Language of document : ECLI:EU:T:2013:601

ARREST VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

21 november 2013 (*)

„Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat kurkentrekker weergeeft – Ouder nationaal model – Nietigheidsgrond – Geen eigen karakter – Geen verschillende algemene indruk – Geïnformeerde gebruiker – Mate van vrijheid van ontwerper – Artikelen 4, 6 en 25, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 6/2002”

In zaak T‑337/12,

El Hogar Perfecto del Siglo XXI, SL, gevestigd te Madrid (Spanje), vertegenwoordigd door C. Ruiz Gallegos en E. Veiga Conde, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door Ó. Mondéjar Ortuño als gemachtigde,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht:

Wenf International Advisers Ltd, gevestigd te Tortola, Britse Maagdeneilanden (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door J. L. Rivas Zurdo, E. Seijo Veiguela en I. Munilla Muñoz, advocaten,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 1 juni 2012 (zaak R 89/2011‑3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Wenf International Advisers Ltd en El Hogar Perfecto del Siglo XXI, SL,

wijst

HET GERECHT (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: H. Kanninen, president, G. Berardis (rapporteur) en C. Wetter, rechters,

griffier: E. Coulon,

gezien het op 30 juli 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 30 oktober 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van het BHIM,

gezien de op 26 oktober 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënte,

gelet op de omstandigheid dat geen van de partijen om vaststelling van een terechtzitting heeft verzocht binnen een maand na de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling, en dus op rapport van de rechter-rapporteur overeenkomstig artikel 135 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht is besloten om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 22 november 2007 heeft verzoekster, El Hogar Perfecto del Siglo XXI, SL, bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een aanvrage om inschrijving als gemeenschapsmodel ingediend krachtens verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1).

2        Het aangevraagde model wordt weergegeven als volgt:

Image not found

3        Het litigieuze model is bedoeld om te worden toegepast op „kurkentrekkers” van klasse 07‑06 in de zin van de Overeenkomst van Locarno van 8 oktober 1968 tot instelling van een internationale classificatie voor tekeningen en modellen van nijverheid, zoals gewijzigd.

4        Het litigieuze model werd op dezelfde dag als die van de inschrijvingsaanvraag onder nummer 000830831‑0001 ingeschreven en werd in het Gemeenschapsmodellenblad nr. 2007/191 van 14 december 2007 bekendgemaakt.

5        Op 16 april 2007 heeft interveniënte, Wenf International Advisers Ltd, bij het BHIM een vordering tot nietigverklaring van het litigieuze model ingediend. Ter ondersteuning van deze vordering heeft zij zich beroepen op de nietigheidsgrond van artikel 25, lid 1, sub b, van verordening nr. 6/2002, dat bepaalt dat een gemeenschapsmodel nietig moet worden verklaard als het niet voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 4 tot en met 9 van die verordening. In de vordering tot nietigverklaring heeft interveniënte aangevoerd dat het litigieuze model niet nieuw was en geen eigen karakter had in de zin van artikel 4 van verordening nr. 6/2002, gelezen in samenhang met de artikelen 5 en 6 van deze verordening.

6        Ter ondersteuning van haar vordering tot nietigverklaring heeft interveniënte het op 7 september 1994 onder nummer 131750 in Spanje ingeschreven model aangevoerd, dat voor het publiek beschikbaar is gesteld door de publicatie ervan in het Boletín Oficial de la Propiedad Industrial (officieel publicatieblad voor Spaanse industriële eigendom) op 16 oktober 1994 en diende te worden toegepast op „flesopeners” (hierna: „ouder model”). Het oudere model wordt weergegeven als volgt:

Image not found

7        Op 12 november 2010 heeft de nietigheidsafdeling van het BHIM de vordering tot nietigverklaring toegewezen op grond dat het litigieuze model geen eigen karakter had. Daarbij heeft zij gepreciseerd dat de algemene indruk die uitging van het litigieuze model niet verschilt van die welke door het oudere model wordt gewekt, aangezien beide modellen talrijke gelijkenissen vertonen, zoals het uiterlijk van de gebogen greep, het uit twee plaatjes bestaand onderdeeldeel dat met een pen op dezelfde plaats is bevestigd en de identieke plaats van het mesje. Zij heeft eveneens erop gewezen dat deze gelijkenissen op dezelfde wijze worden waargenomen, ongeacht of het apparaat zich in open of in gesloten positie bevindt. Tot slot heeft zij vastgesteld dat de ontwerper over een grote mate van vrijheid beschikte, aangezien het apparaat blijkens het dossier op talrijke verschillende wijzen kan worden ontworpen.

8        Op 11 januari 2011 heeft verzoekster krachtens de artikelen 55 tot en met 60 van verordening nr. 6/2002 bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling.

9        Bij beslissing van 1 juni 2012 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de derde kamer van beroep van het BHIM het beroep verworpen. Na verzoeksters argument betreffende interveniëntes kwade trouw te hebben afgewezen, heeft de kamer van beroep het eigen karakter van het litigieuze model onderzocht. Daarbij heeft zij de geïnformeerde gebruiker van dat model gedefinieerd als zowel de particulier als de vakman die gebruikmaakt van de voortbrengselen waarop dat model betrekking heeft, te weten kurkentrekkers, en heeft zij geoordeeld dat de ontwerper over een grote mate van vrijheid beschikte. Ofschoon deze apparaten over bepaalde onmisbare functionele onderdelen moeten beschikken, kunnen zij volgens de kamer van beroep op meerdere wijzen worden ontworpen en gecombineerd. Volgens haar hebben de twee betrokken modellen hun niet-functionele aspecten – zijnde het ontwerp van de greep en de plaats van het mesje – gemeen en wekken zij bij de geïnformeerde gebruiker dan ook geen verschillende algemene indruk. Wat meer bepaald de gelijkenis tussen de grepen betreft, heeft de kamer van beroep gepreciseerd dat de vorm van de greep het algemene uiterlijk van een kurkentrekker aanzienlijk beïnvloedt, aangezien die greep het grootste onderdeel ervan vormt en de andere onderdelen geheel of gedeeltelijk omvat, en voorts dat deze vorm beslissend is voor de algemene indruk die uitgaat van dat type voortbrengselen wanneer het apparaat is ingeklapt. Dienaangaande heeft de kamer van beroep erop gewezen dat de greep in de twee betrokken modellen aldus was ontworpen dat wanneer de kurkentrekker gesloten is, hetzelfde gedeelte van de spiraal en de hefboom zichtbaar blijven. Het verschil tussen de grepen van de betrokken modellen, te weten het ontwerp van de binnenkant ervan, volstaat dan ook niet om de door deze modellen bij de geïnformeerde gebruiker gewekte algemene indruk te wijzigen.

 Conclusies van partijen

10      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        de bestreden beslissing te vernietigen;

–        het BHIM en interveniënte te verwijzen in de kosten.

11      Het BHIM en interveniënte verzoeken het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

12      Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan: 1) schending van de artikelen 4 en 6, lid 1, van verordening nr. 6/2002, gelezen in samenhang met artikel 25, lid 1, sub b, van deze verordening, wat betreft het begrip „geïnformeerde gebruiker” in het kader van de beoordeling van het eigen karakter van het litigieuze model, en 2) schending van de artikelen 4 en 6, lid 2, van verordening nr. 6/2002, gelezen in samenhang met artikel 25, lid 1, sub b, van deze verordening, wat betreft de mate van vrijheid waarover de ontwerper bij de ontwikkeling van het litigieuze model beschikt, in het kader van de beoordeling van het eigen karakter daarvan.

13      Aangezien met beide middelen wordt aangevoerd dat de kamer van beroep het eigen karakter van het litigieuze model onjuist heeft beoordeeld, oordeelt het Gerecht dat zij samen moeten worden onderzocht.

14      Verzoekster voert in wezen aan dat de kamer van beroep het eigen karakter van het litigieuze model onjuist heeft beoordeeld. Meer bepaald heeft zij het begrip „geïnformeerde gebruiker” onjuist beoordeeld, wat gevolgen had voor de beoordeling van de algemene indruk die het litigieuze model bij bedoelde gebruiker wekt, en van de mate van vrijheid van de ontwerper. Verzoekster meent dat het litigieuze model en het oudere model dermate verschillen dat de bij de geïnformeerde gebruiker gewekte algemene indruk verschilt en het litigieuze model derhalve geen eigen karakter ontbeert.

15      Het BHIM en interveniënte betwisten verzoeksters argumenten.

16      Artikel 25, lid 1, sub b, van verordening nr. 6/2002 bepaalt dat een gemeenschapsmodel slechts nietig kan worden verklaard als het niet beantwoordt aan de voorwaarden van de artikelen 4 tot en met 9 van deze verordening.

17      Volgens artikel 4 van verordening nr. 6/2002 wordt een model als gemeenschapsmodel beschermd voor zover het nieuw is en een eigen karakter heeft.

18      Artikel 6, lid 1, sub b, van verordening nr. 6/2002 bepaalt dat een ingeschreven gemeenschapsmodel wordt geacht een eigen karakter te hebben, indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld vóór de datum van indiening van de inschrijvingsaanvraag of, wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt, vóór de datum van voorrang.

19      Artikel 6, lid 2, van verordening nr. 6/2002 preciseert dat bij de beoordeling van het eigen karakter, rekening wordt gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model.

20      Om te beoordelen of het litigieuze model over een eigen karakter beschikt, moet derhalve worden nagegaan of de kamer van beroep geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting in haar vaststellingen betreffende de geïnformeerde gebruiker van dat model en vervolgens betreffende de vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling ervan, en door de algemene indrukken te vergelijken die de betrokken modellen bij de geïnformeerde gebruiker wekken.

 De geïnformeerde gebruiker

21      Uit de rechtspraak blijkt dat het begrip „geïnformeerde gebruiker” dient te worden opgevat als een tussencategorie tussen de – op het gebied van het merkenrecht gehanteerde – gemiddelde consument, van wie geen enkele specifieke kennis wordt verwacht en die de conflicterende merken in de regel niet rechtstreeks vergelijkt, en de vakman met grondige technische deskundigheid (arrest Hof van 20 oktober 2011, PepsiCo/Grupo Promer Mon Graphic, C‑281/10 P, Jurispr. blz. I‑10153, punt 53).

22      Hoewel de geïnformeerde gebruiker niet de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument is die een model gewoonlijk als een geheel waarneemt en de verschillende details ervan niet onderzoekt, is hij dus evenmin de deskundige of vakman die in staat is om de eventuele minieme verschillen tussen de conflicterende modellen in detail te onderscheiden (arrest PepsiCo/Grupo Promer Mon Graphic, punt 21 supra, punt 59).

23      De hoedanigheid van „gebruiker” impliceert dat de betrokken persoon het voortbrengsel waarop het model betrekking heeft, gebruikt in overeenstemming met de bestemming van dat voortbrengsel [arrest Gerecht van 22 juni 2010, Shenzhen Taiden/BHIM – Bosch Security Systems (Communicatieapparatuur), T‑153/08, Jurispr. blz. II‑2517, punt 46]. Het bijvoeglijk naamwoord „geïnformeerd” suggereert voorts dat de gebruiker, zonder ontwerper of technisch deskundige te zijn, de in de betrokken sector bestaande verschillende modellen kent, tot op zekere hoogte kennis heeft van de elementen die deze modellen normaliter bevatten, en door zijn belangstelling voor de betrokken voortbrengselen blijk geeft van een betrekkelijk hoog aandachtsniveau bij gebruik ervan (arresten PepsiCo/Grupo Promer Mon Graphic, punt 21 supra, punt 59, en Communicatieapparatuur, reeds aangehaald, punt 47).

24      Het begrip „geïnformeerde gebruiker” kan derhalve aldus worden opgevat dat het verwijst naar een gebruiker die niet gemiddeld, maar bijzonder aandachtig is, hetzij door zijn persoonlijke ervaring, hetzij door zijn uitgebreide kennis van de betrokken sector [arrest PepsiCo/Grupo Promer Mon Graphic, punt 21 supra, punt 53; arrest Gerecht van 25 april 2013, Bell & Ross/BHIM – KIN (Kas van polshorloge), T‑80/10, punt 103].

25      Deze omstandigheid houdt echter niet in dat de geïnformeerde gebruiker, afgezien van de ervaring die hij door het gebruik van het betrokken voortbrengsel heeft opgedaan, in staat is om een onderscheid te maken tussen de door de technische functie bepaalde aspecten van het uiterlijk van het voortbrengsel en de willekeurige aspecten ervan. Het gaat derhalve om iemand die een bepaalde kennis heeft van de in de betrokken sector bestaande modellen, maar echter niet weet welke aspecten van het betrokken voortbrengsel door een technische functie worden bepaald [arrest Kas van polshorloge, punt 24 supra, punt 104, en arrest van 9 september 2011, Kwang Yang Motor/BHIM – Honda Giken Kogyo (Verbrandingsmotor), T‑11/08, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 26].

26      In casu heeft de kamer van beroep allereerst, in punt 16 van de bestreden beslissing, aangegeven dat de „betrokken sector die [was] van de kurkentrekkers, te weten apparaten die dienen om een kurk uit een wijnfles te trekken”. Blijkens punt 19 van de bestreden beslissing, waarin de functionele onderdelen van deze apparaten worden beschreven, heeft de kamer van beroep, anders dan verzoekster betoogt, de betrokken sector beperkt tot die van de hefboomkurkentrekkers. Voorts heeft zij in punt 17 van de bestreden beslissing geconstateerd dat de geïnformeerde gebruiker „zowel de particulier die [deze apparaten] thuis gebruikt als de vakman (kelner, sommelier) die deze in een restaurant gebruikt” kon zijn. Volgens de kamer van beroep is die gebruiker geïnformeerd omdat „hij verstand heeft van wijnen en de toebehoren om ervan te genieten en, zonder ontwerper te zijn, wegens zijn belangstelling en voorliefde bepaalde kennis heeft verworven over het marktaanbod inzake wijnflesopeners”. Met andere woorden meent de kamer van beroep dat deze persoon, zonder een deskundige op het vlak van industriële vormgeving te zijn, op de hoogte is van wat op de markt wordt aangeboden en kennis heeft van de basiskenmerken van het voortbrengsel.

27      Anders dan verzoekster stelt, is deze definitie van de geïnformeerde gebruiker correct en in overeenstemming met de hierboven in de punten 21 tot en met 25 uiteengezette beginselen uit de rechtspraak. Volgens de aldaar aangehaalde rechtspraak heeft de geïnformeerde gebruiker immers kennis van de in de betrokken sector bestaande verschillende modellen, heeft hij tot op zekere hoogte kennis van de elementen die deze modellen normaliter bevatten, en geeft hij door zijn belangstelling voor de betrokken voortbrengselen blijk van een betrekkelijk hoog aandachtsniveau bij gebruik ervan, zodat het begrip „geïnformeerde gebruiker” aldus kan worden opgevat dat het verwijst naar een gebruiker die bijzonder aandachtig is ten gevolge van zijn persoonlijke ervaring of zijn uitgebreide kennis van de betrokken sector.

28      In dit verband zij voorts erop gewezen dat verzoekster niet enkel haar stellingen niet heeft onderbouwd dat de geïnformeerde gebruiker uitsluitend een „wijndeskundige en/of wijntransporteur” is en dat een particulier zelden gebruikmaakt van een hefboomkurkentrekker als die van het hoofdgeding, welk voortbrengsel overigens niet in detailhandelszaken wordt verkocht, maar zelfs niet heeft aangetoond dat de beperking van het begrip „geïnformeerde gebruiker” tot vakmensen afdoet aan de door de kamer van beroep in punt 17, tweede volzin, van de bestreden beslissing vastgestelde definitie van de geïnformeerde gebruiker.

29      Bovendien, gesteld al dat het litigieuze model, zoals verzoekster stelt, kan worden beschouwd als een reclameartikel dat wijnmakerijen – met een gepersonaliseerde zichtbare kant van de greep – als geschenk geven, zou dit de definitie van de geïnformeerde gebruiker niet wijzigen, aangezien deze – conform de door de kamer van beroep vastgestelde definitie – niet alleen zou zien op de vakman die dergelijke artikelen aankoopt om die aan de eindgebruikers uit te delen, maar ook op die eindgebruikers zelf [zie in die zin arrest Gerecht van 14 juni 2011, Sphere Time/BHIM – Punch (Horloge aan een halslint), T‑68/10, Jurispr. blz. II‑2275, punt 53].

30      De kamer van beroep heeft dus geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat de geïnformeerde gebruiker van dat model zowel de particulier als de vakman is die gebruikmaakt van de voortbrengselen waarop dat model betrekking heeft.

 Mate van vrijheid van de ontwerper

31      In herinnering moet worden gebracht dat bij de beoordeling van het eigen karakter en de zichtbare kenmerken van een model en dus van de door dit model bij de geïnformeerde gebruiker gewekte algemene indruk, rekening moet worden gehouden met de mate van vrijheid waarover de ontwerper bij de ontwikkeling van het litigieuze model beschikt (zie arrest Verbrandingsmotor, punt 25 supra, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Uit de rechtspraak volgt dat de mate van vrijheid van de ontwerper bij een model onder meer wordt bepaald door beperkingen als gevolg van het feit dat de technische functie van het voortbrengsel of een onderdeel daarvan bepaalde kenmerken oplegt, of door de wettelijke voorschriften die voor het voortbrengsel gelden. Deze beperkingen leiden tot een standaardisering van bepaalde kenmerken die aldus gemeenschappelijk worden voor meerdere op het betrokken voortbrengsel toegepaste modellen (zie arrest Verbrandingsmotor, punt 25 supra, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33      Hoe groter de vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van een model, hoe geringer derhalve de kans dat kleine verschillen tussen de conflicterende modellen volstaan om bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk te wekken. Omgekeerd, hoe kleiner de vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van een model, hoe groter de kans dat de kleine verschillen tussen de conflicterende modellen volstaan om bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk te wekken. Aldus versterkt een grote mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van een model de conclusie dat de modellen die geen significante verschillen vertonen, bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekken (zie arrest Verbrandingsmotor, punt 25 supra, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34      In casu heeft de kamer van beroep in punt 19 van de bestreden beslissing geoordeeld dat, hoewel een kurkentrekker bepaalde onderdelen moet bevatten om zijn functie te vervullen, de ontwerper bij een dergelijk voortbrengsel over een grote mate van vrijheid blijft beschikken. Dat een kurkentrekker bepaalde onderdelen moet bevatten, zoals een spiraalvormige draad die in de kurk moet kunnen worden vastgedraaid, een greep om het apparaat in de hand te nemen, één of twee hefbomen om het apparaat op de flessenhals te laten steunen, en een mesje om de capsule over de kurk weg te snijden, staat niet eraan in de weg dat deze onderdelen, met behoud van hun functionaliteit, op diverse manieren kunnen worden ontworpen en gecombineerd. Ter illustratie heeft de kamer van beroep toegevoegd dat het mesje aan beide uiteinden van het apparaat kan worden geplaatst en de greep talrijke vormen kan aannemen en qua lengte en dikte kan verschillen, zonder af te doen aan de functionaliteit of de gebruiksvriendelijkheid van het apparaat.

35      Verzoekster betwist deze beoordeling. Zij voert aan dat de structurele kenmerken van dit type kurkentrekkers reeds zijn bepaald en opgelegd door de functie die zij vervullen en door de behoeften van degenen voor wie zij bestemd zijn, haars inziens horecapersoneel en wijnmakerijen. Van de vier onderdelen die door de technische functie van het apparaat worden bepaald – zijnde de spiraalvormige draad, de twee hefbomen, de greep en het mesje – zouden met name enkel de laatste twee op anders kunnen worden ontworpen. Verzoekster voert voorts aan dat elke andere plaatsing van het mesje op de greep van het betrokken type kurkentrekkers ervoor zou zorgen dat het mesje in feite inefficiënt, niet-functioneel en gevaarlijk wordt. De mate van vrijheid van de ontwerper van een kurkentrekker met dubbele hefboom is zodoende beperkt.

36      Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat het juist is dat bepaalde onderdelen van hefboomkurkentrekkers essentieel zijn en in elke kurkentrekker van dat type moeten voorkomen opdat deze zijn functie kan vervullen. Zoals het BHIM en interveniënte terecht hebben betoogd, kunnen de functionele beperkingen die samengaan met de aanwezigheid van bepaalde onderdelen in een hefboomkurkentrekker, evenwel geen significante invloed uitoefenen op de vorm en het algemene uiterlijk ervan (zie in die zin arrest Kas van polshorloge, punt 24 supra, punt 118), aangezien de enige in acht te nemen technische beperkingen bestaan in de afmetingen van de hefboom, ongeacht of deze uit één of twee onderdelen bestaat, de aanwezigheid van inkepingen aan één uiteinde ervan, en de plaats van de spiraal en de afstand ervan tot de hefboom. Bijgevolg kan met name de greep, die – zoals de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt – het centrale en grootste onderdeel van een kurkentrekker uitmaakt, verschillende vormen aannemen en qua afmetingen variëren en kan het mesje anders zijn geplaatst.

37      Blijkens het aan het Gerecht overgelegde dossier van het BHIM bestaan er namelijk modellen van hefboomkurkentrekkers in uiteenlopende vormen en gedaantes, die verschillen van die welke in het litigieuze model zijn gebruikt. Zo moet bijvoorbeeld allereerst worden opgemerkt dat verschillen kunnen worden geconstateerd met betrekking tot de afmetingen en de vorm van de greep, die recht of krom, afgerond of rechthoekig kan zijn, en tot het zichtbare deel van de andere onderdelen van de kurkentrekker die de greep kan omsluiten. Ook bestaan er verschillen wat betreft de aanwezigheid en de plaats van een capsulesnijder of een mesje. In dit verband zij eveneens geconstateerd dat verzoekster geen elementen heeft aangevoerd ter staving van haar betoog dat een andere plaatsing van het mesje op de greep dit mesje niet-functioneel of zelfs gevaarlijk zou maken.

38      Hieruit volgt dat het ontwerp en de vorm van de greep alsook de plaats van genoemde onderdelen niet worden bepaald door functionele vereisten. De aanwezigheid van technische beperkingen is dus niet bepalend voor het algemene uiterlijk van de kurkentrekker, dat aanmerkelijk kan verschillen.

39      De kamer van beroep heeft, in punt 19 van de bestreden beslissing, dan ook terecht in wezen geoordeeld dat de ontwerper van een kurkentrekker over een grote mate van creatieve vrijheid beschikt.

 Vergelijking van de algemene indrukken die de betrokken modellen bij de geïnformeerde gebruiker wekken

40      De kamer van beroep meent dat de algemene indruk die het litigieuze model bij de geïnformeerde gebruiker wekt, niet verschilt van die welke uitging van het oudere model, in wezen ten gevolge van de gelijkenissen qua vorm, plaats en formaat van de verschillende onderdelen van de kurkentrekker.

41      De kamer van beroep heeft in wezen geoordeeld dat de bij de geïnformeerde gebruiker gewekte algemene indruk voornamelijk wordt bepaald door het uiterlijk van de greep en door de plaats van bepaalde onderdelen van de kurkentrekker. Hieraan heeft zij toegevoegd dat het ontwerp en de vorm van de greep, gelet op de kenmerken van dit type kurkentrekkers, waarvan het belangrijkste kenmerk erin bestaat dat men deze kan sluiten en op zak steken, een beslissende rol spelen bij de erdoor gewekte algemene indruk.

42      Verzoekster is het niet eens met deze beoordeling. Allereerst verwijt zij de kamer van beroep blijk te hebben gegeven van een onjuiste beoordeling door de betrokken modellen enkel te onderzoeken in gesloten positie en niet in open of gebruiksklare positie. Voorts voert zij aan dat bij het gebruik van het apparaat verschillen kunnen worden vastgesteld wat de greep, het mesje, de spiraal en de dubbele hefboom betreft. Daartoe legt verzoekster een uitvoerige analyse voor van de betrokken modellen en betoogt zij dat deze geen identieke kenmerken vertonen en dat de erdoor gewekte algemene indrukken, indien zij in open positie worden onderzocht, dan ook verschillen.

43      In de eerste plaats zij erop gewezen dat de grief dat de kamer van beroep het algemene uiterlijk van de betrokken modellen ten onrechte uitsluitend op basis van hun gesloten positie heeft beoordeeld, berust op een onjuiste lezing van de bestreden beslissing. Uit deze beslissing volgt namelijk dat de kamer van beroep enkel ter onderbouwing van de stelling dat de door de betrokken modellen afgebeelde grepen – die in ingeklapte positie met name dezelfde delen van de spiraal en de hefboom zichtbaar laten – niet significant verschillen qua ontwerp, terloops van punt 21, sub a, tot en met punt 24 van de bestreden beslissing heeft gewaagd van het betrokken voortbrengsel in gesloten positie. Overigens moet ook worden opgemerkt dat uit punt 5 van de bestreden beslissing blijkt dat de nietigheidsafdeling heeft geoordeeld dat de talrijke gelijkenissen tussen de twee betrokken modellen op dezelfde manier werden waargenomen, ongeacht of de apparaten zich in open of gesloten positie bevonden. Verzoekster heeft deze vaststelling niet betwist voor de kamer van beroep. Uit de rechtspraak volgt dat wanneer de kamer van beroep de beslissing van de lagere instantie van het BHIM in haar geheel bevestigt, deze beslissing van de nietigheidsafdeling en de motivering ervan deel uitmaken van de context waarin de bestreden beslissing werd vastgesteld; verzoeker is op de hoogte van deze context en de rechter kan op basis daarvan zijn toezicht op de rechtmatigheid volledig uitoefenen wat de gegrondheid van de beoordeling van het eigen karakter van het betrokken model betreft [zie in die zin arresten Gerecht van 6 oktober 2011, Industrias Francisco Ivars/BHIM – Motive (Reduceertoestellen), T‑246/10, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 20, en 22 mei 2012, Sport Eybl & Sports Experts/BHIM – Seven (SEVEN SUMMITS), T‑179/11, punt 50]. Anders dan verzoekster stelt, moet dan ook worden geoordeeld dat de kamer van beroep, net zoals de nietigheidsafdeling, bij haar beoordeling van de gelijkenissen tussen de betrokken modellen, het apparaat in zowel open als gesloten positie in aanmerking heeft genomen.

44      In dit verband moet om te beginnen erop worden gewezen dat de greep van het litigieuze model slechts net iets korter is dan die van het oudere model en dat geen significant verschil kan worden geconstateerd met betrekking tot de totale afmetingen, en evenmin met betrekking tot de verhoudingen en de plaats van de diverse onderdelen rond de greep, van de betrokken modellen, ongeacht of zij zich in open of gesloten positie bevinden. De door verzoekster gesuggereerde directe vergelijking van monsters van reële voortbrengselen die bij het aan het Gerecht overgelegde dossier van het BHIM zijn gevoegd, kan overigens niet afdoen aan deze vaststelling.

45      Voor zover overigens, zoals verzoekster betoogt, uitsluitend rekening zou mogen worden gehouden met de algemene indrukken die de twee modellen bij gebruik en dus in zogenoemde open positie van het betrokken voortbrengsel bij de geïnformeerde gebruiker wekken, moet worden opgemerkt dat de gebruiker het voortbrengsel bij gebruik ervan, waarbij de kurkentrekker eerst wordt geopend, steeds in de hand houdt. Wat de door de betrokken modellen gewekte algemene indruk betreft, moet dus worden vastgesteld dat de geïnformeerde gebruiker, wanneer hij de met betrokken modellen overeenstemmende kurkentrekkers gebruikt in overeenstemming met hun bestemming, steeds een minimaal deel ervan zal zien, zijnde in wezen de dubbele hefboom en de daarin verwerkte capsulesnijder alsmede het mesje en de spiraalvormige draad. In dit geval zal bedoelde gebruiker de door verzoekster aangevoerde details van de door de betrokken modellen weergegeven voortbrengselen ten gevolge van de wijze waarop zij in de praktijk worden gebruikt echter niet zien, en kunnen deze details derhalve slechts een geringe invloed uitoefenen op de wijze waarop die gebruiker deze modellen waarneemt (zie in die zin arrest Kas van polshorloge, punt 24 supra, punten 133 en 134).

46      Aangezien bij de beoordeling, zoals in de rechtspraak is gepreciseerd, rekening moet worden gehouden met de algemene indruk die een model bij de geïnformeerde gebruiker wekt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de manier waarop het door dat model weergegeven voortbrengsel wordt gebruikt (zie in die zin arresten Communicatieapparatuur, punt 23 supra, punt 66, en Horloge aan een halslint, punt 29 supra, punt 78), kan de kamer van beroep, gelet op de kenmerken van hefboomkurkentrekkers, die juist zijn ontworpen om te worden ingeklapt, dan ook niet worden verweten dat zij eveneens rekening heeft gehouden met de indruk die de betrokken modellen bij de geïnformeerde gebruiker wekken wanneer de overeenkomstige kurkentrekkers zijn gesloten. Voorts blijkt uit het aan het Gerecht overgelegde dossier van het BHIM dat de betrokken voortbrengselen in de bewuste industriële sector voornamelijk en soms uitsluitend worden afgebeeld in ingeklapte positie, aangezien dit in de regel de basispositie is van elke hefboomkurkentrekker. In deze positie kan namelijk de globale vorm worden waargenomen van het model dat die kurkentrekker weergeeft.

47      In de tweede plaats zij erop gewezen dat de door verzoekster aangevoerde verschillen tussen de betrokken modellen, die een onderzoek verlangen van de door deze modellen weergegeven voortbrengselen in open positie, irrelevant dan wel verwaarloosbaar zijn. Hetzelfde geldt voor de door verzoekster aangevoerde functionele details, die onvoldoende opvallen om de door die modellen opgeroepen algemene indruk te beïnvloeden.

48      Wat ten eerste de greep betreft, is het juist dat de betrokken modellen – zoals de kamer van beroep in punt 24 van de bestreden beslissing ook aangeeft – met name verschillen wat het ontwerp van de binnenkant ervan betreft, die in het oudere model kleine inkepingen vertoonde, terwijl de binnenkant van het litigieuze model effen is. Dit verschil is echter niet bijzonder belangrijk, aangezien de kromming van de greep van het door het litigieuze model weergegeven voortbrengsel en die van de door het oudere model weergegeven voortbrengsel erg vergelijkbaar zijn, ook al is eerstgenoemde minder opvallend, en voorts de diverse onderdelen in de betrokken modellen dezelfde plaats rond de greep innemen en hetzelfde deel daarvan zichtbaar blijft wanneer de greep zich in gesloten positie bevindt. Derhalve dient te worden geconstateerd dat het enigszins verschillende ontwerp van de greep in het litigieuze model, zoals de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt, niet kan opwegen tegen de vastgestelde gelijkenissen, en bijgevolg niet volstaat om dat model een eigen karakter te verlenen.

49      Wat ten tweede het mesje betreft, moet allereerst worden geconstateerd dat, anders dan verzoekster stelt, uit een vergelijking van de betrokken modellen niet blijkt dat het mesje van het oudere model in wezen kleiner of minder zichtbaar is of een andere vorm heeft dan dat van het litigieuze model. Wat voorts de snijkant van het mesje betreft, behoeft slechts te worden opgemerkt dat niet duidelijk uit de afbeeldingen van het oudere model blijkt dat het daar weergegeven mesje glad is of hoe dan ook niet getand is. Zouden daarentegen, zoals verzoekster suggereert, monsters worden onderzocht van reële voortbrengselen die zij bij het aan het Gerecht overgelegde dossier van het BHIM heeft gevoegd, dan zou blijken dat het mesje van het oudere model helemaal niet glad is, maar net zoals het mesje van het litigieuze model aan zijn snijkant zijdelings is getand. Hoe dan ook kan geen enkel significant verschil worden geconstateerd tussen de mesjes van de door de betrokken modellen weergegeven voortbrengselen.

50      Wat ten derde de spiraalvormige draden van de door de betrokken modellen weergegeven voortbrengselen betreft, stelt verzoekster dat zij verschillen qua kleur en met betrekking tot het materiaal waaruit zij bestaan of waarmee zij zijn bedekt. Verzoekster stelt dat deze verschillen eveneens blijken uit een vergelijking van monsters van reële voortbrengselen die zij heeft gevoegd bij het aan het Gerecht overgelegde dossier van het BHIM. Dienaangaande zij erop gewezen dat het irrelevant is dat de spiraal van het litigieuze model in het zwart is weergegeven, terwijl de spiraal van het oudere model in het wit is weergegeven, aangezien voor het litigieuze model op geen enkele kleur aanspraak wordt gemaakt (zie in die zin arrest Horloge aan een halslint, punt 29 supra, punt 82). Hoe dan ook moet worden opgemerkt dat, anders dan verzoekster stelt, uit een vergelijking van de monsters van de reële voortbrengselen blijkt dat de spiraal zowel in het met het litigieuze model overeenstemmende voortbrengsel als in het met het oudere model overeenstemmende voortbrengsel, een zwarte kleur heeft. Hetzelfde geldt voor het materiaal waaruit de twee spiralen zouden zijn gemaakt of waarmee zij zouden zijn bedekt.

51      Wat ten vierde de dubbele hefboom betreft, moet worden vastgesteld dat de door verzoekster aangevoerde verschillen qua afwerking tussen de twee steuninkepingen niet duidelijk blijken uit een vergelijking van de afbeeldingen van de betrokken modellen. Zij zijn hoe dan ook dermate onopvallend dat zij enkel op basis van een erg grondig en nauwgezet technisch onderzoek van beide reële voortbrengselen – dat, zoals hierboven in punt 22 is aangegeven, niet zou overeenstemmen met het door de geïnformeerde gebruiker verrichte onderzoek – in voorkomend geval zouden kunnen worden ontdekt. Aangaande het verschil inzake het uiterlijk van de buitenkant van beide hefbomen, dat effen is in het litigieuze model en in het oudere model van groeven is voorzien, zij erop gewezen dat het ontbreken van dergelijke groeven in het litigieuze model geen significante invloed kan hebben op de bij de geïnformeerde gebruiker gewekte algemene indruk en op zich niet volstaat om dat model een eigen karakter te verlenen.

52      Wat ten vijfde de beweerdelijk door het ontwerp van het litigieuze model opgeloste nadelen of moeilijkheden bij het gebruik van de greep, het mesje, de spiraal en de dubbele hefboom van het oudere model betreft, zij erop gewezen dat deze nadelen of moeilijkheden bij het gebruik, ook al waren zij bewezen, irrelevant zijn om te bewijzen dat het litigieuze model over een eigen karakter beschikt. Het eigen karakter van een model wordt immers, overeenkomstig artikel 6 van verordening nr. 6/2002, beoordeeld aan de hand van een vergelijking van de algemene indrukken die de conflicterende modellen bij de geïnformeerde gebruiker wekken, waarbij rekening wordt gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper. Bijgevolg kan bij de beoordeling van het eigen karakter van een model geen rekening worden gehouden met het door verzoekster aangevoerde criterium inzake de beweerdelijk in het litigieuze model opgeloste nadelen of diverse gebruiksmoeilijkheden van het oudere model. Overigens heeft het modellenrecht, zoals blijkt uit de artikelen 1 en 3 van verordening nr. 6/2002, tot doel de verschijningsvorm van een voortbrengsel te beschermen en niet het uitdenken van de gebruiks‑ of werkingswijzen ervan. Tot slot zij hoe dan ook erop gewezen dat verzoekster haar betoog niet heeft gestaafd en dat uit een eenvoudige vergelijking van deze modellen geen enkele conclusie inzake de gebruiks- of werkingseigenschappen van de door de betrokken modellen weergegeven voortbrengselen kan worden getrokken.

53      De andere door verzoekster aangevoerde verschillen inzake bepaalde kenmerken van het functioneel gedeelte van de greep, het mesje, de capsulesnijder, het bevestigingspunt van de spiraal en de zogenoemde openingszone, zijn onbeduidend voor de algemene indruk die de betrokken modellen oproepen. Deze verschillen zijn namelijk onvoldoende opvallend om beide apparaten te onderscheiden in de perceptie die de geïnformeerde gebruiker ervan heeft, die, zoals hierboven in punt 22 werd gepreciseerd, niet verder zal gaan dan een bepaald niveau van onderzoek en detail.

54      Derhalve heeft de kamer van beroep geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting door in punt 26 van de bestreden beslissing te oordelen dat het litigieuze model en het oudere model bij de geïnformeerde gebruiker geen verschillende algemene indruk wekken en door te besluiten dat het litigieuze model geen eigen karakter heeft in de zin van artikel 6 van verordening nr. 6/2002.

55      Gelet op een en ander dient het beroep in zijn geheel te worden verworpen.

 Kosten

56      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

57      Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het BHIM en van interveniënte te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Zesde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      El Hogar Perfecto del Siglo XXI, SL wordt verwezen in de kosten.

Kanninen

Berardis

Wetter

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 21 november 2013.

ondertekeningen


* Procestaal: Spaans.