Language of document : ECLI:EU:T:2002:4

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Derde kamer - uitgebreid)

11 januari 2002 (1)

„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Steun aan ijzer- en staalindustrie - Beroep tot nietigverklaring - Artikel 33 KS - Beroep ingesteld door intrastataal lichaam - Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T-77/01,

Territorio Histórico de Álava - Diputación Foral de Álava,

Territorio Histórico de Bizkaia - Diputación Foral de Bizkaia,

Territorio Histórico de Gipuzkoa - Diputación Foral de Gipuzkoa y Juntas Generales de Gipuzkoa,

Comunidad autónoma del País Vasco - Gobierno Vasco,

vertegenwoordigd door R. Falcón y Tella, advocaat,

verzoekers,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Rozet en J. Buendía Sierra als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2001/168/EGKS van de Commissie van 31 oktober 2000 betreffende de Spaanse wetgeving inzake de vennootschapsbelasting (PB L 60, blz. 57),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: M. Jaeger, kamerpresident, R. García-Valdecasas, K. Lenaerts, P. Lindh en J. Azizi, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

Rechtskader en bestreden beschikking

1.
    Artikel 34 van de Spaanse wet nr. 43/1995 van 27 december 1995 inzake de vennootschapsbelasting (Boletín Oficial del Estado nr. 310 van 28 december 1995),

dat als titel „belastingaftrek voor uitvoeractiviteiten” heeft, bepaalt:

„1.    Bedrijven die exportactiviteiten verrichten, mogen op het door hen verschuldigde belastingbedrag de volgende aftrekposten in mindering brengen:

    a)    25 % van het werkelijke geïnvesteerde bedrag voor het opzetten van filialen of permanente vestigingen in het buitenland alsook de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen of het opzetten van dochterondernemingen waarvan de activiteiten rechtstreeks verband houden met het exporteren van goederen of diensten [...] voorzover de deelneming ten minste 25 % bedraagt van het maatschappelijk kapitaal van de dochteronderneming [...];

    b)    25 % van de gemaakte reclamekosten op basis van een meerjarenplan, de introductie van producten, marktpenetratie en marktonderzoek in het buitenland en van de kosten van deelneming aan handelsbeurzen, tentoonstellingen en andere soortgelijke openbare evenementen, met inbegrip van evenementen met een internationaal karakter die in Spanje plaatsvinden.

[...]”

2.
    De Territorios Históricos de Álava, Bizkaia en Guipúzcoa, die over autonome bevoegdheden op belastinggebied beschikken, hebben de in artikel 34 van wet nr. 43/1995 bedoelde belastingaftrek voor exportactiviteiten in hun belastingwetgevingen overgenomen. In het Territorio Histórico de Álava gaat het om artikel 43 van Norma Foral nr. 24/1996 van 5 juli 1996 (Boletín Oficial del Territorio Histórico de Álava nr. 90 van 9 augustus 1996), in het Territorio Histórico de Bizkaia om artikel 43 van Norma Foral nr. 3/1996 van 26 juni 1996 (Boletín Oficial de Bizkaia nr. 135 van 11 juli 1996) en in het Territorio Histórico de Gipuzkoa om artikel 43 van Norma Foral nr. 7/1996 van 4 juli 1996 (Boletín Oficial de Gipuzkoa nr. 138 van 17 juli 1996).

3.
    Bij brief van 7 augustus 1997 stelde de Commissie de Spaanse regering in kennis van haar beslissing tot inleiding van de procedure van artikel 6, lid 5, van beschikking nr. 2496/96/EGKS van de Commissie van 18 december 1996 houdende communautaire regels voor steun aan de ijzer- en staalindustrie (PB L 338, blz. 42).

4.
    Op 31 oktober 2000 gaf de Commissie beschikking 2001/168/EGKS betreffende de Spaanse wetgeving inzake de vennootschapsbelasting (PB 2001, L 60, blz. 57, hierna: „bestreden beschikking”). Het dispositief ervan luidt als volgt:

„Artikel 1

Alle steun die door Spanje op grond van:

a)    artikel 34 van wet 43/1995 van 27 december 1995 inzake de vennootschapsbelasting;

b)    artikel 43 van Norma Foral 3/96 van 26 juni 1996 inzake de vennootschapsbelasting, door de Diputación Foral van Biskaje goedgekeurd;

c)    artikel 43 van Norma Foral 7/1996 van 4 juli 1996 inzake de vennootschapsbelasting, door de Diputación Foral van Guipúzcoa goedgekeurd; of

d)    artikel 43 van Norma Foral 24/1996 van 5 juli 1996 inzake de vennootschapsbelasting, door de Diputación Foral van Álava goedgekeurd,

is verleend aan in Spanje gevestigde EGKS-staalbedrijven is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal.

Artikel 2

Spanje treft onverwijld de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in Spanje gevestigde EGKS-staalbedrijven niet de in artikel 1 genoemde steun ontvangen.

[...]”

Procesverloop en conclusies van partijen

5.
    Bij op 30 maart 2001 ter griffie van het Gerecht ingeschreven verzoekschrift stelden verzoekers, die intrastatale lichamen zijn, het onderhavige beroep in.

6.
    Verzoekers concluderen dat het het Gerecht behage:

-    artikel 1, sub b, c en d, van de bestreden beschikking nietig te verklaren;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

7.
    Bij op 2 juli 2001 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft de Commissie krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

8.
    In haar exceptie concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

-    subsidiair, bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang, de behandeling van de zaak te schorsen totdat het Hof uitspraak zal hebben gedaan in de zaak Spanje/Commissie (C-501/00) of, meer subsidiair, zich onbevoegd te verklaren opdat het Hof zich over het onderhavige beroep kan uitspreken;

-    verzoekers in de kosten te verwijzen.

9.
    In hun opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid, die zij op 3 september 2001 ter griffie van het Gerecht hebben ingediend, concluderen verzoekers dat het het Gerecht behage, het beroep ontvankelijk te verklaren ongeacht of in het kader van de organisatie van de procesgang, wordt besloten tot schorsing totdat het Hof uitspraak heeft gedaan in de zaak Spanje/Commissie (C-501/00).

De ontvankelijkheid

10.
    Volgens artikel 114, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering vindt de verdere behandeling van de exceptie van niet-ontvankelijkheid mondeling plaats, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich voldoende ingelicht om zonder mondelinge behandeling te kunnen beslissen.

Argumenten van partijen

11.
    De Commissie stelt dat verzoekers procesbevoegdheid missen onder artikel 33 KS. Zij kunnen immers niet worden gelijkgesteld aan lidstaten en zijn ook geen ondernemingen of ondernemersverenigingen.

12.
    Volgens de Commissie zijn de bepalingen van het EG-Verdrag in casu niet relevant, aangezien de bestreden beschikking is gebaseerd op het EGKS-Verdrag. Het beginsel van effectieve rechtsbescherming staat de gemeenschapsrechter niet toe af te wijken van de duidelijke bewoordingen van artikel 33 KS.

13.
    Verzoekers voeren daartegen aan dat hun beroep ontvankelijk is op grond van de artikelen 230 EG en 33 KS en op grond van het beginsel van effectieve rechtsbescherming.

14.
    Om te beginnen zijn zij van mening dat regionale lichamen die staatssteun hebben toegekend, rechtstreeks en individueel worden geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG door een beschikking van de Commissie waarbij deze steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard (arresten Gerecht van 30 april 1998, Vlaams Gewest/Commissie, T-214/95, Jurispr. blz. II-717, punt 29; 15 juni 1999, Regione autonoma Friuli Venezia Giulia/Commissie, T-288/97, Jurispr. blz. II-1871, punten 31-33, en van 15 december 1999, Freistaat Sachsen e.a./Commissie, T-132/96 en T-143/96, Jurispr. blz. II-3663, punten 81-92).

15.
    De door de Commissie als steun aangemerkte belastingaftrek geldt onder dezelfde voorwaarden voor zowel ijzer- en staalondernemingen als voor andere ondernemingen. Volgens verzoekers zijn de maatregelen waartegen de beschikking is gericht, daarom geen steunmaatregelen in de zin van het EGKS-Verdrag. Het beroep is dus op grond van artikel 230, vierde alinea, EG ontvankelijk. Wanneer de steun zowel betrekking heeft op ijzer- en staalondernemingen als op andere ondernemingen, op basis van het EGKS-Verdrag optreden. Bijgevolg kan het misbruik van bevoegdheid waaraan de Commissie zich schuldig heeft gemaakt door niet tevens op basis van het EG-Verdrag op te treden, verzoekers hun procesbevoegdheid in het kader van dit Verdrag niet ontnemen.

16.
    Vervolgens betogen verzoekers dat het beroep ontvankelijk is op grond van artikel 33, tweede alinea, KS, dat ruim moet worden uitgelegd.

17.
    In dat verband wijzen zij erop, dat de auteurs van het EGKS-Verdrag ervan zijn uitgegaan dat de besluiten in het kader van dat verdrag enkel betrekking konden hebben op kolen- of staalproducenten. Zij hebben evenwel nooit de bedoeling gehad om in artikel 33, tweede alinea, KS natuurlijke of rechtspersonen die geen onderneming zijn, uit te sluiten van de mogelijkheid om beroep tot nietigverklaring in te stellen, indien deze personen door het betrokken besluit rechtstreeks en individueel worden geraakt. Verzoekers voegen hieraan toe dat uit besluit 93/350/Euratom, EGKS, EEG van de Raad van 8 juni 1993 tot wijziging van besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB L 144, blz. 21) volgt dat ook de Raad zelf artikel 33, tweede alinea, KS in die zin uitlegt.

18.
    Volgens verzoekers ontbreekt het niet aan precedenten waarin de gemeenschapsrechter de verdragsbepalingen ruim heeft uitgelegd. Zij wijzen met name op het arrest van het Hof van 22 februari 1990, Busseni (C-221/88, Jurispr. blz. I-495), waarin het Hof zich niettegenstaande de tekst van artikel 41 KS bevoegd verklaarde om kennis te nemen van een prejudiciële verwijzing met vragen over uitlegging. Ook wijzen zij op het arrest van het Hof van 22 mei 1990, Parlement/Raad (C-70/88, Jurispr. blz. I-2041), dat handelde over de mogelijkheid voor het Europees Parlement om beroep tot nietigverklaring in te stellen in het kader van het EG-Verdrag.

19.
    Tot slot beroepen verzoekers zich op het beginsel van rechtsbescherming. Dit beginsel is een fundamenteel recht binnen de communautaire rechtsorde (arrest Hof van 21 september 1989, Hoechst/Commissie, 46/87 en 227/88, Jurispr. blz. 2859, punten 17-19) en ligt verankerd in het gemeenschappelijke constitutionele erfgoed van de lidstaten en in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”). Verzoekers verwijzen bovendien naar het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, afgekondigd op 7 december 2000 te Nice (PB C 364, blz. 1; hierna: „Handvest van de grondrechten”) en naar artikel 6, lid 2, EU.

20.
    Volgens verzoekers moet het onderhavige beroep ontvankelijk worden verklaard op grond van het beginsel van effectieve rechtsbescherming. Er zijn immers geen alternatieve beroepsmogelijkheden om een effectieve toetsing te verzekeren van een beschikking van de Commissie die hun fiscale bevoegdheden miskent. Zij zijn van mening dat regionale lichamen tegen een beschikking van de Commissie die afbreuk doet aan hun fiscale bevoegdheden, voor de gemeenschapsrechter beroep tot nietigverklaring moeten kunnen instellen.

Beoordeling door het Gerecht

21.
    De bestreden beschikking is gebaseerd op het EGKS-Verdrag en beschikking nr. 2496/96. Hieruit volgt dat de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep uitsluitend moet worden beoordeeld in het licht van de bepalingen van het EGKS-Verdrag.

22.
    De vraag of de belastingmaatregelen moeten worden aangemerkt als binnen de werkingssfeer van het EGKS-Verdrag vallende steunmaatregelen wanneer zij onder dezelfde voorwaarden gelden voor zowel ijzer- en staalondernemingen als andere ondernemingen, dan wel of de Commissie door de bestreden beschikking te geven misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt, betreft de zaak ten gronde en rechtvaardigt geenszins dat de ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring van een op het EGKS-Verdrag steunende beschikking wordt beoordeeld naar de bepalingen van artikel 230 EG.

23.
    De voorwaarden waaronder een beroep tot nietigverklaring in het kader van het EGKS-Verdrag ontvankelijk is, zijn vastgelegd in artikel 33 KS.

24.
    Volgens Artikel 33, eerste alinea, KS hebben de Raad en de lidstaten de bevoegdheid beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen beschikkingen en aanbevelingen van de Commissie.

25.
    Op grond van deze bepaling stelde het Koninkrijk Spanje bij het Hof beroep in tot nietigverklaring van de bestreden beschikking (zaak C-501/00, Spanje/Commissie). Bij beschikking van de president van het Hof van 13 juni 2001 zijn verzoekers in de onderhavige zaak toegelaten tot interventie ter ondersteuning van het Koninkrijk Spanje.

26.
    Artikel 33, eerste alinea, KS kan evenwel geen grondslag vormen voor de ontvankelijkheid van het onderhavige, door intrastatale lichamen ingestelde beroep.

27.
    Uit het algemene stelsel van de verdragen blijkt immers duidelijk dat het begrip „lidstaat” in de zin van de institutionele bepalingen, en inzonderheid die betreffende de beroepen in rechte, enkel slaat op de regeringsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen, en niet kan worden uitgebreid tot de regeringen van gewesten of autonome gemeenschappen, ongeacht de omvang van de hun toegekende bevoegdheden (beschikkingen Hof van 21 maart 1997, Waals Gewest/Commissie, C-95/97, Jurispr. blz. I-1787, punt 6, en 1 oktober 1997, Regione Toscana/Commissie, C-180/97, Jurispr. blz. I-5245, punt 6).

28.
    De tweede alinea van artikel 33 KS, bepaalt:

„Voor de ondernemingen en [ondernemers]verenigingen [...] staat onder dezelfde voorwaarden beroep open tegen de hen individueel betreffende beschikkingen en aanbevelingen of tegen algemene beschikkingen en aanbevelingen, die volgens hun mening te hunnen opzichte misbruik van bevoegdheid inhouden.”

29.
    Verzoekers zijn intrastatale lichamen. Zij zijn geen ondernemingen of ondernemersverenigingen in de zin van artikel 33, eerste alinea, KS.

30.
    Aangaande de door verzoekers voorgestelde ruime uitlegging van deze bepaling zij eraan herinnerd dat reeds is geoordeeld dat artikel 33, KS een limitatieve opsomming bevat van de rechtssubjecten die beroep tot nietigverklaring kunnen instellen (arrest Hof van 11 juli 1984, Gemeente Differdange e.a./Commissie, C-222/83, Jurispr. blz. 2889, punt 8; beschikking Gerecht van 29 september 1997, T-70/97, Waals Gewest/Commissie, Jurispr. blz. II-1513, punt 22).

31.
    Verzoekers kunnen geen argument ontlenen aan besluit 93/350, dat het Gerecht bevoegdheid toekent „ten aanzien van de beroepen, door natuurlijke of rechtspersonen ingesteld krachtens artikel 33, tweede alinea, artikel 35 en artikel 40, eerste en tweede alinea, [KS]” (artikel 1 tot wijziging van artikel 3, lid 1, van besluit 88/591). Door te verwijzen naar „natuurlijke of rechtspersonen” heeft de Raad immers geen wijziging willen of kunnen bewerkstelligen van artikel 33, tweede alinea, KS, dat de mogelijkheid van beroep tot nietigverklaring in te stellen uitsluitend toekent aan ondernemingen en ondernemersverenigingen. Bovendien wordt de verwijzing in besluit 93/350 naar natuurlijke of rechtspersonen, en niet naar ondernemingen en ondernemersverenigingen, met name verklaard door de uitbreiding van de bevoegdheid van het Gerecht ten aanzien van beroepen krachtens artikel 40, eerste en tweede alinea, KS, welke bepaling elke „benadeelde partij” het recht geeft om beroep tot schadevergoeding in te stellen.

32.
    Onderzocht moet nog worden of in casu, net als in de zaken die hebben geleid tot de arresten Busseni en Parlement/Raad (aangehaald in punt 18 hierboven), sprake is van een fundamenteel belang op grond waarvan de gemeenschapsrechter zou mogen afwijken van de tekst van artikel 33 KS. In het arrest Busseni (punt 15) verklaarde het Hof zich, niettegenstaande de tekst van artikel 41 KS, met een beroep op de noodzaak van eenvormige toepassing van het gemeenschapsrecht bevoegd om kennis te nemen van een prejudiciële verwijzing met vragen over uitlegging. In zijn arrest Parlement/Raad (punt 26) besliste het Hof, onder verwijzing naar de noodzaak van waarborging van het in de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen neergelegde institutionele evenwicht, dat een door het Europees Parlement ingesteld beroep tot nietigverklaring onder bepaalde voorwaarden ontvankelijk is, ook al behoort het Parlement niet tot de in de oorspronkelijke tekst van artikel 173 EG-Verdrag (thans artikel 230 EG) genoemde instellingen die een dergelijk beroep kunnen instellen.

33.
    In casu hebben verzoekers evenwel niets aangevoerd waaruit blijkt dat het onderhavige beroep ontvankelijk moet worden verklaard om de eenvormige toepassing van het gemeenschapsrecht of het in het EGKS-Verdrag neergelegde institutionele evenwicht te waarborgen. Zij stellen enkel dat de bestreden beschikking afbreuk doet aan hun autonome fiscale bevoegdheden. Bijgevolg zijn er geen termen aanwezig om af te wijken van de duidelijke bewoordingen van artikel 33, tweede alinea, KS, dat de mogelijkheid om beroep tot nietigverklaring in te stellen enkel toekent aan ondernemingen en ondernemersverenigingen.

34.
    Hieruit volgt dat artikel 33, tweede alinea, KS verzoekers geen beroepsrecht toekent.

35.
    Wat het argument betreft dat is ontleend aan het beginsel van effectieve rechtsbescherming, zij eraan herinnerd dat het hier gaat om een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht, dat ten grondslag ligt aan het constitutionele erfgoed dat alle lidstaten gemeen hebben (arrest Hof van 15 mei 1986, Johnston, 222/84, Jurispr. blz. 1651, punt 18). Dit beginsel is eveneens neergelegd in de artikelen 6 en 13 van het EVRM en in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten.

36.
    Uit het algemene stelsel van het EGKS-Verdrag blijkt evenwel dat de bescherming van de belangen van intrastatale lichamen enkel kan worden gewaarborgd via de lidstaat waartoe zij behoren (zie in die zin de conclusie van advocaat-generaal Lenz bij het arrest Gemeente Differdange e.a./Commissie, aangehaald in punt 30 hierboven, Jurispr. blz. 2898, 2903).

37.
    De ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 33, tweede alinea, KS zijn weliswaar restrictiever dan die van artikel 230, vierde alinea, EG, doch daar staat tegenover dat de interventiemogelijkheden in beroepen op basis van het EGKS-Verdrag soepeler zijn dan in het kader van beroepen op basis van het EG-Verdrag.

38.
    Wanneer een lidstaat voor het Hof beroep tot nietigverklaring instelt tegen een op basis van het EGKS-Verdrag gegeven beschikking, kunnen namelijk niet alleen ondernemingen en ondernemersverenigingen in de zin van artikel 33, tweede alinea, KS, maar ook alle natuurlijke of rechtspersonen, en dus ook intrastatale lichamen van lidstaten, krachtens artikel 34 van 's Hofs Statuut-EGKS worden toegelaten tot interventie, indien zij kunnen bewijzen dat zij belang hebben bij de oplossing van het geschil. Een zo uitgebreide interventiemogelijkheid bestaat niet in het kader van een beroep tot nietigverklaring dat is ingesteld door een lidstaat tegen een op basis van het EG-Verdrag gegeven beschikking. Artikel 37 van 's Hofs Statuut-EG bepaalt immers dat natuurlijke of rechtspersonen zich niet kunnen voegen in gedingen tussen lidstaten en instellingen van de Gemeenschap.

39.
    In die omstandigheden kunnen verzoekers dus niet volhouden dat zij door de niet-ontvankelijkheid van het onderhavige beroep elke rechtsbescherming zouden ontberen, temeer daar zij bij beschikking van de president van het Hof van 13 juni 2001 zijn toegelaten tot interventie in het kader van het door Spanje krachtens artikel 33, eerste alinea, KS tegen de bestreden beschikking (zaak C-501/00) ingestelde beroep tot nietigverklaring.

40.
    Uit het voorgaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Kosten

41.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dat is gevorderd. Daar verzoekers in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer - uitgebreid)

beschikt:

1)    Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)    Verzoekers worden verwezen in de kosten.

Luxemburg, 11 januari 2002.

De griffier

De president van de Derde kamer

H. Jung

        

M. Jaeger


1: Procestaal: Spaans.