rechtstreeks en individueel wordt geraakt, zodat die onderneming niet bevoegd is om een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU in te stellen. Het bestreden besluit heeft geen gevolgen voor de rechtspositie van Socrates Capital aangezien dat besluit haar uit zuiver juridisch oogpunt niet belet om haar deelneming aan de betrokken verwerver te verkopen omdat niet is voorzien in een sanctie tegen de verkoper van de aandelen. Vanuit het oogpunt van het doel van de procedure, de criteria voor de beoordeling van de verwerving van een gekwalificeerde deelneming, en de administratieve procedure, wordt de verkoper van de gekwalificeerde deelneming niet rechtstreeks geraakt door een besluit tot verzet tegen de verwerving dat enkel de potentiële koper raakt. De ECB voegt daaraan toe dat niet is voldaan aan de voorwaarde van individuele geraaktheid aangezien het bestreden besluit het resultaat is van de beoordeling van criteria die geen verband houden met de verkoper van de gekwalificeerde deelneming.

52      Verzoekers betwisten dat betoog. De ECB houdt geen rekening met het feit dat de koop‑ en verkoopovereenkomst een opschortende voorwaarde bevat volgens welke de overeenkomst niet uitvoerbaar is indien de ECB zich tegen de transactie verzet. Het bestreden besluit raakt ook het eigendomsrecht en de vrijheid van ondernemerschap van Socrates Capital. Bovendien wordt in het bestreden besluit vermeld dat de reputatie van de kandidaat-verwervers wordt aangetast door het feit dat zij „zaken hebben gedaan” met de verkoper, hetgeen neerkomt op een algemeen verbod om de doelbank te kopen. Socrates Capital wordt individueel geraakt omdat geen enkele andere entiteit de meerderheid van de aandelen bezit die de kandidaat-verwervers wensen te verwerven.

53      Dienaangaande zij opgemerkt dat de vier verzoekers een en hetzelfde beroep hebben ingesteld. Aangezien het gaat om één enkel beroep en PH, PI, en PJ procesbevoegdheid hebben, behoeft niet te worden onderzocht of Socrates Capital procesbevoegd is (zie in die zin arrest van 24 maart 1993, CIRFS e.a./Commissie, C‑313/90, EU:C:1993:111, punt 31).

54      Het Gerecht is echter van oordeel dat het, met het oog op een goede rechtsbedeling en gelet op het bijzondere belang van de ontvankelijkheidsvraag die aan de orde wordt gesteld in de door de ECB opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid, aangewezen is om een uitspraak te doen over dit middel van niet-ontvankelijkheid.

55      Artikel 263, vierde alinea, VWEU noemt twee situaties waarin een natuurlijke of rechtspersoon bevoegd is om beroep in te stellen tegen een handeling die niet tot hem is gericht. Ten eerste kan hij een dergelijk beroep instellen indien deze handeling hem rechtstreeks en individueel raakt. Ten tweede kan hij beroep instellen tegen een regelgevingshandeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt, indien deze hem rechtstreeks raakt (arrest van 18 oktober 2018, Internacional de Productos Metálicos/Commissie, C‑145/17 P, EU:C:2018:839, punt 32).

56      De in artikel 263, vierde alinea, VWEU neergelegde ontvankelijkheidsvoorwaarden moeten worden uitgelegd in het licht van het fundamentele recht op effectieve rechterlijke bescherming, zonder evenwel de uitdrukkelijk door dat Verdrag gestelde voorwaarden onwerkzaam te maken (arrest van 3 oktober 2013, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en Raad, C‑583/11 P, EU:C:2013:625, punt 98).

57      In het onderhavige geding is het bestreden besluit niet ter kennis gebracht van Socrates Capital. Overigens vereiste geen enkele bepaling een dergelijke kennisgeving aan deze verzoekster in haar hoedanigheid van overdrager van de betrokken gekwalificeerde deelneming. Aangezien Socrates Capital geen adressaat van het bestreden besluit is, kan haar procesbevoegdheid dus slechts worden erkend indien zij onder een van de twee in punt 55 hierboven genoemde gevallen valt.

58      Nu het bestreden besluit geen regelgevingshandeling is, moet de ontvankelijkheid van het beroep bovendien worden onderzocht in het licht van het eerste in punt 55 hierboven genoemde geval.

59      Bijgevolg moet eerst worden vastgesteld of Socrates Capital rechtstreeks door het bestreden besluit wordt geraakt.

60      De in artikel 263, vierde alinea, VWEU gestelde voorwaarde dat een natuurlijke of rechtspersoon rechtstreeks wordt geraakt door de maatregel waartegen beroep wordt ingesteld, is slechts vervuld indien aan twee cumulatieve criteria is voldaan. Het eerste criterium behelst dat de bestreden maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor de rechtspositie van die persoon. Het tweede criterium houdt in dat aan degenen tot wie die maatregel is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen enkele beoordelingsbevoegdheid wordt gelaten, omdat die uitvoering zuiver automatisch geschiedt en alleen voortvloeit uit de regelgeving van de Unie zonder dat daarvoor nadere regels hoeven te worden gesteld [arrest van 22 juni 2021, Venezuela/Raad (Geraaktheid van een derde staat), C‑872/19 P, EU:C:2021:507, punt 61].

61      Om vast te stellen of een handeling rechtsgevolgen heeft, moet worden aangeknoopt bij met name het voorwerp, de inhoud, de strekking en de essentie van deze handeling, alsmede de juridische en feitelijke context waarin zij tot stand is gekomen [arrest van 22 juni 2021, Venezuela/Raad (Geraaktheid van een derde staat), C‑872/19 P, EU:C:2021:507, punt 66].

62      De in de artikelen 22 en volgende van richtlijn 2013/36 bedoelde regeling voor het toezicht op gekwalificeerde deelnemingen onderwerpt de persoon die een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling wenst te verwerven aan een voorafgaande beoordeling, met name van zijn reputatie en financiële soliditeit, teneinde een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betrokken kredietinstelling te waarborgen.

63      De in artikel 23 van richtlijn 2013/36 bedoelde criteria voor de beoordeling van de kennisgeving van de verwerving van een gekwalificeerde deelneming strekken ertoe te beoordelen of de kandidaat-verwerver en de voorgenomen verwerving die hij aan de bevoegde autoriteit voorlegt, geschikt zijn. De beoordeling is meer in het bijzonder bedoeld om na te gaan of de kandidaat-verwerver een goede reputatie geniet en over de nodige financiële soliditeit beschikt opdat de instelling waarvan aandelen worden verworven aan de prudentiële vereisten blijft voldoen. De beoordeling helpt ook voorkomen dat de transactie zou worden gefinancierd met middelen uit onwettige activiteiten (conclusie van advocaat-generaal Campos Sánchez-Bordona in de zaak Berlusconi en Fininvest, C‑219/17, EU:C:2018:502, punt 80).

64      Krachtens artikel 22, lid 1, van richtlijn 2013/36 staat het aan de kandidaat-verwerver om de bevoegde autoriteiten in kennis te stellen van de voorgenomen verwerving. Bovendien vermeldt deze richtlijn noch de bekendmaking van deze kennisgeving, noch de mogelijkheid voor andere personen dan de kandidaat-verwerver – zoals de persoon die zijn deelneming in een kredietinstelling wil verkopen – om deel te nemen aan de beoordelingsprocedure van de voorgenomen verwerving.

65      Volgens artikel 22, lid 5, van richtlijn 2013/36 stellen de bevoegde autoriteiten, indien zij besluiten zich tegen de voorgenomen verwerving te verzetten, de kandidaat-verwerver daarvan gemotiveerd in kennis.

66      Volgens artikel 26, lid 2, derde alinea, van richtlijn 2013/36 ten slotte, bepalen de lidstaten, indien een deelneming wordt verworven ondanks verzet van de bevoegde autoriteiten, dat – onverminderd andere te treffen sancties – de uitoefening van de betrokken stemrechten wordt geschorst, dan wel dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn of nietig verklaard kunnen worden.

67      Uit het voorgaande volgt dat de regeling voor het toezicht op de gekwalificeerde deelnemingen tot doel heeft om voorafgaand aan de verwerving van dergelijke deelnemingen, de hoedanigheid te beoordelen van de kandidaat-verwervers die als eigenaren toegang tot de banksector wensen te krijgen.

68      In die omstandigheden moet het verzet tegen de verwerving van een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling worden geacht de rechtspositie van de vennootschap die een dergelijke deelneming verkoopt niet te wijzigen.

69      Het verzet tegen de verwerving van een gekwalificeerde deelneming doet namelijk weliswaar afbreuk aan de mogelijkheid voor kandidaat-verwervers om een overeenkomst te sluiten met de verkoper van een gekwalificeerde deelneming, maar doet geen afbreuk aan het recht van de verkoper om over te gaan tot een overdrachtstransactie, die hij met name met een andere potentiële verwerver kan sluiten, en komt enkel neer op een weigering voor kandidaat-verwervers om als eigenaar toegang te krijgen tot de banksector.

70      Deze conclusie vindt steun in de juridische context van het bestreden besluit. Richtlijn 2013/36 vermeldt noch de bekendmaking van de kennisgeving van de verwerving van een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling, noch de mogelijkheid dat derden bij de administratieve procedure worden betrokken, noch de systematische bekendmaking van het besluit van de bevoegde autoriteit. Indien geen rekening wordt gehouden met het verzet tegen de verwerving van een gekwalificeerde deelneming, voorziet die richtlijn enkel in sancties met betrekking tot de uitoefening van de stemrechten die overeenstemmen met de door de kandidaat-verwervers verworven deelneming. In het bijzonder omvatten de sancties van § 2c, lid 2, van het Kreditwesengesetz (wet op de kredietsector) van 9 september 1998 (BGBl. 1998 I, blz. 2776), zoals gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2021 (BGBl. 2021 I, blz. 3436) (hierna: „KWG”), noch sancties tegen de verkoper van een gekwalificeerde deelneming, noch maatregelen zoals de nietigheid van de verwerving zelf of de verplichting om terug te keren naar de situatie vóór de verkoop.

71      In casu wordt in het bestreden besluit dus de geschiktheid van de kandidaat-verwervers en niet de rechtmatigheid van de koop‑ en verkoopovereenkomst beoordeeld.

72      De clausule in de koop‑ en verkoopovereenkomst volgens welke deze overeenkomst zonder de toestemming van de ECB niet in werking zal treden, is vrijwillig door de partijen in de overeenkomst opgenomen. Het is juist dat een door de partijen bij een overeenkomst opgenomen beding de afspiegeling van regelgeving kan zijn (zie in die zin en naar analogie arrest van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie, C‑386/96 P, EU:C:1998:193, punt 51). In casu weerspiegelt dit beding echter regelgeving die de kandidaat-verwerver individueel onderwerpt aan een administratieve vergunning waarbij zijn geschiktheid wordt beoordeeld om als eigenaar toegang te krijgen tot de banksector. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie (C‑386/96 P, EU:C:1998:193), spreekt de ECB zich bij de beoordeling van de kennisgeving van de verwerving niet uit over de conformiteit van de eventueel tussen de kandidaat-verwerver en de verkoper van een deelneming in een kredietinstelling gesloten overeenkomst.

73      Bovendien bepaalt artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) dat de vrijheid van ondernemerschap wordt erkend overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken.

74      Artikel 17 van het Handvest bepaalt dat eenieder het recht heeft de goederen die hij rechtmatig heeft verkregen in eigendom te bezitten, te gebruiken, erover te beschikken en te vermaken.

75      Het bestreden besluit vormt weliswaar een inmenging in het eigendomsrecht en de vrijheid van ondernemerschap van de kandidaat-verwervers, maar kan wat Socrates Capital betreft niet worden beschouwd als een inmenging in die rechten. Het bestreden besluit tast namelijk het recht van Socrates Capital om haar aandelen in de doelbank te verkopen niet rechtstreeks aan.

76      Anders dan de verzoekers betogen heeft de ECB niet geoordeeld dat de kandidaat-verwervers niet de vereiste reputatie hadden op grond dat zij in het algemeen „zaken hadden gedaan” met Socrates Capital. In het bijzonder heeft de ECB de kandidaat-verwervers niet verweten dat zij de koop‑ en verkoopovereenkomst met Socrates Capital hebben ondertekend. In punt 2.7 van het bestreden besluit heeft de ECB de kandidaat-verwervers enkel verweten dat zij voornemens waren A bij de uitvoering van het bedrijfsplan te betrekken en hem na de voorgenomen verwerving in de adviesraad te benoemen. Verzoekers kunnen dus niet op goede gronden stellen dat het bestreden besluit neerkomt op een algemeen verbod voor Socrates Capital om haar aandelen in de doelbank te verkopen.

77      Socrates Capital wordt dus niet rechtstreeks geraakt door het bestreden besluit.

78      Zonder dat behoeft te worden onderzocht of Socrates Capital individueel wordt geraakt door het bestreden besluit, is het beroep van deze vennootschap bijgevolg niet-ontvankelijk.

D.      Gegrondheid van het beroep

[omissis]

6.      Tweede middel: schending van § 2c, lid 1b, eerste volzin, punt 1, KWG met betrekking tot de beroepsbekwaamheid

[omissis]

a)      Mogelijkheid voor de ECB om de vakbekwaamheid van de kandidaat-verwervers te beoordelen

357    In repliek voeren verzoekers voor het eerst aan dat de ECB zich niet kon baseren op de vakbekwaamheid van de kandidaat-verwerver om het bestreden besluit vast te stellen. Artikel 23, lid 1, van richtlijn 2013/36 vermeldt de reputatie en niet de vakbekwaamheid van de kandidaat-verwerver. De ECB heeft dat artikel – zoals omgezet in Duitse recht – dan ook geschonden.

[omissis]

362    Voorts is het juist dat artikel 23, lid 1, onder a), van richtlijn 2013/36 enkel melding maakt van de reputatie van de kandidaat-verwerver, terwijl dit artikel onder b) melding maakt van de in artikel 91, lid 1, van deze richtlijn genoemde reputatie, kennis, vaardigheden en ervaring van de leden van het leidinggevend orgaan die als gevolg van de voorgenomen verwerving het bedrijf van de kredietinstelling zullen leiden.

363    Opgemerkt zij evenwel dat „een goede reputatie genieten” volgens de gebruikelijke betekenis ervan betekent „achtenswaardig zijn” of „een persoon zijn van wie de respectabiliteit gekend is”. Een dergelijke definitie, die in het bijzonder verwijst naar de publieke opinie, sluit niet uit dat de reputatie van een persoon afhangt van zijn vakbekwaamheid.

364    Volgens overweging 8 van richtlijn 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot wijziging van richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (PB 2007, L 247, blz. 1), waarvan de bepalingen zijn overgenomen in richtlijn 2013/36, veronderstelt de toepassing van het criterium van de reputatie van de kandidaat-verwerver dat wordt nagegaan of er twijfel bestaat over de integriteit „en vakbekwaamheid” van de kandidaat-verwerver en of deze twijfel gerechtvaardigd is.

365    De inaanmerkingneming van de vakbekwaamheid in het kader van het onderzoek naar de reputatie van de kandidaat-verwerver strookt met de beoordeling van de „geschiktheid” van die kandidaat in de zin van artikel 23, lid 1, van richtlijn 2013/36. Zij strookt ook met de doelstelling van het toezicht op de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen, namelijk het waarborgen van een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de kredietinstelling. Aangezien de houder van een gekwalificeerde deelneming invloed kan uitoefenen op de betrokken kredietinstelling, draagt zijn vakbekwaamheid bij tot een dergelijke gezonde en prudente bedrijfsvoering van die instelling.

366    De gemeenschappelijke richtsnoeren bevestigen overigens deze uitlegging, aangezien zij met name in punt 10.1 aangeven dat de beoordeling van de reputatie van de kandidaat-verwerver zijn integriteit en vakbekwaamheid moet omvatten.

367    De in punt 282 hierboven in herinnering gebrachte bewoordingen van § 2c, lid 1b, eerste volzin, punt 1, KWG maken het niet mogelijk een dergelijke uitlegging uit te sluiten. De memorie van toelichting bij het Gesetz zur Umsetzung der Beteiligungsrichtlinie (wet tot omzetting van de deelnemingsrichtlijn) van 12 maart 2009 (BGBl., 2009 I, blz. 470), waarbij richtlijn 2007/44 in Duits recht is omgezet, vermeldt dat het betrouwbaarheidscriterium erin bestaat na te gaan of er twijfel bestaat over de integriteit „en vakbekwaamheid” van de kandidaat-verwerver en of deze twijfel gegrond is.

368    Uit het voorgaande volgt dat het in artikel 23, lid 1, van richtlijn 2013/36 genoemde criterium van reputatie aldus moet worden uitgelegd dat het ook de beoordeling omvat van de vakbekwaamheid van de kandidaat-verwerver.

369    Bijgevolg kunnen verzoekers niet op goede gronden stellen dat de ECB artikel 23 van richtlijn 2013/36 – zoals omgezet in Duits recht – heeft geschonden door de vakbekwaamheid van de kandidaat-verwervers te onderzoeken.

[omissis]

HET GERECHT (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      PH, PI, PJ en Socrates Capital Ltd dragen hun eigen kosten alsmede die van de Europese Centrale Bank (ECB).

3)      De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.

da Silva Passos

Gervasoni

Pynnä

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 10 juli 2024.

ondertekeningen


*      Procestaal: Engels.


1      Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.