ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)
3 februari 2000 (1)
Beroep tot nietigverklaring Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
Vermindering van financiële bijstand Ontoereikende motivering
Gewettigd vertrouwen Rechtszekerheid
In de gevoegde zaken T-46/98 en T-151/98,
Conseil des communes et régions d'Europe (CCRE), vereniging naar Frans recht,
gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door D. M. Tomasevic en daarna door
F. Herbert, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten
kantore van K. Manhaeve, advocaat aldaar, Rue Charles Martel 56-58,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Oliver,
lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te
Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner,
Kirchberg,
betreffende een verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie
waarbij de door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling in het kader van
het project European city cooperation system aan verzoeker toegekende financiële
bijstand is verminderd,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: R. M. Moura Ramos, kamerpresident, V. Tiili en
P. Mengozzi, rechters,
griffier: A. Mair, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 17 juni 1999,
het navolgende
Arrest
Feiten en procesverloop
- 1.
- De Conseil des communes et régions d'Europe (hierna: CCRE) is een vereniging
naar Frans recht waarbij de nationale verenigingen van lokale en regionale
overheden in Europa zijn aangesloten. De CCRE houdt zich bezig met het
vertegenwoordigen van en de bijstand aan de territoriale lichamen, waarbij hij met
name de interregionale en intergemeentelijke samenwerking bevordert door de
lokale en regionale overheden bij te staan in hun pogingen om communautaire
fondsen te verkrijgen in het kader van door de Europese Gemeenschap
georganiseerde programma's. Verzoeker is betrokken bij het beheer van
verschillende door de Commissie gefinancierde projecten en programma's.
- 2.
- Bij brief van 10 december 1991 heeft de Commissie de CCRE een bedrag van
maximum 4 844 250 ECU toegekend (hierna: eerste steunbedrag), ten laste van
het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (hierna: EFRO), voor de
verwezenlijking van het proefproject European city cooperation system (ECOS),
dat op 19 juli 1991 door de CCRE is ingediend in het kader van het programma
regio's en steden van Europa (Recite). Dit besluit was gebaseerd op artikel 10
van verordening (EEG) nr. 4254/88 van de Raad van 19 december 1988 tot
vaststelling van toepassingsbepalingen voor verordening (EEG) nr. 2052/88 met
betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (PB L 374, blz.
15). Het toegekende bedrag kwam overeen met 50 % van de totale in aanmerking
komende uitgaven. Het proefproject liep van 1 januari 1992 tot 31 december 1994.
- 3.
- In 1993 organiseerde de CCRE zijn driejaarlijkse algemene vergadering (hierna:
algemene vergadering te Straatsburg), met als thema de interregionale en
intergemeentelijke samenwerking in Europa. De stad Straatsburg, die het
permanent secretariaat van het ECOS-project verzorgde, bood aan de organisatie
voor haar rekening te nemen, en met name de organisatie van werkgroep nr. 2,
Samenwerkingsverbanden ter versterking van de Europese Unie en ter
bevordering van de solidariteit (netwerken, uitwisseling van ervaring en ECOS-programma).
- 4.
- Met het oog daarop heeft de stad Straatsburg bij brief van 31 maart 1993 de
Commissie om financiële bijstand verzocht.
- 5.
- Bij brief van 23 juni 1993 heeft de Commissie de stad Straatsburg meegedeeld, dat
zij bereid was 100 000 ECU ter beschikking te stellen. Verweerster voegde daaraan
toe, dat het om uitzonderlijke steun ging, die geenszins een precedent kon vormen
voor andere evenementen van dezelfde aard.
- 6.
- Voorts liet de Commissie de CCRE bij brief van 7 oktober 1993 weten, dat u
uitzonderlijk een medefinanciering ten bedrage van 100 000 ECU ter beschikking
wordt gesteld, ten laste van het ECOS-programma, voor de organisatie tijdens de
algemene vergadering van de CCRE van werkgroep nr. 2, betreffende de Oost-West interregionale samenwerking.
- 7.
- Bij brief van 9 december 1993 werd aan de CCRE een extra steunbedrag van
maximum 2 550 000 ECU toegekend voor hetzelfde proefproject, voor een periode
die inging op 1 december 1993 (hierna: tweede steunbedrag). Dit bedrag kwam
overeen met 60 % van de in aanmerking komende nieuwe uitgaven, behoudens wat
de bijdragen van het EFRO aan de beheerskosten betrof, die beperkt bleef tot
55 %. Het totale bedrag van de communautaire medefinanciering bedroeg dus
7 394 250 ECU.
- 8.
- In maart 1996 liet de CCRE de Commissie het eindrapport betreffende het eerste
steunbedrag toekomen, overeenkomstig punt 2 van de bijzondere voorwaarden voor
de toekenning van de bijstand, bepalende dat bij het begin van elk jaar bij de
Commissie een jaarlijks rapport zal worden ingediend. Het eindrapport zal een
gedetailleerde beoordeling van de resultaten van het project bevatten.
- 9.
- Op 19 april 1996 zond een ambtenaar van DG XVI de CCRE een telefax met het
bericht dat het eindrapport betreffende het eerste steunbedrag was goedgekeurd
door de operationele dienst, die tot de conclusie was gekomen dat het rapport
zowel wat de inhoud als wat het financiële aspect betreft, voldoening gaf.
- 10.
- In augustus 1996 legde verzoeker het eindrapport betreffende het tweede
steunbedrag voor.
- 11.
- Op 7 november 1996 heeft de CCRE één rapport ingediend voor de twee
steunbedragen samen, waarvan het gevraagde definitieve saldo hetzelfde bleef als
dat van de saldi van de twee vorige rapporten samen, te weten 6 119 866 ECU. In
dit rapport werden de uitgaven uitgesplitst als volgt: projecten en coördinatie
en begeleiding.
- 12.
- Van 21 tot 24 april 1997 hebben de diensten van de Commissie ter plaatse een
inspectie verricht.
- 13.
- Bij brief van 16 mei 1997 aan de CCRE liet de Commissie weten, dat de
aankondiging van de operationele dienst van DG XVI, betreffende de eerste versie
van het ECOS-eindrapport, te optimistisch was en onvoldoende rekening hield met
de tijd die de financiële diensten van de Commissie nodig hebben om zich hierover
uit te spreken, en deelde zij de CCRE mee, dat het eindrapport voor goedkeuring
aan de financiële controle was voorgelegd.
- 14.
- Bij brief van 30 juli 1997 liet de directeur-generaal van DG XVI de CCRE het
volgende weten:
De hierna vermelde en niet met bewijsstukken gestaafde uitgaven kunnen niet
voor medefinanciering in aanmerking komen:
ramingen van de CCRE betreffende niet met bewijsstukken gestaafde
eventuele uitgaven van burgemeesters en gemeenteambtenaren voor het
bijwonen van activiteiten die van belang zijn voor de samenwerking;
eventuele uitgaven die de gemeenten en de regio's zouden hebben gemaakt
voor diverse promotiecampagnes, en
eventuele bijdragen in natura door lokale overheidsdiensten in de vorm van
financiële, juridische en technische bijstand.
Deze ramingen van de CCRE betreffen eventuele uitgaven waarvan niet is
bewezen dat zij werkelijk zijn gemaakt. Betalingsbewijzen zijn niet voorhanden,
waarbij nog komt dat deze uitgaven niet ten laste van de CCRE zijn gekomen.
Bovendien zijn de ingediende bedragen niet nauwkeurig, aangezien het gaat om
loutere ramingen van eventuele kosten, zodat zij niet voor medefinanciering door
het EFRO in aanmerking komen.
- 15.
- Op deze gronden heeft de Commissie laten weten, dat het door het EFRO in
aanmerking genomen maximumbedrag werd verlaagd tot 5 552 065 ECU, en dat
de CCRE, die een voorschot van 5 915 400 ECU had ontvangen, dus 363 335 ECU
moest terugbetalen.
- 16.
- Bij brief van 28 augustus 1997 heeft de CCRE op de bezwaren van de Commissie
geantwoord, en haar verzocht een vergadering te organiseren om over deze
kwesties te praten. Deze vergadering, waaraan is deelgenomen door
vertegenwoordigers van de CCRE en van de Commissie, vond plaats op
24 september 1997. Na de vergadering verzocht de Commissie de CCRE haar
bepaalde bewijsstukken betreffende de gemaakte uitgaven te doen toekomen, zodat
zij haar dossier kon aanvullen en een besluit kon nemen over de definitieve
afsluiting van de kwestie van de steun in de twee betrokken gevallen. Zij heeft
dezelfde vraag gericht aan de stad Straatsburg, die een van de bij het beheer van
het ECOS-project betrokken lokale overheden was.
- 17.
- De CCRE heeft bij brief van 2 oktober 1997 op de bezwaren van de Commissie
geantwoord, doch bleef op het standpunt dat hij in de eerdere financiële rapporten
reeds had ingenomen. Bovendien heeft hij een dossier met bewijsstukken
overgelegd betreffende de uitgaven waartegen bezwaren waren gerezen.
- 18.
- Inmiddels heeft verzoeker twee brieven van de Commissie ontvangen, de eerste van
een directeur van DG XVI en gedagtekend 1 oktober 1997, en de andere van de
directeur-generaal van DG XVI en gedagtekend 24 oktober 1997, met tabellen
betreffende de afsluiting van het project en met een gedetailleerde eindafrekening
voor de twee steunbedragen samen in het kader van het ECOS-proefproject.
- 19.
- In januari 1998 heeft de CCRE een in december 1997 opgestelde ongedateerde
debetnota nr. 97009405 F ontvangen, waarbij de Commissie 363 336 ECU
terugvorderde die in het kader van het eerste en het tweede steunbedrag te veel
waren betaald.
- 20.
- Daarop hebben partijen met elkaar overlegd om een oplossing te vinden voor het
geschil. Tijdens een bijeenkomst van 5 maart 1998 zouden de diensten van de
Commissie de CCRE in kennis hebben gesteld van hun conclusies inzake de
documenten die hun na de bijeenkomst van 24 september 1997 zijn voorgelegd.
Deze bewering wordt door verzoeker weersproken.
- 21.
- Bij op 10 maart 1998 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft
verzoeker beroep ingesteld tot nietigverklaring van de in debetnota nr. 97009405 F
vervatte beschikking. Het beroep is ter griffie ingeschreven onder nr. T-46/98.
- 22.
- Bij brief van 15 juni 1998 aan verzoeker, erkende de Commissie dat zij zich op
bepaalde punten heeft vergist bij de berekening van het bedrag van de
medefinanciering voor de aan het ECOS-programma toegekende beheerskosten.
Daarop liet de directeur-generaal van DG XVI de CCRE weten, dat het
gevorderde bedrag werd verminderd tot 300 173 ECU, en dat de eerste debetnota
werd ingetrokken en vervangen door een tweede debetnota met hetzelfde nummer,
vastgesteld op 15 juli 1998. Bovendien werd meegedeeld, dat met betrekking tot
de in uw eindrapporten gedeclareerde beheerskosten, aan de hand van de door uw
diensten na de inspectie van de Commissie overgelegde bewijsstukken niet kan
worden vastgesteld met name wat het gedecentraliseerde beheer betreft dat
deze kosten onder het ECOS-programma vallen en dat zij met bewijsstukken zijn
gestaafd. Zonder deze bewijzen is de Commissie dus niet in staat een groter deel
van deze uitgaven voor financiële bijstand in aanmerking te laten komen.
- 23.
- Bij op 22 september 1998 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift
heeft de CCRE een tweede beroep ingesteld, tegen de in de tweede debetnota
vervatte beschikking. Het beroep is ter griffie ingeschreven onder nummer
T-151/98.
- 24.
- Bij beschikking van 18 mei 1999 heeft de president van de Vierde kamer van het
Gerecht krachtens artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering van het
Gerecht de twee zaken gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest.
- 25.
- Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer) besloten
de mondelinge behandeling te openen en heeft het partijen verzocht om
schriftelijke beantwoording van een aantal vragen. Ter terechtzitting van 17 juni
1999 zijn partijen in hun pleidooien gehoord en hebben zij de mondelinge vragen
van het Gerecht beantwoord.
Conclusies van partijen
In zaak T-46/98
- 26.
- Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:
nietig te verklaren de beschikking die is vervat in de debetnota van
december 1997, zoals gewijzigd bij de in de debetnota van 15 juli 1998
vervatte beschikking;
de Commissie te verwijzen in de kosten.
- 27.
- Verweerster concludeert, dat het het Gerecht behage:
het beroep ongegrond te verklaren (behoudens wat het bedrag van
63 163 ECU betreft, in verband waarmee een rectificatie plaats heeft
gevonden);
verzoeker in de kosten te verwijzen.
In zaak T-151/98
- 28.
- Verzoeker concludeert, dat het het Gerecht behage:
nietig te verklaren de in de debetnota van 15 juli 1998 vervatte beschikking;
ongeacht de afloop van de procedure, de Commissie te verwijzen in allekosten van het geding.
- 29.
- Verweerster concludeert, dat het het Gerecht behage:
het beroep ongegrond te verklaren;
verzoeker te verwijzen in de kosten.
Het voorwerp van de beroepen in de zaken T-46/98 en T-151/98
Argumenten van partijen
- 30.
- De Commissie voert aan, dat zij de eerste debetnota heeft vervangen door een
tweede waarbij een lager bedrag is gevorderd, zodat het beroep in zaak T-46/98
zonder voorwerp en dus niet-ontvankelijk is geworden.
- 31.
- Verzoeker voert aan, dat de vervanging van de aanvankelijk bestreden beschikking
door een latere beschikking niet de niet-ontvankelijkheid van het beroep
teweegbrengt, doch integendeel meebrengt dat het beroep kan worden afgedaan
zonder beslissing, voor zover na een dergelijk voorval het beroep eventueel zonder
voorwerp kan zijn geworden. Dit verschil is van belang omdat het gevolgen heeft
bij de toepassing van de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering
inzake de kosten.
- 32.
- In ieder geval brengt de tweede debetnota niet mee, dat het eerste beroep zonder
voorwerp zou zijn geworden. De Commissie is namelijk slechts gedeeltelijk
teruggekomen van de bestreden beschikking, zodat de zaak voor het overige moet
worden voortgezet. Dus vraagt de CCRE het Gerecht de toelating om de
procedure voort te zetten en zal hij zijn conclusies aanpassen aan het gewijzigde
standpunt van de Commissie. Het tweede beroep is conservatoir, voor het geval dat
het Gerecht zich zou aansluiten bij de zienswijze van de Commissie en zou
besluiten het beroep in zaak T-46/98 af te doen zonder beslissing.
Beoordeling door het Gerecht
- 33.
- Vooraf zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak, wanneer een beschikking
in de loop van een procedure wordt vervangen door een andere beschikking met
hetzelfde voorwerp, deze laatste is te beschouwen als een nieuw element, zodat de
verzoekende partij haar conclusies en middelen kan aanpassen. Het Hof heeft met
name in zijn arrest van 3 maart 1982, Alpha Steel/Commissie (14/81, Jurispr.
blz. 749, punt 8) verklaard: Het ware in strijd met een goede rechtsbedeling en
met de proceseconomie verzoekster te willen noodzaken zich met een nieuw
beroep tot het Hof te wenden. Ook zou het niet rechtvaardig zijn, indien de
Commissie, teneinde het hoofd te bieden aan de grieven, besloten liggende in een
bij het Hof ingediend en tegen zeker besluit gericht rekest, dat besluit zou kunnen
aanpassen c.q. vervangen en, hangende het geding van die wijziging of vervanging
zou kunnen gebruikmaken om de wederpartij de mogelijkheid te ontnemen haar
aanvankelijke middelen en conclusiën ook te doen gelden voor het latere besluit
c.q. nadere, tegen het latere besluit gerichte conclusiën en middelen voor te
dragen (zie eveneens arresten Hof van 29 september 1987, Fabrique de fer de
Charleroi en Dillinger Huttenwerke/Commissie, 351/85 en 360/85, Jurispr. blz. 3639,
punt 11, en van 14 juli 1988, Stahlwerke Peine-Salzgitter/Commissie, 103/85, Jurispr.
blz. 4131, punt 11).
- 34.
- Dat in casu de Commissie in haar tweede debetnota preciseert, dat daarbij de
eerste debetnota wordt opgeheven en vervangen, doet evenwel niet af aan het feit,
dat de Commissie in de tweede debetnota uitgaat van dezelfde feiten en bezwaren
die ook ten grondslag lagen aan de in de eerste debetnota vervatte beschikking. De
enige wijziging bestaat hierin, dat de Commissie haar berekeningswijze heeft
herzien inzake de medefinanciering van de beheerskosten, en daarbij een
gerectificeerd percentage heeft toegepast. De tweede debetnota is dus niets anders
dan een wijziging door verweerster van het goedgekeurde bedrag van de
medefinanciering en van het voordien van verzoeker teruggevorderde bedrag. De
tweede debetnota is dus een loutere rectificatie van de eerste.
- 35.
- Zulks vindt bevestiging in de omstandigheid, dat de Commissie zelf in haar
conclusies in zaak T-46/98 verklaart, dat de bestreden beschikking tussen de
neerlegging van het verzoekschrift en die van het verweerschrift door haar is
gerectificeerd.
- 36.
- In die omstandigheden moet de gerectificeerde beschikking worden beschouwd als
een nieuw element, zodat verzoeker de gelegenheid dient te krijgen zijn middelen
en conclusies aan te passen, wat hij heeft gedaan in zijn repliek in zaak T-46/98.
Hieraan doet niet af, dat hij ter vrijwaring van zijn rechten tegen laatstbedoelde
beschikking een tweede beroep heeft ingesteld, nu hij daadwerkelijk gebruik heeft
gemaakt van de door de rechtspraak geboden mogelijkheid om rekening te houden
met wijzigingen die zich in de loop van de procedure hebben voorgedaan.
- 37.
- Hieruit volgt, dat het door de Commissie op dit punt aangevoerde middel niet kan
slagen.
- 38.
- Uit een en ander volgt, dat het voorwerp van het beroep in zaak T-151/98, dat
door verzoeker louter ter vrijwaring van zijn rechten is ingesteld, samenvalt met het
voorwerp van het beroep in zaak T-46/98, namelijk een verzoek om nietigverklaring
van de beschikking van de Commissie dat is vervat in debetnota nr. 97009405 F,
van december 1997, zoals gewijzigd bij de debetnota van 15 juli 1998 (hierna:
bestreden beschikking). In die omstandigheden verklaart het Gerecht
overeenkomstig artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering ambtshalve
dat op het beroep in zaak T-151/98 niet behoeft te worden beslist.
Ten gronde
- 39.
- Vooraf moet de precieze strekking van het geschil worden vastgesteld. In dit
verband hebben partijen ter terechtzitting verklaard, dat het bedrag vermeld in de
debetnota die de litigieuze beschikking vormt, overeenkomt met het verschil tussen
het bedrag van de door verzoeker gedeclareerde uitgaven en het door de
Commissie in het kader van de medefinanciering aanvaarde bedrag. Dit verschil
heeft enerzijds te maken met de weigering van de Commissie om bepaalde
uitgaven te erkennen, en anderzijds met de omstandigheid dat de Commissie door
de CCRE met betrekking tot projecten gedeclareerde kosten heeft heringedeeld
als kosten voor coördinatie en begeleiding.
- 40.
- Voor medefinanciering zijn niet in aanmerking genomen de volgende kosten:
Kosten
|
Bedrag
(in ECU)
|
Algemene vergadering te Straatsburg
Rubriek A - Voorlichtingsvergaderingen en promotie
Rubriek C2 - Onderzoek der dossiers/promotie
Rubriek E - Deelneming aan vormingsactiviteiten
Totale aftrek algemene vergadering CCRE
|
101 598
53 300
256 882
411 780
|
C1 Permanent secretariaat, Straatsburg
(werkingskosten)
|
56 565
|
C2 Onderzoek der dossiers/Promotie
(uitrustingskosten)
|
18 471
|
D Coördinatie samenwerkingsprojecten
(reiskosten/vergaderingen)
|
19 520
|
E Gedecentraliseerd beheer van de samenwerking
(financiële, juridische en technische bijstand)
|
432 000
|
F Gedecentraliseerd beheer van de samenwerking
(coördinatoren op 12 punten in de Gemeenschap)
|
85 204
|
Totaal
|
1 023 540
|
- 41.
- De onder een andere rubriek heringedeelde kosten zijn de volgende:
Kosten
|
Door verzoeker
verwachte
medefinanciering
(in ECU)
|
Door de Commissie
verleende
medefinanciering
(in ECU)
|
Bijeenkomsten inzake
Oost-West
samenwerking
|
69 016
|
36 394
|
- 42.
- Verzoeker voert in wezen drie middelen tot nietigverklaring aan: het eerste,
primaire middel, is ontleend aan schending van de motiveringsplicht. Subsidiair
voert hij een tweede en een derde middel aan: het tweede middel omvat de
argumenten ontleend aan schending van het beginsel van bescherming van het
gewettigd vertrouwen en het rechtszekerheidsbeginsel, en het derde middel omvat
de argumenten ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel en het
gelijkheidsbeginsel.
Het primaire middel, ontleend aan schending van de motiveringsplicht
Argumenten van partijen
- 43.
- Verzoeker voert aan, dat hij uit de litigieuze beschikking niet kan afleiden waarom
de talrijke boekhoudkundige stukken die na de vergadering van 24 september 1997
aan de Commissie zijn overgelegd, niet volstaan ter rechtvaardiging van de realiteit
van de gemaakte uitgaven en de toerekening daarvan op het ECOS-programma.
Bovendien zou de Commissie nooit hebben geantwoord op verzoekers argumenten
in de brieven die hij haar na vorenbedoelde vergadering heeft gestuurd. Deze
situatie vormt een schending van de in artikel 190 EG-Verdrag (thans
artikel 253 EG) neergelegde verplichting om handelingen van de Commissie met
redenen te omkleden, met name wanneer bij beschikking de financiële bijstand
wordt verminderd, wat ernstige gevolgen heeft voor de ontvanger van de bijstand
(arresten Gerecht van 6 december 1994, Lisrestal e.a./Commissie, zaak T-450/93,
Jurispr. blz. II-1177, punt 52, en van 15 oktober 1997, IPK-München/Commissie,
T-331/94, Jurispr. blz. II-1665, punt 51).
- 44.
- De Commissie wijst erop, dat de litigieuze debetnota het resultaat was van
langdurig overleg tussen partijen, met herhaaldelijk schriftelijk contact en
ontmoetingen tijdens de bijeenkomsten van 24 september 1997 en 5 maart 1998.
De debetnota is slechts een standaardformulier, zonder gedetailleerde motivering,
die daarentegen wel voorkomt in de brief van 15 juni 1998 van de diensten van de
Commissie aan verzoeker. De Commissie verwijst in dit verband naar de
rechtspraak van het Hof, dat heeft verklaard dat niet op alle detailpunten van de
bestreden handeling een specifieke motivering mag worden verwacht, mits deze
detailpunten passen in het kader van de regeling in haar geheel beschouwd
(arresten Hof van 1 december 1965, Schwarze, 16/65, Jurispr. blz. 1104, op
blz. 1119, en van 23 februari 1978, An Bord Bainne, 92/77, Jurispr. blz. 497, op
blz. 515).
- 45.
- Bovendien zou de Commissie hebben ingestemd met een ontmoeting met de
vertegenwoordiger van de CCRE op 24 september 1997, waarbij zij uitvoerig haar
zienswijze zou hebben toegelicht. In die omstandigheden is het argument van de
CCRE ongegrond.
Beoordeling door het Gerecht
- 46.
- Volgens vaste rechtspraak heeft de verplichting tot motivering van een individuele
beschikking tot doel, de gemeenschapsrechter in staat te stellen de wettigheid van
de beschikking te onderzoeken, en de betrokkene voldoende gegevens te
verschaffen om na te gaan of de beschikking gegrond is dan wel een gebrek
vertoont op grond waarvan de wettigheid kan worden betwist. De omvang van de
motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van de betrokken handeling en van de
omstandigheden waaronder deze is vastgesteld (arrest Gerecht van 12 januari 1985,
Branco/Commissie, T-85/94, Jurispr. blz. II-47, punt 32, en aldaar aangehaalde
rechtspraak).
- 47.
- Hieruit volgt dat de motivering in beginsel tegelijk met het bezwarende besluit aan
de betrokkene moet worden meegedeeld, en dat het ontbreken van een motivering
niet kan worden geregulariseerd door de omstandigheid dat de betrokkene tijdens
de procedure voor het Gerecht kennis krijgt van de redenen van het besluit (arrest
Hof van 26 november 1981, Michel/Parlement, 195/80, Jurispr. blz. 2861, punt 22).
- 48.
- Met betrekking tot de motivering van een beschikking houdende vermindering van
een aanvankelijk toegekende bijstand van het Europees Sociaal Fonds is
geoordeeld, dat met name gezien het feit dat een dergelijke beschikking voor de
begunstigde van de bijstand ernstige consequenties heeft, zij duidelijk de redenen
moet aangeven die de vermindering van de bijstand ten opzichte van het
aanvankelijk goedgekeurde bedrag rechtvaardigen (arrest Branco/Commissie, reeds
aangehaald, punt 33).
- 49.
- De in de rechtspraak geformuleerde motiveringseisen voor een beschikking
houdende vermindering van financiële bijstand van het Europees Sociaal Fonds,
dienen eveneens te gelden voor een dergelijke beschikking in het kader van het
EFRO. In casu moet dus worden onderzocht, of de litigieuze beschikking voldoet
aan de voorwaarden van artikel 190 van het Verdrag, zoals uitgelegd door de
gemeenschapsrechter.
- 50.
- Vastgesteld moet worden, dat de wijziging bij debetnota van 15 juli 1998 niets heeft
toegevoegd aan de grieven die de Commissie met betrekking tot de eerste
debetnota waren voorgeworpen. In die omstandigheden, en aangezien de
beschikking beperkt blijft tot een bevel tot terugbetaling, moet de vraag van de
toereikendheid van de motivering worden onderzocht aan de hand van de
contacten tussen partijen tot die datum. Uit de processtukken blijkt, dat met
betrekking tot de vermindering van de financiële bijstand verschillende brieven zijn
gezonden aan verzoeker, en dat partijen daarover een vergadering hebben gehad,
dit alles in de volgende chronologische volgorde:
brief van de Commissie van 30 juli 1997, waarin zij verzoeker laat weten dat
zij na controle ter plaatse bepaalde niet met bewijsstukken gestaafde
uitgaven niet voor medefinanciering in aanmerking kan nemen;
bijeenkomst van 24 september 1997 tijdens welke de Commissie blijkens
verzoekers brief van 2 oktober 1997 heeft gepreciseerd welke uitgaven niet
in aanmerking werden genomen en welke bezwaren zij had betreffende die
uitgaven;
brief van de directeur van DG XVI van 1 oktober 1997, waarin voor het
eerste en het tweede steunbedrag per rubriek is gepreciseerd welke uitgaven
niet in aanmerking zijn genomen;
brief van de directeur-generaal van DG XVI van 24 oktober 1997, met een
onvolledige en weinig gedetailleerde tabel waarin de Commissie alleen
vermeldt welke bedragen door de CCRE nog verschuldigd zijn voor elke
declaratie onder de rubriek projecten;
brief van 15 juni 1998 houdende afwijzing van de door verzoeker
overgelegde bewijsstukken.
- 51.
- Het door verzoeker gestelde ontbreken van motivering is in de eerste plaats hierop
gebaseerd, dat de Commissie niet heeft meegedeeld waarom zij de na de
vergadering van 24 oktober 1997 overgelegde bewijsstukken betreffende de
uitgaven in de rubrieken C1, C2, D en E (in de twee subrubrieken daarvan; zie
punt 40 supra) niet heeft aanvaard; in de tweede plaats, dat zij zonder uitleg de
kosten betreffende de Oost-West conferentie op een andere begrotingslijn heeft
ingeschreven, en aldus de facto de verwachte financiële bijstand heeft verminderd;
en tenslotte, de omstandigheid dat de Commissie onvoldoende heeft gemotiveerd
waarom zij de uitgaven voor coördinatie en begeleiding in het kader van de
uitgaven voor de algemene vergadering te Straatsburg niet in aanmerking heeft
genomen.
- 52.
- Wat in de eerste plaats de rubrieken C1, C2 en E (in haar twee subrubrieken)
betreft, volgt uit het dossier dat geen der na verzoekers brief van 2 oktober 1997
tussen partijen uitgewisselde documenten voldoende preciseringen bevatten om
verzoeker in staat te stellen te begrijpen waarom de Commissie de bewijskracht
niet erkent van de door hem na de vergadering van 24 september 1997 ter
weerlegging van de bezwaren van de Commissie inzake bepaalde uitgaven
toegezonden documenten. Bovendien stelt geen dezer documenten het Gerecht in
staat de wettigheid van deze weigering te toetsen.
- 53.
- Verweerster kan in dit verband niet stellen, dat haar brief van 15 juni 1998 een
toereikende motivering van de beschikking bevat. In deze brief heeft de Commissie
zich bepaald tot een herhaling van de in de eerste briefwisseling tussen partijen,
met name in de brief van 30 juli 1997, vermelde redenen. De brief van 15 juni 1998
bevat geen enkele verduidelijking over de redenen waarom de Commissie van
mening was, dat de rechtvaardigingsgronden en de door de CCRE na haar
inspectie en de vergadering van 24 september 1997 overgelegde boekhoudkundige
stukken niet volstonden ter rechtvaardiging van de opeisbaarheid van deze uitgaven
en de toerekening ervan op het ECOS-programma.
- 54.
- Wat in de tweede plaats de overdracht door de Commissie betreft van de uitgaven
betreffende de conferenties over de Oost-West samenwerking van de begrotingslijn
voor projecten naar de begrotingslijn betreffende acties inzake coördinatie en
begeleiding, waardoor de financiële bijstand met 32 622 ECU werd verlaagd, volgt
uit de nota van 30 december 1993 van de Commissie aan verzoeker, dat volgens
de nauwkeurige aanwijzingen van verweerster deze kosten moesten worden
toegerekend op de in het kader van de begrotingslijn projecten ter beschikking
gestelde fondsen. Hoewel verzoeker in zijn brief van 2 oktober 1997 de aandacht
van de Commissie heeft gevestigd op het feit, dat de voorgenomen overdracht een
wijziging meebracht van het totale budget van het contract en een verlaging van de
financiële bijstand van de Commissie, moet worden vastgesteld, dat de Commissie
tot de vaststelling van de bestreden beschikking geen enkel element heeft
meegedeeld waaruit verzoeker had kunnen afleiden waarom zij in de tussentijd
haar standpunt had gewijzigd, en aan de hand waarvan het Gerecht de gegrondheid
van deze overdracht zou kunnen beoordelen.
- 55.
- Wat tenslotte de uitgaven betreffende de algemene vergadering te Straatsburg
betreft, volgt uit verzoekers brief van 2 oktober 1997, dat verzoeker reeds op die
datum wist waarom de Commissie bepaalde uitgaven voor de organisatie van deze
algemene vergadering niet in aanmerking wou nemen. De Commissie heeft
namelijk steeds gesteld, dat deze uitgaven de maxima overschreden die waren
vastgesteld in het kader van de goedkeuring van het ECOS-programma én in het
kader van de specifieke toelating voor het houden van deze algemene vergadering.
- 56.
- Uit een en ander volgt, dat de bestreden beschikking nietig moet worden verklaard
wegens ontoereikende motivering, wat alle uitgaven betreft die niet in aanmerking
zijn genomen omdat de bewijskracht van de boekhoudkundige stukken niet is
erkend, en wat de verlaging van de bijstand betreft door de overdracht van de
kosten betreffende de conferentie inzake de Oost-West samenwerking naar andere
begrotingslijnen.
- 57.
- Deze conclusie geldt voor alle onder de bestreden beschikking vallende kosten,
uitgezonderd die betreffende de algemene vergadering te Straatsburg, in verband
waarmee het middel ontleend aan ontbrekende motivering van de weigering tot
medefinanciering wordt afgewezen.
- 58.
- In die omstandigheden moet op verzoekers andere middelen tot nietigverklaring
slechts worden ingegaan voorzover zij betrekking hebben op de weigering tot
medefinanciering van de uitgaven voor de algemene vergadering te Straatsburg.
Het Gerecht zal dus ingaan op het middel ontleend aan schending van het beginsel
van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van het rechtszekerheidsbeginsel,
nu dit het enige middel is dat in dit verband is aangevoerd.
Het subsidiaire middel, ontleend aan schending van het beginsel van het gewettigd
vertrouwen en het rechtszekerheidsbeginsel
Argumenten van partijen
- 59.
- Verzoeker stelt in de eerste plaats, dat de uitgaven voor de algemene vergadering
te Straatsburg zijn gemaakt overeenkomstig de in het eerste besluit tot toekenning
van steun vastgestelde voorwaarden, en meer in het bijzonder overeenkomstig
paragraaf 7 van de algemene voorwaarden in bijlage bij dit besluit, bepalende dat
de CCRE instaat voor de uitvoering van het ECOS-project en erop toeziet dat aan
deze actie voldoende ruchtbaarheid wordt gegeven.
- 60.
- Verzoeker stelt, dat afgezien van de toekenning van een steunbedrag van
100 000 ECU aan de stad Straatsburg, de door de CCRE gemaakte kosten in het
kader van de financiering van de algemene vergadering te Straatsburg in
aanmerking kwamen als beheerskosten in het kader van het ECOS-programma.
- 61.
- Gesteld dat de Commissie met haar brief van 7 oktober 1997 de medefinanciering
van de uitgaven van de CCRE voor activiteiten ter gelegenheid van de algemene
vergadering zou hebben willen beperken tot een maximumbedrag van
100 000 ECU, zou deze verlaging van het budget tardief en nadelig voor verzoeker
zijn geweest. De Commissie kon dit medefinancieringsbedrag namelijk niet
beperken zonder de CCRE daarvan lang genoeg vooraf op de hoogte te brengen.
Op 23 juni 1993 heeft de Commissie in verband met de medefinanciering van deze
actie een brief gestuurd aan de stad Straatsburg, en eerst op 7 oktober 1993, enkele
dagen vóór deze algemene vergadering, toen de meeste kosten reeds waren
gemaakt, heeft zij de secretaris-generaal van de CCRE laten weten dat voor de
kosten een maximumbedrag was vastgesteld.
- 62.
- Bovendien zouden hoge ambtenaren van DG XVI op de hoogte zijn geweest van
de algemene vergadering. De directeur-generaal van DG XVI zou bij die
gelegenheid zelfs het woord hebben genomen. Bovendien zou de Commissie in een
brief van 19 juli 1993 hebben verklaard, dat het bevoegde lid van de Commissie,
M. Millan, zich erover verheugde, dat de Gemeenschap bij de financiering van deze
gebeurtenis kon worden betrokken. Overigens zou in deze brief duidelijk te
verstaan worden gegeven, dat de betrokken kosten voor financiering door de
Gemeenschap in aanmerking komen.
- 63.
- Daarbij komt nog, dat de kosten betreffende de algemene vergadering bij fax van
19 april 1996 zouden zijn goedgekeurd door de met het beheer van het
ECOS-programma belaste ambtenaar van DG XVI, die in dat faxbericht zijn
instemming zou hebben betuigd met het eindrapport betreffende het eerste
steunbedrag, en verzoeker zou hebben laten weten dat het rapport zowel op
operationeel als op financieel vlak voldoening gaf. Onder verwijzing naar het arrest
van het Gerecht van 18 mei 1994, BEUC en NCC/Commissie, T-37/92, Jurispr.
blz. II-285, voert verzoeker aan, dat dit antwoord voldoende duidelijk en
nauwkeurig was om bij hem de gewettigde verwachting te doen ontstaan dat het
financiële luik van het project achteraf niet zou worden betwist.
- 64.
- Gelet op een en ander, mocht verzoeker dus verwachten, dat de medefinanciering
van zijn uitgaven achteraf niet ter discussie zou worden gesteld. Met haar weigering
heeft de Commissie het gewettigd vertrouwen geschonden dat verzoeker stelde in
de medefinanciering van de betrokken uitgaven. Een dergelijke houding zou
bovendien een schending opleveren van de tekst van de toekenningsvoorwaarden
en van het rechtszekerheidsbeginsel.
- 65.
- De Commissie brengt tegen verzoekers argumenten in, dat de betrokken kosten in
het aanvankelijke budget niet waren voorzien, en dus alleen in aanmerking kunnen
worden genomen wanneer zij achteraf worden goedgekeurd. Deze goedkeuring is
verleend bij brieven van 23 juni en 7 oktober 1993, waarbij de medefinanciering
evenwel werd beperkt tot 100 000 ECU. Hoewel de Commissie uitgaven ten
bedrage van 200 000 ECU voor medefinanciering in aanmerking heeft genomen,
welke uitgaven in het eindrapport van de CCRE waren gedeclareerd onder de
rubriek projecten, kon zij niet ook nog andere kosten in aanmerking nemen,
waarvoor de betrokken toelating niet gold.
Beoordeling door het Gerecht
- 66.
- Vooraf moet worden vastgesteld, dat verzoeker in zijn eindrapport met betrekking
tot de organisatie van de algemene vergadering te Straatsburg vier soorten uitgaven
heeft gedeclareerd:
a) 200 000 ECU onder rubriek projecten, die de Commissie voor
medefinanciering in aanmerking heeft genomen tot een bedrag van 100 000
ECU, ingevolge haar toezegging in haar brieven van 23 juni en 7 oktober
1993;
b) de overige kosten zijn gedeclareerd onder de rubriek coördinatie en
begeleiding (beheer):
101 598 ECU onder de rubriek A Voorlichtingsvergaderingen en
promotie, betreffende de deelneming van plaatselijk verkozenen aan
werkgroep nr. 2, interregionale Oost-West samenwerking, en het
ECOS-programma;
53 300 ECU onder rubriek C2 Onderzoek der dossiers/promotie
(subrubriek Informatiecampagne/publicaties), voor de inrichting van een
informatiestand ten behoeve van de plaatselijk verkozenen;
256 882 ECU onder de rubriek E Gedecentraliseerd beheer van de
samenwerking (subrubriek Deelneming aan promotieacties), voor de
financiering van de reiskosten van de deelnemers aan de algemene
vergadering van de CCRE.
- 67.
- De Commissie heeft de onder de rubriek Coördinatie en begeleiding
gedeclareerde kosten (zie punt 66, sub b, supra) niet in aanmerking genomen,
omdat zij in het aanvankelijk budget niet waren voorzien en het maximumbedrag
overschreden dat de Commissie had vastgesteld in haar brieven van 23 juni en
7 oktober 1993, waarbij zij, bij wege van uitzondering, haar goedkeuring had
verleend voor een medefinanciering van 100 000 ECU.
- 68.
- Vooraf zij gesteld, dat voor de toekenning van financiële bijstand niet alleen als
voorwaarde geldt, dat de ontvanger de door de Commissie in haar besluit tot
toekenning van de bijstand gestelde voorwaarden naleeft, maar ook dat hij zich
houdt aan de termen van de aanvraag voor bijstand ten aanzien waarvan bedoeld
goedkeuringsbesluit is vastgesteld (arrest Gerecht van 14 juli 1997,
Interhotel/Commissie, T-81/95, Jurispr. blz. II-1265, punt 42).
- 69.
- Overigens zij er met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel in deze
context op gewezen, dat de Commissie verzoekers aanvraag tot betaling van het
saldo mocht afwijzen, voor zover daarin om goedkeuring werd gevraagd van kosten
die niet in de aanvraag om bijstand waren voorzien, zonder dat daardoor inbreuk
wordt gemaakt op het vertrouwensbeginsel (arrest Interhotel/Commissie, reeds
aangehaald, punt 46).
- 70.
- Ook met betrekking tot het rechtszekerheidsbeginsel, en hoewel volgens vaste
rechtspraak de zekerheid en voorzienbaarheid van het gemeenschapsrecht een
dwingend vereiste is waaraan streng de hand moet worden gehouden wanneer de
betrokken regeling financiële gevolgen kan teweegbrengen (arrest Hof van
27 maart 1990, Italië/Commissie, C-10/88, Jurispr. blz. I-1229), moet worden
gesteld, dat op dit beginsel geen beroep kan worden gedaan wanneer de geldende
regeling duidelijk voorziet in de mogelijkheid dat financiële bijstand wordt
teruggevorderd wanneer de voorwaarden waaronder de steun is verleend, niet zijn
nageleefd (arrest Interhotel/Commissie, reeds aangehaald, punt 61).
- 71.
- In casu heeft verzoeker bij de indiening van zijn steunaanvraag bij de Commissie
een arbeidsprogramma en een ontwerp-budget ingediend. Dit ontwerp-budget werd
door de Commissie aanvaard, mits aan bepaalde algemene en bijzondere
voorwaarden zou worden voldaan. In paragraaf 8 van de algemene voorwaarden
heet het, dat de niet-naleving van een van deze voorwaarden voor de Commissiegrond kan opleveren om de bij het onderhavige besluit toegekende steun te
verminderen of in te trekken; in die omstandigheden kan de Commissie de
volledige of gedeeltelijke terugbetaling vorderen van de reeds aan de
steunontvanger betaalde bedragen.
- 72.
- Blijkens het dossier was het bedrag van 53 300 ECU, dat is gedeclareerd onder de
rubriek Informatiecampagne/publicaties en door de Commissie niet in
aanmerking is genomen, voorzien in het oorspronkelijke budget. Verzoeker had
namelijk een uitgave van 128 700 ECU (42 900 ECU x 3) voorzien voor een
informatie- en promotiecampagne, onder meer omvattende de uitgave voor de
promotie- en informatiestand over het ECOS-programma tijdens de algemene
vergadering te Straatsburg. Onder die voorwaarden kan de Commissie, die het
oorspronkelijke budget heeft goedgekeurd, wat bedoeld bedrag betreft de financiële
steun niet verminderen zonder het vertrouwensbeginsel en het
rechtszekerheidsbeginsel te schenden.
- 73.
- Wat daarentegen de andere uitgaven voor de algemene vergadering te Straatsburg
betreft, te weten 101 598 ECU (voorlichtingsvergaderingen en promotie) en
256 882 ECU (deelneming aan vormingsactiviteiten), moet worden vastgesteld dat
zij in het budget niet waren voorzien.
- 74.
- Wat de rubriek A (101 598 ECU) betreft, welk bedrag was gedeclareerd als
Uitgaven voor voorlichtingsvergaderingen, was op het budget slechts 120 000
ECU voorzien voor voorlichtingsvergaderingen te Straatsburg in maart 1992 en te
Praag in oktober 1992. Voor de voorlichtingsvergadering te Straatsburg in oktober
1993 was dus geen enkele begrotingslijn voorzien. Bovendien waren in het door de
CCRE bij de Commissie ingediende arbeidsprogramma slechts deze twee
voorlichtingsvergaderingen voor het ECOS-programma voorzien.
- 75.
- Wat rubriek E (256 882 ECU) betreft, welk bedrag is gedeclareerd voor de
deelneming aan promotieacties, stelt het Gerecht vast dat daarvoor geen enkele
begrotingslijn is voorzien.
- 76.
- De uitgaven onder rubrieken A en E betreffende de algemene vergadering te
Straatsburg, staan dus los van het aanvankelijk goedgekeurde project. Onderzocht
moet dus worden, of deze uitgaven in aanmerking moeten worden genomen in het
kader van de uitdrukkelijke goedkeuring die de Commissie heeft verleend in haar
brieven van 23 juni en 7 oktober 1993.
- 77.
- Vastgesteld moet worden, dat het door de Commissie in deze brieven uitdrukkelijk
goedgekeurde bedrag, dat door verzoeker in het kader van het project is
gedeclareerd en door de Commissie aanvaard, door de stad Straatsburg volledig is
opgebruikt voor de organisatie van werkgroep nr. 2 betreffende de interregionale
Oost-West samenwerking. In die omstandigheden kan deze goedkeuring niet gelden
voor enige andere uitgave.
- 78.
- De door verzoeker aangevoerde argumenten ten betoge dat de houding die de
Commissie tegenover hem heeft aangenomen, bij hem gewettigde verwachtingen
heeft kunnen doen ontstaan met betrekking tot een medefinanciering van de
uitgaven van de rubrieken A en E betreffende de algemene vergadering te
Straatsburg, of dat de Commissie het rechtszekerheidsbeginsel zou hebben
geschonden door deze uitgaven niet in aanmerking te nemen, kunnen niet worden
aanvaard. Wat namelijk het argument betreft dat deze financiering aan de stad
Straatsburg zou zijn toegekend, en dat de CCRE eerst enkele dagen vóór de
algemene vergadering het bestaan daarvan en de vaststelling van een maximum
steunbedrag zou hebben vernomen, is het Gerecht van oordeel, dat verzoeker, als
ontvanger van de gemeenschapsfinanciering voor de tenuitvoerlegging van het
ECOS-programma en als verantwoordelijke voor het algemeen financieel beheer
van het netwerk, geen goede gronden heeft om te beweren dat hij niet op de
hoogte is van de stappen die voor de organisatie van zijn eigen algemene
vergadering zijn ondernomen door de stad Straatsburg, die overigens het
permanent secretariaat van het ECOS-netwerk verzorgde.
- 79.
- Wat het argument betreft dat is ontleend aan de strekking van het faxbericht van
19 april 1996, volgt uit dit document duidelijk, dat de goedkeuring van de
Commissie waarover daarin sprake is, alleen gold voor de tenuitvoerlegging van het
project, en voorts, dat deze goedkeuring alleen gold voor het eerste steunbedrag.
Verzoeker heeft het faxbericht namelijk ontvangen op 19 april 1996, en heeft het
gezamenlijk financieel rapport voor de twee steunbedragen eerst op 7 november
1996 ingediend. Bovendien moest verzoeker, die verschillende andere door de
Commissie gefinancierde projecten beheert, weten dat de goedkeuring van elk door
deze instelling medegefinancierd project afhangt van een materiële controle door
DG XVI en een formele controle door de financiële diensten van DG XVI en van
DG XX.
- 80.
- Waar verzoeker bovendien onder verwijzing naar voormeld faxbericht stelt, dat hij
erop mocht vertrouwen dat de Commissie de financiële bijstand niet achteraf zou
verlagen, kan worden volstaan met vast te stellen dat de standpuntbepaling van de
Commissie in dit faxbericht niet op één lijn is te plaatsen met een duidelijk en
definitief besluit tot goedkeuring van het door hem ingediend financieel rapport,
en dus geen grond oplevert voor dergelijke verwachtingen.
- 81.
- Wat de argumenten betreft die verzoeker ontleent aan de steunbetuigingen van
DG XVI, heeft de Commissie bij haar brief van 19 juli 1993 alleen bedankt voor
de aan M. Millan en zijn kabinetschef gerichte uitnodiging om deel te nemen aan
de algemene vergadering te Straatsburg, en daaraan toegevoegd dat het
Commissielid zich verheugde over de deelneming van de Commissie aan de
financiering van deze gebeurtenis. Deze verklaring kan bij verzoeker evenmin de
gewettigde verwachting doen ontstaan, dat alle uitgaven in verband met deze
gebeurtenis voor communautaire financiering in aanmerking zouden komen.
- 82.
- Hieruit volgt dat de Commissie zich met betrekking tot de twee uitgaven als
bedoeld in de rubrieken A en E voor de algemene vergadering te Straatsburg ertoe
heeft beperkt bij de eindafrekening de door verzoeker in zijn eindrapport
gedeclareerde kosten af te trekken die waren voorzien noch achteraf goedgekeurd.
In deze omstandigheden is geen sprake van schending van de beginselen van
bescherming van het gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid wat de weigering
betreft om deze uitgaven voor medefinanciering in aanmerking te nemen.
- 83.
- Uit een en ander volgt, dat dit middel gedeeltelijk slaagt wat de uitgave van 53 300
ECU als bedoeld in de rubriek C2 voor de inrichting van een informatiestand over
het ECOS-programma betreft, en faalt voor het overige.
- 84.
- Mitsdien is het beroep gegrond wat de beschikking van de Commissie betreft tot
weigering van medefinanciering voor alle niet in aanmerking genomen uitgaven,
met uitzondering van die in de rubrieken A en E, verband houdend met de
algemene vergadering te Straatsburg, respectievelijk betreffende een bedrag van
101 598 ECU en 256 882 ECU.
Kosten
In zaak T-46/98
- 85.
- Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het
ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.
- 86.
- In casu zijn de conclusies tot nietigverklaring van verzoeker, die heeft gevorderd
dat de Commissie in de kosten wordt verwezen, gedeeltelijk gegrond verklaard. Het
Gerecht is van mening dat hoewel verzoeker voor een gedeelte van zijn vordering
in het ongelijk is gesteld, bij de beslissing omtrent de kosten eveneens rekening
dient te worden gehouden met de handelwijze van de Commissie, die heeft gewacht
tot beroep was ingesteld alvorens zij verzoekers aanspraken gedeeltelijk heeft
erkend, en aldus van haar standpunt is teruggekomen.
- 87.
- Bijgevolg dient eveneens toepassing te worden gegeven aan artikel 87, lid 3, tweede
alinea, van het Reglement voor de procesvoering, volgens hetwelk het Gerecht een
partij, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, kan veroordelen tot vergoeding
van de door haar toedoen aan haar wederpartij opgekomen kosten (zie mutatis
mutandis het arrest Interhotel/Commissie, reeds aangehaald, punt 82, en de aldaar
aangehaalde rechtspraak.
- 88.
- Bijgevolg dient de Commissie naast haar eigen kosten in alle kosten van verzoeker
te worden verwezen.
In zaak T-151/98
- 89.
- Voor het geval dat het geding zonder voorwerp is geraakt, bepaalt artikel 87, lid 6,
van het Reglement voor de procesvoering, dat het Gerecht vrijelijk over de kosten
beslist.
- 90.
- Het Gerecht is van oordeel, dat de Commissie door haar handelwijze de instelling
van het beroep in de onderhavige zaak in de hand heeft gewerkt door zich erop te
beroepen dat in zaak T-46/98 het geding zonder voorwerp was, zodat verzoeker
zich genoopt zag tegen de gerectificeerde beschikking een nieuw beroep in te
stellen, in weerwil van de vaste rechtspraak terzake.
- 91.
- Aangezien de instelling van het onderhavige beroep gerechtvaardigd is door de
houding van verweerster, dient de uitspraak te luiden, dat verweerster naast haar
eigen kosten ook verzoekers kosten zal dragen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),
rechtdoende:
1) Verklaart nietig de beschikking van de Commissie vervat in debetnota
nr. 97009405 F betreffende het project European city cooperation system
nr. 91/00/29/003, uitgegeven in december 1997 en gewijzigd op 15 juli 1998,
wat de weigering van medefinanciering betreft van de door de Commissie
niet in aanmerking genomen uitgaven, uitgezonderd de bedragen van
101 598 ECU en 256 882 ECU voor de algemene vergadering te Straatsburg.
2) Verwerpt het beroep in zaak T-46/98 voor het overige.
3) Verstaat dat niet behoeft te worden beslist op het beroep in zaak T-151/98.
4) Verwijst de Commissie in alle kosten van het geding.
Moura RamosTiili
Mengozzi
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 3 februari 2000.
De griffier
De president van de Vierde kamer
H. Jung
V. Tiili