Language of document : ECLI:EU:T:2012:77

Zaak T‑33/11

Peeters Landbouwmachines BV

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk BIGAB — Absolute weigeringsgrond — Geen kwade trouw — Artikel 52, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”

Samenvatting van het arrest

Gemeenschapsmerk — Afstand, verval en nietigheid — Absolute nietigheidsgronden — Aanvrager te kwader trouw bij indiening van merkaanvraag — Beoordelingscriteria —Inachtneming van alle relevante factoren die bestonden op tijdstip van indiening van inschrijvingsaanvraag

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 52, lid 1, sub b)

Of sprake is van kwade trouw van de aanvrager in de zin van artikel 52, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk, moet globaal worden beoordeeld, met inachtneming van alle relevante factoren van het concrete geval, en met name:

— het feit dat de aanvrager weet of behoort te weten dat een derde in ten minste één lidstaat een gelijk of overeenstemmend teken gebruikt voor dezelfde of een soortgelijke waar, waardoor verwarring kan ontstaan met het teken waarvan inschrijving is aangevraagd;

— het oogmerk van de aanvrager om die derde het verdere gebruik van dit teken te beletten;

— de omvang van de bescherming die het teken van de derde en het teken waarvan inschrijving is aangevraagd, genieten.

Bovendien kan het oogmerk om de verkoop van een waar te beletten in bepaalde omstandigheden op kwade trouw van de aanvrager wijzen. Dat is met name het geval wanneer achteraf blijkt dat hij een teken als gemeenschapsmerk heeft doen inschrijven zonder de bedoeling ervan gebruik te maken, maar enkel om een derde de toegang tot de markt te beletten.

Niettemin zijn de hierboven opgesomde drie factoren slechts voorbeelden van een geheel van factoren waarmee rekening kan worden gehouden bij de uitspraak over de eventuele kwade trouw van een merkaanvrager op het tijdstip van indiening van de aanvraag. Bij de globale beoordeling op grond van artikel 52, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 kan immers ook rekening worden gehouden met de oorsprong van het bestreden teken en met het gebruik ervan sinds zijn ontstaan, alsook met de commerciële logica waarin de aanvraag tot inschrijving van dit teken als gemeenschapsmerk past.

De omstandigheid dat de aanvrager weet of behoort te weten dat een derde in ten minste één lidstaat sedert lang een gelijk of overeenstemmend teken gebruikt voor dezelfde of een soortgelijke waar, waardoor verwarring kan ontstaan met het teken waarvan inschrijving is aangevraagd, volstaat op zich niet tot bewijs van de kwade trouw van de aanvrager. Zo kan niet worden uitgesloten dat wanneer verschillende producenten op de markt gelijke of overeenstemmende tekens gebruiken voor dezelfde of soortgelijke waren, waardoor verwarring kan ontstaan met het teken waarvan inschrijving is aangevraagd, de aanvrager een legitiem doel nastreeft met de inschrijving van dit teken. Dit kan met name het geval zijn wanneer de aanvrager op het tijdstip van indiening van de inschrijvingsaanvraag weet dat een derde onderneming gebruikmaakt van het merk waarvan inschrijving is aangevraagd, en zo bij zijn clientèle de illusie doet ontstaan dat zij de onder dit merk verkochte waren officieel distribueert, hoewel zij hiervoor geen toestemming heeft gekregen.

De goede trouw van de merkaanvrager kan niet ter discussie worden gesteld op basis van het loutere feit dat diezelfde aanvrager houder is van andere merken en niet het initiatief heeft genomen de inschrijving ervan als gemeenschapsmerk te vragen.

Bij de beoordeling of er sprake is van kwade trouw van de merkaanvrager kan rekening worden gehouden met de mate van bekendheid die een teken geniet op het tijdstip van indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag, aangezien deze mate van bekendheid juist het belang van de aanvrager kan rechtvaardigen om een ruimere rechtsbescherming van zijn teken te waarborgen.

(cf. punten 18‑21, 27‑28, 30)