Language of document : ECLI:EU:T:2004:369

Zaak T‑410/03

Hoechst AG

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Verzoek tot tussenkomst – Belang bij beslissing van geding – Mededingingsregeling”

Samenvatting van de beschikking

Procedure – Interventie – Voorwaarden voor ontvankelijkheid – Belang bij beslissing van geding – Geding betreffende nietigverklaring van beschikking van Commissie houdende vaststelling van schending van artikel 81, lid 1, EG – Geding beperkt tot intrekking of verlaging van aan verzoeker opgelegde geldboeten – Ontbreken van betwisting van aan verzoeker tot tussenkomst verleende volledige vrijstelling van geldboete – Ontbreken van belang

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 40, tweede alinea, en 53, eerste alinea)

Het begrip belang bij de beslissing van een geding in de zin van artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, van dat statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, moet worden gedefinieerd met inachtneming van het voorwerp van het geding zelf, en daaronder moet worden verstaan een rechtstreeks en actueel belang bij de toe‑ of afwijzing van het gevorderde zelf, en niet een belang met betrekking tot de aangevoerde middelen of argumenten. Onder „beslissing” van het geding moet namelijk worden verstaan de aan de geadieerde rechter gevraagde eindbeslissing zoals die zal blijken uit het dictum van het arrest. Om te beslissen over de ontvankelijkheid van een verzoek tot tussenkomst moet met name worden nagegaan, of de interveniënt rechtstreeks wordt getroffen door de bestreden maatregel, en of zijn belang bij de beslissing van het geding vaststaat. In deze context dient onderscheid te worden gemaakt tussen verzoekers tot tussenkomst die aannemelijk maken rechtstreeks belang te hebben bij hetgeen wordt beslist over de specifieke handeling waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, en verzoekers tot tussenkomst die slechts doen blijken van een indirect belang bij de beslissing van het geding, wegens de gelijkenis tussen hun situatie en die van een der partijen.

Een onderneming die heeft deelgenomen aan een kartel, maar die bij de beschikking van de Commissie volledig is vrijgesteld van geldboete omdat zij als eerste beslissend bewijs in het onderzoek heeft bijgebracht, heeft geen rechtstreeks en actueel belang met betrekking tot het beroep tot nietigverklaring dat een andere onderneming die aan het kartel heeft deelgenomen, tegen dezelfde beschikking van de Commissie instelt voorzover haar daarbij uit dien hoofde een geldboete is opgelegd, en in het kader waarvan deze onderneming stelt als eerste te hebben meegewerkt. Wanneer de hoofdzaak geen betrekking heeft op de bepalingen van de beschikking waarbij verzoeker tot tussenkomst volledig is vrijgesteld van geldboete, laat een arrest dat de beschikking met betrekking tot verzoeker nietig verklaart of wijzigt, de bepalingen van de beschikking die verzoeker tot tussenkomst betreffen, namelijk onverlet.

(cf. punten 14, 19, 22)