Language of document : ECLI:EU:C:2008:290

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

20 mei 2008 (*)

„Sociale zekerheid – Kinderbijslag – Schorsing van recht op uitkering – Artikel 13, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 10 van verordening (EEG) nr. 574/72 – Toepasselijke wetgeving – Toekenning van uitkeringen in woonstaat die niet de bevoegde staat is”

In zaak C‑352/06,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Finanzgericht Köln (Duitsland) bij beslissing van 10 augustus 2006, ingekomen bij het Hof op 25 augustus 2006, in de procedure

B. Bosmann

tegen

Bundesagentur für Arbeit – Familienkasse Aachen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, K. Lenaerts, A. Tizzano, kamerpresidenten, K. Schiemann (rapporteur), A. Borg Barthet, M. Ilešič, J. Malenovský en J. Klučka, rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Bosmann, vertegenwoordigd door H. Knops, Rechtsanwalt,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en C. Schulze‑Bahr als gemachtigden,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door F. Díez Moreno als gemachtigde,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz en I. Kaufmann‑Bühler als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 november 2007,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 13, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, alsook van artikel 10 van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 (PB L 117, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71” respectievelijk „verordening nr. 574/72”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Bosmann en de Bundesagentur für Arbeit – Familienkasse Aachen (hierna: „Bundesagentur”) over de weigering om in Duitsland kinderbijslag toe te kennen.

 Toepasselijke bepalingen

 Gemeenschapsregeling

 Verordening nr. 1408/71

3        De eerste en de vijfde overweging van de considerans van verordening nr. 1408/71 luiden:

„Overwegende dat de voorschriften ter coördinatie van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid behoren tot de regelingen inzake het vrije verkeer van personen, en dat deze voorschriften derhalve moeten bijdragen tot de verhoging van de levensstandaard en de verbetering van de arbeidsomstandigheden;

[...]

Overwegende dat er in het kader van deze coördinatie moet worden gegarandeerd dat binnen de Gemeenschap alle werknemers die onderdaan zijn van de lidstaten, alsmede hun rechthebbenden en nabestaanden, gelijke behandeling genieten ten opzichte van de verschillende nationale wetgevingen”.

4        De achtste, de negende en de tiende overweging van de considerans van deze verordening luiden:

„Overwegende dat de werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen moeten zijn, om de samenloop van toepasbare nationale wetgevingen en de verwikkelingen die daaruit ontstaan, te vermijden;

Overwegende dat het aantal en de draagwijdte van de gevallen waarin een persoon, als uitzondering op de algemene regel, tegelijkertijd onderworpen is aan de wetgeving van twee lidstaten, zoveel mogelijk moeten worden beperkt;

Overwegende dat de gelijke behandeling van alle werknemers die op het grondgebied van een lidstaat werken het best gegarandeerd wordt door, als algemene regel, de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de persoon zijn beroepswerkzaamheden als loontrekkende of zelfstandige uitoefent als toepasbare wetgeving aan te wijzen”.

5        Artikel 13 van verordening nr. 1408/71, „Algemene regels”, luidt:

„1.      Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.

2.      Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:

a)      is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;

[...]”

6        Artikel 73 van deze verordening, met het opschrift „Werknemers in loondienst of zelfstandigen wier gezinsleden in een andere lidstaat dan de bevoegde staat wonen” luidt:

„Onder voorbehoud van het bepaalde in bijlage VI heeft de werknemer of de zelfstandige op wie de wettelijke regeling van een lidstaat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze staat woonden.”

 Verordening nr. 574/72

7        Artikel 10, lid 1, van verordening nr. 574/72, „Voorschriften in geval van samenloop van rechten op gezins‑ of kinderbijslag voor werknemers en zelfstandigen”, bepaalt:

„1.      a)     Het recht op gezins‑ of kinderbijslag die is verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat waarin voor het verkrijgen van het recht op deze bijslag geen voorwaarden inzake verzekering, werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst worden gesteld, wordt geschorst wanneer tijdens eenzelfde tijdvak en voor eenzelfde gezinslid bijslag verschuldigd is enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of krachtens artikel 73, 74, 77 of 78 van […] verordening [nr. 1408/71], ten belope van het bedrag van die bijslag.

         b)     Wanneer echter op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend: 

i)      in het geval van bijslag verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of op grond van artikel 73 of 74 van [...] verordening [nr. 1408/71], door degene die recht heeft op gezinsbijslagen of degene aan wie deze bijslag wordt uitbetaald, wordt het recht op gezinsbijslagen, verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van die andere lidstaat of krachtens deze artikelen, geschorst ten belope van het bedrag van de gezinsbijslagen zoals voorzien in de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont. De bijslag die wordt uitbetaald door de lidstaat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont, komt ten laste van deze staat;

[...]”

 Nationale regeling

8        § 62, lid 1, punt 1, van de wet op de inkomstenbelasting (Einkommensteuergesetz) bepaalt:

„Voor kinderen [...] heeft degene die zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Duitsland heeft, recht op kinderbijslag overeenkomstig deze wet.”

 Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

9        Bosmann, een in Duitsland wonend Belgisch onderdaan, is een alleenstaande moeder met twee kinderen, geboren in 1983 respectievelijk 1985, die eveneens in Duitsland wonen en er studeren.

10       Bosmann heeft in beginsel recht op de Duitse kinderbijslag krachtens § 62 van de wet op de inkomstenbelasting; deze is haar aanvankelijk door de Bundesagentur toegekend. Nadat Bosmann op 1 september 2005 in Nederland ging werken, werd haar bij besluit van 18 oktober 2005 de uitkering van deze bijslag met ingang van oktober 2005 echter geweigerd. De Bundesagentur heeft de relevante gemeenschapsbepalingen aldus uitgelegd dat op Bosmann alleen de wetgeving van de werkstaat, namelijk Nederland, van toepassing was zodat Duitsland niet langer kon worden geacht als bevoegde staat deze bijslag verschuldigd te zijn.

11      Bosmann kan in Nederland niet de overeenkomstige kinderbijslag genieten, daar de Nederlandse wetgeving deze niet toekent voor kinderen boven achttien jaar.

12      De verwijzende rechter wijst erop dat niet duidelijk is of Bosmann elke werkdag of alleen in het weekeinde en op andere vrije dagen naar Duitsland terugkeert.

13      Daarop heeft het Finanzgericht Köln de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Dient artikel 13, lid 2, sub a, van verordening [...] nr. 1408/71 [...] restrictief te worden uitgelegd in die zin dat het niet in de weg staat aan het recht op kinderbijslag van een alleenstaande moeder in de woonstaat (Bondsrepubliek Duitsland), die in haar werkstaat (Koninkrijk der Nederlanden) wegens de leeftijd van de kinderen geen kinderbijslag ontvangt?

2)      Indien op de eerste vraag ontkennend wordt geantwoord:

Dient artikel 10 van verordening [...] nr. 574/72 [...] restrictief te worden uitgelegd in die zin dat het niet in de weg staat aan het recht op kinderbijslag van een alleenstaande moeder in de woonstaat (Bondsrepubliek Duitsland), die in de werkstaat (Koninkrijk der Nederlanden) wegens de leeftijd van de kinderen geen kinderbijslag ontvangt?

3)      Indien op de eerste en de tweede vraag ontkennend wordt geantwoord:

Kan een werkneemster die alleenstaande moeder is, zich voor de toepassing van de gunstiger regelingen van haar woonstaat ter zake van de toekenning van kinderbijslag rechtstreeks beroepen op het EG-Verdrag of de algemene rechtsbeginselen?

4)      Is het voor de beantwoording van voormelde vragen relevant of de werkneemster elke werkdag naar de woonplaats van het gezin terugkeert?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 De eerste vraag

14      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 aldus kan worden uitgelegd dat een werknemer in de situatie van Bosmann, die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt en op wie de socialezekerheidsregeling van de werkstaat, in casu het Koninkrijk der Nederlanden, van toepassing is, in haar woonstaat, in casu de Bondsrepubliek Duitsland, gezinsbijslag kan ontvangen wanneer wordt vastgesteld dat hij wegens de leeftijd van zijn kinderen deze bijslag in de bevoegde lidstaat niet kan krijgen.

15      Alvorens deze vraag te beantwoorden, dient te worden herinnerd aan de algemene voorschriften waaraan de aanwijzing van de wetgeving die van toepassing is op de werknemers die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, krachtens verordening nr. 1408/71 onderworpen is.

16      De bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71, die de op de binnen de Gemeenschap migrerende werknemers toepasselijke wetgeving aanwijzen, hebben tot doel die werknemers aan de socialezekerheidsregeling van één enkele lidstaat te onderwerpen, om de samenloop van toepasbare nationale wetgevingen en de verwikkelingen die daaruit ontstaan, te vermijden. Dit beginsel vindt toepassing in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1408/71 volgens hetwelk de werknemer op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen is (zie arrest van 12 juni 1986, Ten Holder, 302/84, Jurispr. blz. 1821, punten 19 en 20).

17      Krachtens artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont. De aanwijzing, krachtens deze bepaling, van de wetgeving van een lidstaat als de op een werknemer toepasselijke wetgeving brengt mee dat alleen de wetgeving van die lidstaat op hem van toepassing is (zie voormeld arrest Ten Holder, punt 23).

18      Specifiek in het kader van de gezinsbijslag heeft een werknemer op wie de wetgeving van een lidstaat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, krachtens artikel 73 van verordening nr. 1408/71 recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof zij op het grondgebied van deze staat woonden.

19      Zoals de verwijzende rechter terecht heeft opgemerkt, is de op Bosmanns situatie toepasselijke wetgeving dus in beginsel de wetgeving van haar werkstaat, namelijk de Nederlandse wetgeving.

20      Hoewel het recht dat van toepassing is op de situatie van een werknemer die zich in een van de door de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71 gedekte situaties bevindt, aan de hand van deze bepalingen dient te worden aangewezen, is daardoor de toepassing van de bepalingen van een andere rechtsorde niet altijd uitgesloten (zie arrest van 20 januari 2005, Laurin Effing, C‑302/02, Jurispr. blz. I‑553, punt 39).

21      Volgens de Commissie van de Europese Gemeenschappen kan op een situatie als die van Bosmann op grond van artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 in plaats van de regeling van de rechtsorde van de werkstaat, die artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 als bevoegde staat aanwijst, de wetgeving van de woonstaat van de betrokkene worden toegepast. Doordat er een band is met twee lidstaten, te weten de woonstaat en de werkstaat, kunnen dus met name de rechten op de bijslagen worden gecumuleerd. Krachtens artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 zou, gelet op het ontbreken van het recht op vergelijkbare kinderbijslag in de werkstaat, deze dus zonder beperking moeten worden toegekend door de woonstaat, in casu de Bondsrepubliek Duitsland. Ter ondersteuning van deze stelling beroept de Commissie zich op het arrest van 9 december 1992, McMenamin (C‑119/91, Jurispr. blz. I‑6393). Uit hetzelfde oogpunt verwijst de verwijzende rechter naar het arrest van 7 juni 2005, Dodl en Oberhollenzer (C‑543/03, Jurispr. blz. I‑5049).

22      Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat de zaken die tot voormelde twee arresten hebben geleid, zijn beslecht op basis van artikel 10, lid 1, sub b‑i, van verordening nr. 574/72, dat situaties betreft waarin een beroepsactiviteit ook in de woonstaat wordt uitgeoefend. Zoals de advocaat-generaal in de punten 51 en 52 van zijn conclusie heeft opgemerkt, werd in voormelde arresten, McMenamin alsmede Dodl en Oberhollenzer, de voorrang omgekeerd ten gunste van de bevoegdheid van de woonstaat als gevolg van het feit dat in de woonstaat beroepswerkzaamheden werden uitgeoefend door de echtgenoot van de rechthebbende op de bijslag in de zin van artikel 73 van verordening nr. 1408/71.

23      Blijkens de verwijzingsbeschikking verkeert Bosmann niet in een dergelijke situatie.

24      Artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 beoogt, aldus de tekst ervan, een oplossing te geven voor de gevallen van cumulatie van rechten op gezinsbijslagen die zich voordoen wanneer deze tegelijkertijd verschuldigd zijn in de woonstaat van het betrokken kind, los van voorwaarden inzake verzekering of inzake werkzaamheden in loondienst, en krachtens artikel 73 van verordening nr. 1408/71 in de werkstaat.

25      Zoals de Duitse regering en de verwijzende rechter opmerken, blijkt uit de omstandigheden van het hoofdgeding evenwel geen „cumulatie” van dergelijke gezinsbijslagen, daar het recht op kinderbijslag in de werkstaat, op basis van de wetgeving van deze laatste staat in casu is uitgesloten wegens de leeftijd van de kinderen van verzoekster in het hoofdgeding.

26      Daar de omkering van de voorrang ten gunste van de toepassing van de wetgeving van de woonstaat dus niet kan worden gebaseerd op de in verordening nr. 574/72 gestelde specifieke aanknopingsregels, valt de situatie van Bosmann onder de in artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 geformuleerde algemene regel van aanwijzing van de toepasselijke wetgeving.

27      Het gemeenschapsrecht verplicht de bevoegde Duitse instanties dus niet Bosmann de betrokken gezinsbijslag toe te kennen.

28      De mogelijkheid deze toe te kennen kan evenwel evenmin worden uitgesloten, temeer daar, zoals blijkt uit het aan het Hof voorgelegde dossier, Bosmann krachtens de Duitse wettelijke regeling, alleen al doordat zij in Duitsland woont, de kinderbijslag blijkt te kunnen genieten, hetgeen de verwijzende rechter moet nagaan.

29      In deze context dient eraan te worden herinnerd dat de bepalingen van verordening nr. 1408/71 moeten worden uitgelegd in het licht van artikel 42 EG dat ertoe strekt het vrije verkeer van werknemers te vergemakkelijken en met name inhoudt dat migrerende werknemers geen rechten op socialezekerheidsuitkeringen mogen verliezen of het bedrag ervan verminderd mogen zien doordat zij het hun door het Verdrag toegekende recht van vrij verkeer hebben uitgeoefend (zie arrest van 9 november 2006, Nemec, C‑205/05, Jurispr. blz. I‑10745, punten 37 en 38).

30      Zo stelt ook de eerste overweging van de considerans van verordening nr. 1408/71 dat de in deze verordening opgenomen voorschriften ter coördinatie van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid behoren tot de regelingen inzake het vrije verkeer van personen, en dat deze voorschriften derhalve moeten bijdragen tot de verhoging van de levensstandaard en de verbetering van de arbeidsomstandigheden.

31      In het licht van deze gegevens kan de woonstaat in omstandigheden als die in het hoofdgeding niet de bevoegdheid worden ontzegd kinderbijslag toe te kennen aan degenen die op zijn grondgebied wonen. Hoewel krachtens artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, immers de wetgeving van die staat van toepassing is, zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont, neemt dit niet weg dat deze verordening er niet toe strekt de woonstaat te beletten deze persoon krachtens zijn wetgeving kinderbijslag toe te kennen.

32      Voormeld arrest Ten Holder, waarnaar de Duitse regering in haar schriftelijke opmerkingen heeft verwezen, alsook het door de verwijzende rechter aangehaalde arrest van 10 juli 1986, Luijten (60/85, Jurispr. blz. 2365), doen niet af aan de voorgaande uitlegging van verordening nr. 1408/71. Voormeld arrest Ten Holder betrof een weigering van de autoriteiten van de bevoegde lidstaat om een bijslag toe te kennen en in die context was het Hof van oordeel dat de aanwijzing krachtens verordening nr. 1408/71 van de wetgeving van een lidstaat als de op een werknemer toepasselijke wetgeving meebrengt, dat alleen deze wetgeving op hem van toepassing is (voormeld arrest Ten Holder, punt 23). Het Hof heeft hetzelfde beginsel herhaald in voormeld arrest Luijten met betrekking tot de mogelijke gelijktijdige toepasselijkheid van de wetgevingen van de werkstaat en de woonstaat op basis waarvan de verzekerden een gezinsbijslag kunnen genieten. Bij lezing van deze arresten in hun specifieke contexten, welke van die van het hoofdgeding verschillen, kan op basis daarvan niet worden uitgesloten dat een lidstaat die niet de bevoegde staat is en die het recht op een gezinsbijslag niet afhankelijk stelt van voorwaarden inzake werkzaamheden in loondienst of inzake verzekering, aan een persoon die op zijn grondgebied woont een dergelijke bijslag kan toekennen, wanneer dit naar zijn recht daadwerkelijk kan.

33      Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 zich er niet tegen verzet dat een migrerende werknemer, op wie de socialezekerheidsregeling van de werkstaat van toepassing is, krachtens een nationale regeling van de woonstaat in deze laatste staat gezinsbijslag ontvangt.

 De tweede en de derde vraag

34      Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeven de tweede en de derde vraag niet te worden beantwoord.

 De vierde vraag

35      De verwijzende rechter vraagt bovendien of het voor het antwoord op de eerste, de tweede en de derde vraag relevant kan zijn of Bosmann elke werkdag naar de woonplaats van het gezin in Duitsland terugkeert.

36      Zoals in wezen blijkt uit het antwoord op de eerste vraag, verzet artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 zich er niet tegen dat een migrerende werknemer in de situatie van Bosmann gezinsbijslag ontvangt in de woonstaat, voor zover hij voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van dergelijke bijslagen krachtens de regeling van die staat. Aangezien het recht van Bosmann op kinderbijslag in Duitsland blijkens de verwijzingsbeschikking is onderworpen aan de voorwaarde dat de belanghebbende op het grondgebied van deze lidstaat woont, aan welke voorwaarde zij inderdaad lijkt te voldoen, moet de verwijzende rechter bepalen of de vraag of Bosmann elke werkdag naar de woonplaats van het gezin in Duitsland terugkeert, relevant is voor de beoordeling of zij in deze staat „woont” in de zin van de Duitse wetgeving.

37      Bijgevolg dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat het aan de verwijzende rechter staat te bepalen of de vraag of een werknemer in de situatie van verzoekster in het hoofdgeding elke werkdag naar de woonplaats van het gezin in de betrokken lidstaat terugkeert, relevant is voor de beoordeling of deze werknemer voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van de betrokken gezinsbijslag in die lidstaat krachtens de wetgeving ervan.

 Kosten

38      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 13, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, verzet zich er niet tegen dat een migrerende werknemer, op wie de socialezekerheidsregeling van de werkstaat van toepassing is, krachtens een nationale regeling van de woonstaat in deze laatste staat gezinsbijslag ontvangt.

2)      Het staat aan de verwijzende rechter te bepalen of de vraag of een werknemer in de situatie van verzoekster in het hoofdgeding elke werkdag naar de woonplaats van het gezin in de betrokken lidstaat terugkeert, relevant is voor de beoordeling of deze werknemer voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van de betrokken gezinsbijslag in die lidstaat krachtens de wetgeving ervan.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.