Language of document : ECLI:EU:T:2015:695

Zaak T‑360/13

Verein zur Wahrung von Einsatz und Nutzung von Chromtrioxid und anderen Chrom-VI-Verbindungen in der Oberflächentechnik eV (VECCO) e.a.

tegen

Europese Commissie

„REACH – Opname van chroomtrioxide op de lijst van stoffen waarvoor een autorisatieverplichting geldt – Vormen van gebruik of gebruikscategorieën die zijn vrijgesteld van de autorisatieverplichting – Begrip ‚bestaande specifieke Gemeenschapswetgeving die minimumeisen aan het gebruik van de stof stelt in verband met de bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu’ – Kennelijke beoordelingsfout – Evenredigheid – Rechten van de verdediging – Beginsel van behoorlijk bestuur”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 25 september 2015

1.      Gerechtelijke procedure – Interventie – Verzoek dat niet strekt tot ondersteuning van de conclusies van een van de partijen – Niet-ontvankelijkheid

[Statuut van het Hof van Justitie, art. 40, vierde alinea, en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (2015), art. 142, lid 1]

2.      Harmonisatie van de wetgevingen – Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen – REACH-verordening – Vormen van gebruik of gebruikscategorieën die zijn vrijgesteld van de autorisatieverplichting – Voorwaarden – Bestaan van specifieke Gemeenschapswetgeving die minimumeisen aan het gebruik van de stof stelt in verband met de bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu – Begrip

(Verordening nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 57 en 58, lid 2, en bijlage XIV; richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 2004/37, 2010/75 en 2012/18; richtlijn van de Raad 98/24)

3.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Middelen rechtens niet uiteengezet in het verzoekschrift – Algemene verwijzing naar andere geschriften die bij het verzoekschrift zijn gevoegd – Niet-ontvankelijkheid

[Statuut van het Hof van Justitie, art. 21; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (2015), art. 76, d)]

4.      Harmonisatie van de wetgevingen – Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen – REACH-verordening – Vormen van gebruik of gebruikscategorieën die zijn vrijgesteld van de autorisatieverplichting – Voorwaarden – Cumulatieve voorwaarden

(Verordening nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 58, lid 2)

5.      Harmonisatie van de wetgevingen – Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen – REACH-verordening – Vormen van gebruik of gebruikscategorieën die zijn vrijgesteld van de autorisatieverplichting – Voorwaarden – Afwijzing van het verzoek om vrijstelling wanneer een van de voorwaarden niet is vervuld – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen

(Verordening nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 58, lid 2)

6.      Gerechtelijke procedure – Interventie – Verzoekschrift strekkende tot ondersteuning of afwijzing van de conclusie van een der partijen – Verzoekschrift houdende aanvullende argumenten die het onderwerp van het geding wijzigen – Niet-ontvankelijkheid van deze argumenten

[Statuut van het Hof van Justitie, art. 40, vierde alinea, en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (2015), art. 142, lid 1]

7.      Gerechtelijke procedure – Bewijs – Bewijzen die niet zijn overgelegd door partijen – Of het aan de Unierechter staat om deze te verkrijgen – Uitsluiting

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (2015), art. 76, f), en 81, e)]

8.      Harmonisatie van de wetgevingen – Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen – REACH-verordening – Zeer zorgwekkende stoffen – Procedure tot opname van stoffen in bijlage XIV – Openbare raadpleging – Recht op toegang voor belanghebbenden tot bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen of bij de Commissie ingediende documenten – Geen

(Verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 1049/2001 en nr. 1907/2006, art. 58, lid 4, en bijlage XIV)

9.      Gerechtelijke procedure – Mondelinge behandeling – Heropening – Voorwaarden

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (2015), art. 113, lid 2, c)]

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 21)

2.      In het kader van de eerste voorwaarde die in artikel 58, lid 2, van verordening nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen („REACH”), wordt gesteld aan de toekenning van een vrijstelling van een autorisatieplicht voor een vorm van gebruik of een gebruikscategorie, namelijk het bestaan van specifieke Gemeenschapswetgeving die minimumeisen aan het gebruik van de stof stelt in verband met de bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu, is Gemeenschapswetgeving in de zin van deze bepaling een rechtsregel die is vastgesteld door een entiteit binnen de Unie en tot doel heeft bindende gevolgen teweeg te brengen. Hieruit volgt dat de regels die afkomstig zijn uit verschillende nationale rechtsordes alsmede uit een op basis van vrijwilligheid uitgevoerde praktijk niet voldoen aan de eerste voorwaarde uit deze bepaling. Zo kan een mededeling van de Commissie die informatie bevat over de beoordeling van de risico’s van een stof en over de strategieën ter beperking ervan, aangezien deze geen bindende bepalingen bevat en ieder normatief karakter ontbeert, niet worden beschouwd als „Gemeenschapswetgeving”.

Daarenboven moet het begrip minimumeis aldus worden uitgelegd, dat deze eis ten eerste een minumumnorm vormt in het belang van de werknemers of andere betrokkenen en het ten tweede mogelijk maakt op nationaal niveau nog strengere maatregelen te treffen of op te leggen in het kader van een strengere wetgeving dan degene die, op het niveau van de Unie, de minimumeis stelt. Het loutere feit dat grenswaarden aan beroepsmatige blootstelling worden gesteld, houdt dus niet in dat daarbij een maximumeis wordt toegepast, maar dat een mogelijke minimumeis in de zin van artikel 58, lid 2, van verordening nr. 1907/2006 wordt gesteld.

Onder deze omstandigheden kan richtlijn 98/24 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk, aangezien zij niet verwijst naar een bepaalde stof zoals het geval is voor de genoemde stoffen die in bijlage I bij die richtlijn staan vermeld, niet als specifiek worden beschouwd, omdat zij algemeen van toepassing is op alle chemische stoffen, en evenmin worden geacht minimumvereisten op te leggen, omdat zij geen algemeen kader vaststelt voor de verplichtingen van werkgevers die hun werknemers blootstellen aan de risico’s die het gebruik van chemische stoffen meebrengt. Aangezien richtlijn 2004/37 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk, enkel verwijst naar de stoffen benzeen, vinylchloridemonomeer en stof van hardhout, kan zij noch als specifiek worden beschouwd, noch worden geacht minimumeisen te stellen.

Dit geldt tevens voor richtlijn 2012/18 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, die niet is gericht op specifieke vormen van gebruik van gevaarlijke stoffen in het kader van de normale industriële activiteiten van een onderneming als zodanig, en evenmin op de bescherming van de mens tegen een te hoge blootstelling aan gevaarlijke stoffen op de werkplek. Ofschoon het geen twijfel lijdt dat richtlijn 2010/75 inzake industriële emissies, algemeen van toepassing kan zijn op industriële uitstoot die afkomstig is van gebruik van chroomtrioxide, bevat deze richtlijn evenmin een specifieke bepaling betreffende deze stof.

(cf. punten 31, 33, 34, 40, 44, 45, 47, 59, 62, 63)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 55)

4.      De tweede voorwaarde van artikel 58, lid 2, van verordening nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen („REACH”), voor de toekenning van een vrijstelling op de autorisatieplicht voor een vorm van gebruik of een gebruikscategorie, te weten een risico dat naar behoren wordt beheerst op grond van de bestaande specifieke Gemeenschapswetgeving, behoeft, aangezien een vrijstelling enkel kan worden toegekend wanneer aan alle voorwaarden van deze bepaling is voldaan, niet te worden onderzocht wanneer niet is voldaan aan de eerste voorwaarde in verband met het bestaan van specifieke Gemeenschapswetgeving die minimumeisen aan het gebruik van de stof stelt in verband met de bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu. Ook moet, gelet op de uitdrukking „compte tenu” die in de Franse versie van deze bepaling en de uitdrukkingen die in andere taalversies van deze bepaling zijn gebruikt, de beheersing van het risico zijn gebaseerd op deze bestaande specifieke Gemeenschapswetgeving. Bij het ontbreken van dergelijke wetgeving kan hieruit echter geen enkele beheersing van het risico, verondersteld dat deze is aangetoond, voortvloeien, hetgeen op zich al volstaat voor de constatering dat in casu niet aan de tweede voorwaarde is voldaan.

(cf. punt 64)

5.      Aangezien de Commissie geen beoordelingsmarge bezit met betrekking tot de toekenning van een vrijstelling van de autorisatieverplichting op grond van artikel 58, lid 2, van verordening nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen („REACH”), omdat niet aan alle voorwaarden van dit artikel is voldaan, kan zij het evenredigheidsbeginsel niet schenden door dit artikel toe te passen op de wijze waartoe zij krachtens dit artikel verplicht is. Daar de Commissie verplicht is tot vaststelling van het besluit om geen vrijstelling toe te kennen, kan zij derhalve het evenredigheidsbeginsel niet schenden.

(cf. punt 73)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 75)

7.      Het is niet aan het Gerecht om bewijs te verzamelen dat niet door partijen is overgelegd.

(cf. punt 75)

8.      De openbare raadpleging van artikel 58, lid 4, van verordening nr. 1907/2006, inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen („REACH”), kent belanghebbenden geen specifieke procedurele rechten toe, zoals het recht op toegang tot documenten die in het kader van de procedure tot opname van stoffen in bijlage XIV bij deze verordening ter inzage zijn gegeven van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) of de Commissie. Dit artikel voorziet enkel in het recht, opmerkingen in te dienen. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging in iedere procedure die tot een voor de belanghebbende bezwarend besluit kan leiden, aangezien de procedure ter opneming van een stof in bijlage XIV bij verordening nr. 1907/2006 niet kan worden beschouwd als een procedure die tot een voor belanghebbenden bezwarend besluit kan leiden. Daarenboven doet het feit dat artikel 58 van die verordening voorziet in een openbare raadpleging, niet af aan het feit dat ECHA noch de Commissie op grond van dit artikel gehouden zijn tot het horen van een particulier die door de bestreden handeling zou kunnen worden geraakt. Tot slot kan verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, de strekking van artikel 58, lid 4, van verordening nr. 1907/2006 niet wijzigen, zodat die geen procedurele rechten in het leven kan roepen die in deze laatste verordening niet zijn voorzien.

(cf. punten 81, 82)

9.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 88)