Language of document :

Beroep ingesteld op 29 januari 2010 - Elementis e.a. / Commissie

(Zaak T-43/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Elementis plc, Elementis Holdings Ltd, Elementis UK Ltd en Elementis Services Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: T. Wessely, A. de Brousse, E. Spinelli, advocaten, en A. Woods, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van beschikking C(2009)8682 def. van de Europese Commissie van 11 november 2009 (zaak COMP/38589 - warmtestabilisatoren), voor zover zij verzoeksters betreft;

subsidiair, nietigverklaring of aanzienlijke verlaging van de bij deze beschikking aan verzoeksters opgelegde geldboeten;

verwijzing van verweerster in de kosten, waaronder de kosten die verzoeksters hebben gemaakt in verband met de gehele of gedeeltelijke betaling van de geldboete;

vaststelling van alle andere maatregelen die het Gerecht passend acht.

Middelen en voornaamste argumenten

Met hun beroep vorderen verzoeksters nietigverklaring ingevolge artikel 263 VWEU van beschikking C(2009)8682 def. van de Commissie van 11 november 2009 (zaak COMP/38589 - warmtestabilisatoren), waarbij een aantal ondernemingen, waaronder verzoeksters, aansprakelijk zijn gesteld voor een inbreuk op artikel 81 EG (thans artikel 101 VWEU) en artikel 53 van de EER-Overeenkomst wegens deelneming aan twee kartels die de sector tinstabilisatoren en de sector ESBO/esters in de gehele EER bestreken.

Verzoeksters hebben de volgende middelen en voornaamste argumenten aangevoerd:

Ten eerste stellen verzoeksters dat de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in strijd met de voorschriften inzake verjaring in artikel 25, leden 5 en 6, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (thans artikelen 101 VWEU en 102 VWEU) (hierna: "verordening nr. 1/2003")1 een beschikking vast te stellen waarbij zij aan verzoeksters een geldboete heeft opgelegd. Volgens artikel 25, lid 5, van verordening nr. 1/2003 bedraagt de absolute verjaringstermijn waarna de Commissie geen sancties wegens schending van de mededingingsregels meer mag opleggen, tien jaar vanaf de datum waarop de inbreuk is beëindigd. Derhalve is de beschikking, die meer dan elf jaar na de beëindiging van de inbreuk door verzoeksters (op 2 oktober 1998) is gegeven, in strijd met voormelde bepaling vastgesteld. Verder voeren verzoeksters aan dat het standpunt van de Commissie dat de geldboete ondanks het verstrijken van de termijn van tien jaar rechtmatig is, berust op een - volgens verzoeksters onjuiste - uitlegging erga omnes van de in artikel 25, lid 6, van verordening nr. 1/2003 bedoelde schorsing van de verjaring.

Ten tweede stellen verzoeksters dat de Commissie hun rechten van verdediging heeft geschonden aangezien de buitensporig lange duur van de fase betreffende het onderzoek naar de feiten verzoeksters heeft belet, hun rechten van verdediging in deze procedure doeltreffend uit te oefenen

Ten derde betogen verzoeksters dat de Commissie duidelijke fouten heeft gemaakt bij de berekening van de aan verzoeksters opgelegde geldboete omdat zij de geldboeten i) met betrekking tot de periode vóór de joint venture, en ii) ter afschrikking ten onrechte op de omzet van de Ackros Joint Venture in plaats van op de door verzoeksters behaalde omzet heeft gebaseerd. Volgens verzoeksters dienen de geldboeten met 50 % te worden verlaagd.

Ten vierde stellen verzoeksters dat de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en de beginselen van rechtszekerheid, persoonlijke verantwoordelijkheid en evenredigheid heeft geschonden omdat zij niet het bedrag heeft gespecificeerd van de (hoofdelijk aan verzoeksters opgelegde) geldboete, die door hen moet worden betaald.

____________

1 - PB 2003, L 1, blz. 1.