Language of document : ECLI:EU:T:2004:369

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

16 december 2004 (*)

„Interventieverzoek – Belang bij beslissing van geding – Mededingingsregeling”

In zaak T‑410/03,

Hoechst AG, gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Klusmann, M. Rüba, advocaten, en V. Turner, solicitor,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Mölls, O. Beynet en K. Mojzesowicz als gemachtigden, bijgestaan door A. Böhlke, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking C (2003) 3426 def. van de Commissie van 1 oktober 2003 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak COMP/E-1/37.370 – Sorbaten) voorzover deze betrekking heeft op verzoekster, subsidiair, tot verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete tot een passend bedrag,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, F. Dehousse en D. Šváby, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis

1        Bij beschikking C (2003) 3426 def. van 1 oktober 2003 (zaak COMP/E-1/37.370 – Sorbaten) (hierna: „beschikking”) stelde de Commissie vast dat verschillende ondernemingen, waaronder Hoechst AG (hierna: „Hoechst”) en Chisso Corporation (hierna: „Chisso”), gevestigd te Tokio (Japan), door deelneming aan een kartel op de sorbatenmarkt inbreuk hadden gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53 van de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER).

2        Op die grond heeft de Commissie de betrokken ondernemingen geldboetes opgelegd. De Commissie heeft het bedrag ervan vastgesteld op basis van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, [KS] (PB 1998, C 9, blz. 3) worden opgelegd, en vervolgens van haar mededeling betreffende het niet-opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen (PB 1996, C 207, blz. 4).

3        Voor haar deelneming aan het kartel werd Hoechst een geldboete van 99 miljoen EUR opgelegd (artikel 3, sub b, van de beschikking). Deze geldboete weerspiegelde de rol van kopstuk van het kartel, die Hoechst samen met Daicel, gevestigd te Tokio (Japan) had gespeeld (punten 363‑375 van de considerans van de beschikking). Haar geldboete werd evenwel met 50 % verminderd omdat zij aan het onderzoek had meegewerkt (punten 455‑466 van de considerans van de beschikking).

4        Aangezien Chisso volgens de Commissie als eerste beslissend bewijs in het onderzoek had bijgebracht, werd zij volledig vrijgesteld van geldboete en werd haar geen geldboete opgelegd (punten 439‑ 447 van de beschikking).

 Procesverloop

5        Bij op 18 december 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft Hoechst beroep tot nietigverklaring van de beschikking ingesteld, voorzover zij op haar betrekking heeft, subsidiair tot verlaging van de haar opgelegde geldboete tot een passend bedrag.

6        Op 26 april 2004 heeft Chisso verzocht om toelating tot interventie in de hoofdzaak ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.

7        Bij op 1 juni 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft de Commissie verklaard geen opmerkingen over het interventieverzoek te hebben.

8        Bij op 15 juni 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft Hoechst het Gerecht verzocht het interventieverzoek af te wijzen en Chisso te verwijzen in de kosten.

9        Overeenkomstig artikel 116, lid 1, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht heeft de president van de Vijfde kamer het onderhavige interventieverzoek naar deze laatste verwezen.

 In rechte

 Argumenten van partijen

10      Chisso voert allereerst aan dat het beroep in de hoofdzaak strekt tot nietigverklaring van een beschikking die speciaal tot haar is gericht. Zij heeft de Commissie vrijwillig ingelicht over het bestaan van een kartel op de sorbatenmarkt en beslissend bewijs daarover bijgebracht. Alleen al daarom heeft zij afdoende belang.

11      Voorts stelt Chisso, rechtstreeks te worden geraakt door de bewering van Hoechst dat de Commissie zich heeft vergist door Hoechst niet te beschouwen als de eerste onderneming die had meegewerkt. In dit opzicht voert Chisso een aantal feiten en omstandigheden aan op grond waarvan de Commissie haar terecht heeft beschouwd als de eerste onderneming die had meegewerkt. Indien het Gerecht de argumenten van Hoechst zou volgen, zou zij niet meer voldoen aan de voorwaarden voor volledige vrijstelling van geldboete en voor verlaging van de geldboete.

12      Hoechst stelt dat de jegens haar gegeven beschikking, waartegen het onderhavige beroep zich bij uitsluiting richt, niet tot Chisso is gericht. Ook al zou deze beschikking zowel tot Chisso als tot haar zijn gericht, heeft Chisso volgens Hoechst geen gewettigd belang bij interventie. Hoechst wijst erop dat, indien zij in het onderhavige beroep in het gelijk werd gesteld, de wijziging van artikel 3, sub b, van de beschikking de andere bepalingen ervan en vooral die betreffende Chisso onverlet laat. In het bijzonder op basis van de beschikking van het Gerecht van 25 februari 2003 (BASF/Commissie, T‑15/02 Jurispr. blz. II‑213) stelt Hoechst ook dat het beginsel non bis in idem de Commissie verbiedt de in de beschikking vastgestelde inbreuk opnieuw ten gronde te beoordelen. Ook al kon de Commissie de beschikking in het bijzonder jegens Chisso wijzigen, zou laatstgenoemde geen rechtstreeks en actueel, maar slechts een indirect en potentieel belang hebben om zich te verzetten tegen dit heronderzoek.

 Beoordeling door het Gerecht

13      Krachtens artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat overeenkomstig artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, heeft elke persoon die aannemelijk maakt belang te hebben bij de beslissing van een geding, met uitzondering van de rechtsgedingen tussen lidstaten, tussen instellingen van de Gemeenschappen of tussen lidstaten enerzijds en instellingen van de Gemeenschappen anderzijds, het recht zich in dit geding te voegen.

14      Volgens vaste rechtspraak moet belang bij de beslissing van het geding in de zin van deze bepaling worden gedefinieerd met inachtneming van het voorwerp van het geding zelf en moet daaronder worden verstaan een rechtstreeks en actueel belang bij de toe‑ of afwijzing van het gevorderde, en niet een belang ten aanzien van de aangevoerde middelen. Onder „beslissing” van het geding moet namelijk de aan de geadieerde rechter gevraagde eindbeslissing worden verstaan zoals die zal blijken uit het dictum van het arrest. Met name moet worden nagegaan of de interveniënt rechtstreeks wordt getroffen door de bestreden maatregel en of zijn belang bij de afloop van het geding vaststaat. Ook is het vaste rechtspraak dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen verzoekers tot tussenkomst die aannemelijk maken rechtstreeks belang te hebben bij hetgeen wordt beslist op de specifieke handeling waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, en verzoekers tot tussenkomst die slechts doen blijken van een indirect belang bij de beslissing van het geding wegens de gelijkenis tussen hun situatie en die van een der partijen (beschikking president Hof van 17 juni 1997, National Power en PowerGen, C‑151/97 P (I) en C‑157/97 P (I), Jurispr. blz. I‑3491, punten 51‑53 en 57; beschikking BASF/Commissie, punt 12 hierboven, punten 26 en 27, en beschikking Gerecht van 4 februari 2004, Ulestraten, Schimmert en Hulsberg e.a./Commissie, T‑14/00, Jurispr. blz. II‑497, punten 11 en 12).

15      In casu dient in de eerste plaats te worden vastgesteld dat Hoechst „concludeert tot [...] 1. nietigverklaring van de [beschikking], voorzover zij op [haar] betrekking heeft; [...] 2. subsidiair, verlaging van de [...] in de [beschikking] opgelegde geldboete tot een passend bedrag”.

16      In de tweede plaats moet de beschikking, hoewel geredigeerd in de vorm van één beschikking, worden aangemerkt als een bundel van individuele beschikkingen waarin ten aanzien van elk van de ondernemingen tot welke zij zijn gericht, wordt vastgesteld welke inbreuk haar wordt verweten, en waarin haar in voorkomend geval een geldboete wordt opgelegd, zoals overigens blijkt uit de bewoordingen van het dispositief van de beschikking en met name uit de artikelen 1 en 3 ervan (zie in die zin beschikking BASF/Commissie, punt 12 hierboven, punt 31, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

17       In de derde plaats mag de gemeenschapsrechter bij de beoordeling van misbruik van bevoegdheid niet ultra petita beslissen en kan de door hem uitgesproken nietigverklaring derhalve niet verder gaan dan wat de verzoeker heeft gevorderd. Wanneer een adressaat van een beschikking beroep tot nietigverklaring instelt, kan de gemeenschapsrechter dus enkel oordelen over de onderdelen van de beschikking die die adressaat betreffen. De onderdelen betreffende andere adressaten, welke niet worden betwist, behoren daarentegen niet tot het voorwerp van het door de gemeenschapsrechter te beslechten geschil (arresten Hof van 14 september 1999, Commissie/AssiDomän Kraft Products e.a., C‑310/97 P, Jurispr. blz. I‑5363, punten 52 en 53, en 15 februari 2001, Nachi Europe, C‑239/99, Jurispr. blz. I‑1197, punten 24 en 25).

18       Ten slotte, ook al heeft een nietigverklaringsarrest van een gemeenschapsrechter zowel wat het dictum als wat de rechtsoverwegingen betreft die de noodzakelijke grondslag daarvan vormen, absoluut gezag, dit kan niet betekenen dat een niet aan de controle van de gemeenschapsrechter onderworpen handeling die dezelfde onwettigheid vertoont, nietig is. Het in aanmerking nemen van de rechtsoverwegingen, waaruit de precieze redenen van de door de gemeenschapsrechter vastgestelde onwettigheid blijken, heeft immers slechts tot doel de exacte betekenis te bepalen van wat in het dictum is beslist. Het gezag van een rechtsoverweging van een nietigverklaringsarrest kan niet gelden ten aanzien van personen die geen partij waren bij het geding en te wier aanzien het arrest dus geen enkele beslissing kan bevatten (arrest Commissie/AssiDomän Kraft Products e.a., reeds aangehaald, punten 54 en 55).

19      Derhalve laat een arrest van het Gerecht dat de beschikking, voorzover zij betrekking heeft op Hoechst, nietig verklaart of het bedrag van de aan Hoechst opgelegde boete wijzigt, de bepalingen van de beschikking die Chisso betreffen, onverlet.

20      Chisso heeft dus slechts belang bij de afwijzing van de conclusies van Hoechst in de hoofdzaak voorzover die nietigverklaring of wijziging, wanneer daardoor de juistheid van de op haar betrekking hebbende vaststellingen en oordelen in de beschikking aangetast, mogelijk aanleiding zou kunnen zijn voor de Commissie om de haar verleende boetevrijstelling in te trekken.

21      Ook al zou de Commissie de beschikkingbepalingen kunnen wijzigen die Chisso van geldboete vrijstellen, vormt het in punt 20 hierboven bedoelde belang niettemin geen rechtstreeks en actueel belang in de zin van de rechtspraak, maar hooguit een indirect en potentieel belang. Overigens zou Chisso in een dergelijk geval haar argumenten nog steeds in een beroep tot nietigverklaring tegen een dergelijke ongunstige beslissing van de Commissie naar voren kunnen brengen, (zie in die zin beschikking BASF/Commissie, reeds aangehaald, punt 37).

22      Gelet op een en ander kan het door Chisso gestelde belang niet worden beschouwd als een rechtstreeks en actueel belang bij de beslissing van het geding in de zin van artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof. Bijgevolg moet haar interventieverzoek worden afgewezen.

 Kosten

23      Volgens artikel 87, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt ten aanzien van de kosten beslist bij het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding. Daar deze beschikking een einde maakt aan het geding voorzover het Chisso aangaat, dient te worden beslist ten aanzien van de op haar verzoek tot interventie gevallen kosten.

24      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien Chisso in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van Hoechst haar eigen kosten en die van Hoechst voor de onderhavige procedure in interventie dragen. Aangezien de Commissie dienaangaande niet heeft geconcludeerd, dient zij haar eigen kosten te dragen.

HET GERECHT (Vijfde kamer)

beschikt:

1)      Het verzoek tot interventie wordt afgewezen.

2)      Chisso wordt verwezen in de kosten van Hoechst betreffende de procedure in interventie alsmede in haar eigen kosten.

3)      De Commissie zal haar eigen kosten betreffende de procedure in interventie dragen.

Luxemburg, 16 december 2004.

De griffier

 

      De president van de Vijfde kamer

H. Jung

 

      M. Vilaras


* Procestaal: Duits.