Language of document :

Beroep ingesteld op 24 januari 2011 - Verenigde Douaneagenten/Commissie

(Zaak T-32/11)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij : Verenigde Douaneagenten BV (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordiger : J. van der Meché, advocaat)

Verwerende partij : Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

op grond van onderstaande gronden, het Besluit nietig te verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekende partij vraagt de nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 1 oktober 2010 met kenmerk REC 02/09.

De Commissie heeft op grond van artikel 220, lid 2, onder b, van Verordening nr. 2913/921 en artikel 871 van de Verordening nr. 2454/932 vastgesteld dat verzoekende partij te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan, maar dat er geen sprake is van een vergissing van de bevoegde autoriteiten en aldus navordering niet achterwege kan blijven.

Verzoekende partij is van mening dat in het onderhavige geval sprake is van een vergissing op grond van de tweede alinea van artikel 220, lid 2, onder b, van Verordening nr. 2913/92. Deze alinea bepaalt namelijk dat wanneer de preferentiële status van de goederen aan de hand van een systeem van administratieve samenwerking wordt vastgesteld waarbij instanties van een derde land betrokken zijn, de afgifte door deze instanties van een onjuist certificaat wordt aangemerkt als een vergissing. Daar is volgens verzoekster sprake van.

Bovendien meent verzoekende partij dat ingeval van navordering van douanerechten de Nederlandse douaneautoriteiten moeten bewijzen dat de afgifte van de onjuiste certificaten te wijten is aan de onjuiste weergave van de feiten door de exporteur.

Verzoeker is van mening dat derhalve moet worden geconcludeerd dat de afgifte van onjuiste certificaten door de douaneautoriteiten op Curaçao, een vergissing is ingevolge artikel 220, lid 2, onder b, tweede alinea, van Verordening nr. 2913/92.

De Commissie heeft voorts in haar onderzoek vastgesteld dat verzoeker moet worden geacht geen frauduleuze handelingen te hebben gepleegd noch klaarblijkelijke nalatigheid te hebben betoond, maar dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid en derhalve kwijtschelding niet gerechtvaardigd is.

Verzoekende partij voert in dit verband aan dat de in het bestreden Besluit genomen beslissing inzake kwijtschelding ingevolge artikel 239 Verordening nr. 2913/92, niet binnen de door de in artikel 907 Verordening nr. 2454/93 gestelde termijn is genomen. Derhalve dient volgens verzoekende partij de Nederlandse douaneautoriteit een gunstig gevolg aan het verzoek om kwijtschelding te geven.

Bij haar onderzoek heeft de Commissie bovendien niet de juiste procedure gevolgd door verzoeker niet te horen en haar niet in de gelegenheid te stellen haar standpunt naar behoren kenbaar te maken, wat volgens verzoekende partij in strijd is met het verdedigingsbeginsel van artikel 41 van het handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Bovendien voert verzoekende partij aan dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond van het feit dat verzoeker voor haar beroep op artikel 220, lid 2, onder b, van Verordening nr. 2913/92 afhankelijk is van documenten die zij zelf niet in bezit heeft en ook niet had hoeven te hebben.

____________

1 - Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).

2 - Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).