Language of document :

Beroep ingesteld op 15 april 2013 – Eni / Commissie

(Zaak T-211/13)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Eni SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: G. M. Roberti en I. Perego, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep ontvankelijk verklaren;

de bestreden handelingen nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Onderhavig beroep is gericht tegen het besluit van de Commissie van 26 februari 2013 om de sanctieprocedure te heropenen [C(2013) 1200 def.], alsook tegen de mededeling van punten van bezwaar van 26 februari 2013 [C(2013) 1199] inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 EER-Overeenkomst, vastgesteld in zaak AT.40032-BR/ESBR.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster aan dat de Commissie niet bevoegd was om de sanctieprocedure te heropenen om de in de zaak BR-ESBR in 2006 vastgestelde beschikking te wijzigen en tezelfdertijd een nieuw inbreukbesluit te geven dat de verhoging van de boete wegens recidive opnieuw oplegt.

ENI betoogt dat het Gerecht in het arrest van 13 juli 2011 (zaak T-39/07) niet alleen beschikking BR-ESBR van 2006 gedeeltelijk nietig heeft verklaard omdat de Commissie de verzwarende omstandigheid van recidive onjuist had beoordeeld, maar ook haar volle rechtsmacht heeft uitgeoefend – in de zin van artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 – door het bedrag van de geldboete opnieuw vast te stellen en door zijn eigen beoordeling in de plaats te stellen van die van de Commissie. Afgezien van het feit dat zij deze vaststellingen schenden, zijn de bestreden handelingen ook strijdig met artikel 266 VWEU, met het beginsel van de bevoegdheidsverdeling en van het in artikel 13 VEU neergelegde institutionele evenwicht, alsook met de grondbeginselen van de eerlijke procesgang, neergelegd in artikel 6 EVRM en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU, en het in artikel 7 EVRM vervatte beginsel ne bis in idem.

Bovendien voert ENI aan dat, anders dan de Commissie beweert, het Gerecht niet louter heeft vastgesteld dat de Commissie een vormfout had gemaakt met betrekking tot de toepassing van het begrip recidive in beschikking BR-ESBR van 2006; de handeling van de Commissie is dus gebaseerd op een volledig foute premisse, rechtens en feitelijk, en is vanuit dat oogpunt ook strijdig met artikel 7 EVRM.