Language of document : ECLI:EU:T:2009:350

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

23 september 2009 (*)

„Milieu – Richtlijn 2003/87/EG – Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten – Nationaal plan voor toewijzing van emissierechten van Polen voor periode 2008-2012 – Termijn van drie maanden – Respectieve bevoegdheden van lidstaten en Commissie – Gelijke behandeling – Motiveringsplicht – Artikel 9, leden 1 en 3, en artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/87”

In zaak T‑183/07,

Republiek Polen, aanvankelijk vertegenwoordigd door E. Ośniecka-Tamecka, vervolgens door T. Nowakowski, vervolgens door T. Kozek, vervolgens door M. Dowgielewicz, en ten slotte door M. Dowgielewicz, M. Jarosz en M. Nowacki, als gemachtigden,

verzoekster,

ondersteund door

Republiek Hongarije, vertegenwoordigd door J. Fazekas, R. Somssich en M. Fehér als gemachtigden,

door

Republiek Litouwen, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas als gemachtigde,

en door

Slowaakse Republiek, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Čorba, vervolgens door B. Ricziová, als gemachtigden,

interveniënten,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door U. Wölker en K. Herrmann als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, aanvankelijk vertegenwoordigd door Z. Bryanston-Cross en C. Gibbs als gemachtigden, bijgestaan door H. Mercer, barrister, vervolgens door I. Rao en S. Ossowski als gemachtigden, bijgestaan door J. Maurici, barrister,

interveniënt,

betreffende een beroep tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2007) 1295 def. van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat Polen voor de periode van 2008 tot en met 2012 heeft meegedeeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová, kamerpresident, K. Jürimäe (rapporteur) en S. Soldevila Fragoso, rechters,

griffier: K. Pocheć, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 februari 2009,

het navolgende

Arrest

 Rechtskader

I –  Internationale en communautaire regelgeving betreffende het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto

1        Het op 9 mei 1992 te New York gesloten Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (hierna: „UNFCCC”, United Nations Framework Convention on Climate Change), dat namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993 betreffende de sluiting van het UNFCCC (PB 1994, L 33, blz. 11), heeft uiteindelijk tot doel een stabilisering van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer te bewerkstelligen op een niveau waarop gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen. Bijlage I bij het UNFCCC bevat een lijst van verdragsluitende staten, waaronder de Republiek Polen, die daar is ingedeeld in de categorie van landen die een overgang naar een markteconomie doormaken. Het UNFCCC is in de Gemeenschap op 21 maart 1994 van kracht geworden. Het is door de Republiek Polen geratificeerd op 28 juli 1994 en aldaar in werking getreden op 26 oktober 1994.

2        Teneinde het uiteindelijke doel van het UNFCCC te verwezenlijken, is op 11 december 1997 het Protocol van Kyoto bij het UNFCCC gesloten (Besluit 1/CP.3: „Aanneming van het Protocol van Kyoto bij het [UNFCCC])”. In bijlage A bij het Protocol van Kyoto is de lijst van broeikasgassen opgenomen, alsook de lijst van sectoren/categorieën bronnen die onder het Protocol van Kyoto vallen. Bijlage B bij het Protocol van Kyoto bevat de lijst van partijen bij het Protocol van Kyoto met hun gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking of ‑reductie.

3        Op 25 april 2002 heeft de Raad van de Europese Unie beschikking 2002/358/EG vastgesteld betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het [UNFCCC] en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (PB L 130, blz. 1). Het Protocol van Kyoto, alsook de bijlage A en B bij dit protocol, is in bijlage I bij beschikking 2002/358 opgenomen. De tabel van de gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking of ‑reductie voor de vaststelling van de respectieve emissieniveaus die aan de Europese Gemeenschap en haar lidstaten zijn toegewezen overeenkomstig artikel 4 van het Protocol van Kyoto, is in bijlage II bij beschikking 2002/358 opgenomen.

4        De Republiek Polen heeft het Protocol van Kyoto op 13 december 2002 geratificeerd. Het Protocol van Kyoto is in de Gemeenschap en in de Republiek Polen op 16 februari 2005 in werking getreden.

II –  Gemeenschapsregeling voor de handel in broeikasgasemissierechten

5        Artikel 1 van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32; hierna: „richtlijn”), zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 (PB L 338, blz. 18), bepaalt:

„Bij deze richtlijn wordt een gemeenschapsregeling vastgesteld voor de handel in broeikasgasemissierechten [...], teneinde de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen.”

6        Artikel 9 van de richtlijn luidt als volgt:

„1.      Voor elke in artikel 11, leden 1 en 2, bedoelde termijn stelt elke lidstaat een nationaal plan op, waarin de totale hoeveelheid emissierechten wordt vermeld die hij voornemens is voor die periode toe te wijzen, alsmede de manier waarop hij voornemens is deze rechten toe te wijzen. Het plan wordt gebaseerd op objectieve en transparante criteria, waaronder de in bijlage III genoemde, waarbij terdege rekening wordt gehouden met reacties vanuit het publiek. De Commissie geeft onverminderd het Verdrag uiterlijk 31 december 2003 richtsnoeren voor de toepassing van de in bijlage III genoemde criteria.

Voor de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode wordt het plan uiterlijk op 31 maart 2004 gepubliceerd en aan de Commissie en de overige lidstaten meegedeeld. Voor latere perioden wordt het plan ten minste achttien maanden voor de aanvang van de betrokken periode gepubliceerd en aan de Commissie en de andere lidstaten meegedeeld.

2.      De nationale toewijzingsplannen worden bestudeerd door het in artikel 23, lid 1, [van de richtlijn] bedoelde comité.

3.      Binnen drie maanden nadat een lidstaat uit hoofde van lid 1 een nationaal toewijzingsplan heeft meegedeeld, kan de Commissie het plan of een deel daarvan verwerpen als het niet met de in bijlage III genoemde criteria of met artikel 10 verenigbaar is. De lidstaten nemen pas een besluit krachtens artikel 11, lid 1, of lid 2, wanneer de voorgestelde wijzigingen door de Commissie zijn aanvaard. Een besluit tot verwerping wordt door de Commissie gemotiveerd.”

7        Artikel 11, lid 2, van de richtlijn bepaalt:

„Voor de periode van vijf jaar die ingaat op 1 januari 2008 en voor elke volgende periode van vijf jaar neemt iedere lidstaat een besluit over de totale hoeveelheid emissierechten die hij voor die periode zal toewijzen en leidt hij het proces van toewijzing van die emissierechten aan de exploitant van elke installatie in. Het besluit wordt ten minste twaalf maanden voor het begin van die periode genomen en is gebaseerd op het toewijzingsplan van de lidstaat dat is opgesteld ingevolge artikel 9 en in overeenstemming met artikel 10, met inachtneming van de opmerkingen van het publiek.”

8        Bijlage III bij de richtlijn vermeldt twaalf criteria die op de nationale toewijzingsplannen van toepassing zijn. De criteria nrs. 1 tot en met 3, 5 en 6, 10 en 12 van bijlage III luiden respectievelijk:

„1.      De totale hoeveelheid voor de betrokken periode toe te wijzen emissierechten moet enerzijds overeenstemmen met de verplichtingen van de lidstaat om de emissies te beperken overeenkomstig beschikking 2002/358 en het Protocol van Kyoto, met inachtneming van het aandeel in de totale emissies dat deze vertegenwoordigen in vergelijking met de emissies uit bronnen die niet onder deze richtlijn en het nationale energiebeleid vallen en moeten anderzijds overeenstemmen met het nationaal programma inzake klimaatverandering. De totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten mag niet groter zijn dan de hoeveelheid die waarschijnlijk nodig is voor de strikte toepassing van de in deze bijlage vermelde criteria. Vóór 2008 moet de hoeveelheid in overeenstemming zijn met een ontwikkeling waarmee elke lidstaat zijn streefdoel uit hoofde van beschikking 2002/358 en het Protocol van Kyoto kan halen of overtreffen.

2.      De totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten moet overeenstemmen met evaluaties die overeenkomstig beschikking 93/389/EEG zijn gemaakt van de feitelijke en de te verwachten vorderingen bij het realiseren van de bijdragen van de lidstaten aan de communautaire verplichtingen.

3.      De hoeveelheden toe te wijzen emissierechten moeten overeenstemmen met de mogelijkheden, waaronder de technologische mogelijkheden, van de door deze regeling bestreken activiteiten om de emissies terug te dringen. De lidstaten kunnen hun verdeling van emissierechten baseren op de gemiddelde emissies van broeikasgassen per product bij elke activiteit en de haalbare vooruitgang bij elke activiteit.

[...]

5.      Het plan mag geen zodanig onderscheid maken tussen ondernemingen of sectoren dat bepaalde ondernemingen of activiteiten onrechtmatig worden bevoordeeld, in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag, in het bijzonder de artikelen 87 en 88.

6.      Het plan moet informatie bevatten over de manier waarop nieuwkomers aan de gemeenschapsregeling in de betrokken lidstaat kunnen gaan deelnemen.

[...]

10.      Het plan moet een lijst bevatten van de installaties die in deze richtlijn worden opgenomen met de hoeveelheden emissierechten bestemd om te worden toegewezen aan ieder van hen.

[...]

12.      In het plan wordt het maximale aantal [gecertificeerde emissiereducties] en [emissiereductie-eenheden] gespecificeerd dat door exploitanten in het kader van de gemeenschapsregeling mag worden gebruikt als een percentage van de aan iedere installatie toegewezen hoeveelheid. Dit percentage moet stroken met de supplementariteitsverplichtingen van de lidstaat overeenkomstig het Protocol van Kyoto en de besluiten die zijn genomen overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto.”

 Voorgeschiedenis van het geding

9        Bij brief van 30 juni 2006 heeft de Republiek Polen overeenkomstig artikel 9, lid, 1, van de richtlijn haar nationaal toewijzingsplan voor de periode 2008 tot en met 2012 (hierna: „NTP”) aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen meegedeeld. Volgens het NTP was de Republiek Polen voornemens aan haar onder de richtlijn vallende nationale industrie een jaarlijks totaal gemiddelde van 284,648332 miljoen ton kooldioxide-equivalent (MteCO2) toe te wijzen.

10      Bij het NTP was een – op 29 juni 2006 gedateerde – aan de Commissie gerichte brief van de Poolse minister voor Milieu gevoegd, waarin werd gepreciseerd dat „de tabellen met de vorige gegevens en de te verwachten emissies, waarvan sprake in bijlage 10 bij voornoemde richtsnoeren, onmiddellijk aan de Commissie zullen worden overgelegd na ontvangst van de onontbeerlijke geactualiseerde gegevens”, en dat „[d]e definitieve versie van de lijst met de namen van de exploitanten van de installaties en de hoeveelheid rechten die hun zullen worden toegewezen, aan de Commissie zullen worden overgelegd nadat deze lijst door de Ministerraad is goedgekeurd”.

11      Bij een aan de Republiek Polen gerichte brief van 30 augustus 2006 heeft de Commissie erop gewezen dat het NTP – na een eerste onderzoek ervan – onvolledig bleek en in dit stadium niet verenigbaar was met de criteria nrs. 2 en 5 van bijlage III bij de richtlijn. Derhalve heeft zij de Republiek Polen verzocht, binnen een termijn van tien werkdagen een aantal vragen en verzoeken om aanvullende informatie te beantwoorden. De Commissie heeft hieraan toegevoegd dat zij uiterlijk binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van de volledige informatie in staat zou zijn om een standpunt over het NTP in te nemen.

12      Bij brief van 30 oktober 2006 heeft de onderstaatssecretaris van het Poolse ministerie van Milieu de Commissie verzocht, de voor zijn antwoord op de brief van 30 augustus 2006 gestelde termijn te verlengen tot het einde van de derde week van november 2006 en daarbij onder meer aangevoerd dat deze bijkomende termijn hem de mogelijkheid zou bieden om nauwkeurige informatie voor te bereiden en wezenlijke aspecten te preciseren, waardoor de Commissie het overgelegde document correct en daadwerkelijk volledig zou kunnen beoordelen.

13      De Republiek Polen heeft bij brief van 29 december 2006 op de brief van 30 augustus 2006 geantwoord. Bij brief van 9 januari 2007 heeft zij aanvullende informatie meegedeeld.

14      Op 26 maart 2007 heeft de Commissie krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn beschikking C(2007) 1295 def. betreffende het NTP (hierna: „bestreden beschikking”) vastgesteld. In de bestreden beschikking concludeert de Commissie in wezen tot schending van meerdere criteria van bijlage III bij de richtlijn en vermindert zij bijgevolg de in het NTP ingeschreven jaarlijkse totale hoeveelheid emissierechten met 76,132937 MteCO2, waardoor zij een uitstootlimiet van 208,515395 MteCO2 vaststelt.

15      Het dispositief van de bestreden beschikking luidt als volgt:

Artikel 1

De hierna volgende aspecten van het [NTP] voor de eerste periode van vijf jaar bedoeld in artikel 11, lid 2, van de richtlijn zijn onverenigbaar, respectievelijk, met:

1.      de criteria [nrs.] 1 [tot en met] 3 van bijlage III bij de richtlijn: het deel van de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten – gelijk aan de som van de jaarlijkse hoeveelheid emissies ten belope van 76,132937 [MteCO2], van het niveau van aanpassing wegens elke vermindering van het aantal installaties, en van één vijfde van de totale hoeveelheid emissierechten die door de [Republiek] Polen uit hoofde van artikel 13, lid 2, van de richtlijn zijn toegewezen – stemt niet overeen met de volgens beschikking 280/2004/EG verrichtte evaluaties en is niet verenigbaar met de mogelijkheden, waaronder de technologische mogelijkheden, van de onder de gemeenschapsregeling vallende activiteiten om de emissies terug te dringen; dit gedeelte wordt verminderd ten belope van de emissierechten die zijn toegewezen voor projecten die betrekking hebben op door de richtlijn bestreken installaties die zijn verwezenlijkt in 2005 en waarmee in dat jaar de emissies daarvan konden worden verminderd of beperkt, binnen de grenzen van bewezen en geverifieerde gegevens; voorts het deel van de totale hoeveelheid emissierechten dat potentieel gelijk is aan 6,2884 [MteCO2] per jaar en dat overeenkomt met de extra emissies van de verbrandingsinstallaties, aangezien deze emissies niet uitsluitend verband houden met de ontwikkeling van nieuwe activiteiten door deze installaties en niet op bewezen en geverifieerde gegevens volgens de algemene methodologie van het [NTP] zijn gebaseerd;

2.      criterium [nr.] 5 van bijlage III bij de richtlijn: de toewijzing aan sommige installaties van hoeveelheden emissierechten die groter zijn dan de geschatte behoeften wegens de erkenning van vroegtijdige maatregelen, het gebruik van biomassa of warmtekrachtkoppeling;

3.      criterium [nr.] 6 van bijlage III bij de richtlijn: de informatie over de wijze waarop nieuwkomers aan de gemeenschapsregeling kunnen gaan deelnemen;

4.      criterium [nr.] 10 van bijlage III bij de richtlijn: het voornemen van de [Republiek] Polen om de aanvankelijk aan de installaties van de cokesproductiesector toegewezen emissierechten aan de elektriciteitscentrales over te dragen ingeval deze installaties cokesgas aan de elektriciteitscentrales verkopen;

5.      criterium [nr.] 12 van bijlage III bij de richtlijn: het maximumaantal gecertificeerde emissiereducties en emissiereductie-eenheden dat door de exploitanten in het kader van de gemeenschapsregeling mag worden gebruikt als percentage van de aan iedere installatie toegewezen emissierechten, dat is vastgesteld op 25 %, strookt niet met de supplementariteitsverplichtingen van de [Republiek] Polen overeenkomstig het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten, aangezien deze hoeveelheid de limiet van 10 % overschrijdt.

Artikel 2

Er zal geen bezwaar worden gemaakt tegen het [NTP] onder voorbehoud dat de hieronder vermelde wijzigingen op niet-discriminerende wijze aan dit plan worden aangebracht en zo snel mogelijk bij de Commissie worden aangemeld, rekening houdend met de termijnen die noodzakelijk zijn om de nationale procedures af te ronden en zonder onnodig verwijl:

1.      de totale hoeveelheid emissierechten die in het kader van de gemeenschapsregeling wordt toegewezen, wordt verminderd met de som van de jaarlijkse hoeveelheid emissies ten belope van 76,132937 [MteCO2], van het niveau van aanpassing wegens elke vermindering van het aantal installaties, en van één vijfde van de totale hoeveelheid emissierechten die door de [Republiek] Polen uit hoofde van artikel 13, lid 2, van de richtlijn zijn toegewezen; de aan de verbrandingsinstallaties toegewezen extra emissierechten worden volgens de in het [NTP] genoemde algemene methodologie vastgesteld op basis van bewezen en geverifieerde gegevens die enkel de nieuwe activiteiten van deze installaties betreffen, terwijl de totale hoeveelheid wordt verminderd ten belope van alle verschillen tussen de aan voornoemde installaties toegewezen emissierechten en 6,2884 [MteCO2], de jaarlijkse reserve voor deze installaties; de totale hoeveelheid wordt vermeerderd met de emissierechten die zijn toegewezen voor projecten die betrekking hebben op door de richtlijn bestreken installaties die zijn verwezenlijkt in 2005 en waarmee in dat jaar de emissies daarvan konden worden verminderd of beperkt, voor zover deze verminderingen of beperkingen op bewezen en geverifieerde gegevens zijn gebaseerd;

2.      de aan de installaties toegewezen hoeveelheden emissierechten zijn niet groter zijn dan de geschatte behoeften wegens de erkenning van vroegtijdige maatregelen, het gebruik van biomassa of warmtekrachtkoppeling;

3.      informatie wordt verstrekt over de manier waarop nieuwkomers aan de gemeenschapsregeling kunnen gaan deelnemen conform de criteria van bijlage III bij de [richtlijn] en artikel 10 ervan;

4.      de hoeveelheid emissierechten die zijn toegewezen aan een van de in het [NTP] vermelde installaties die activiteiten hebben op het nationale grondgebied, wordt niet aangepast wegens de sluiting van andere op dit grondgebied aanwezige installaties;

5.      het maximale aantal gecertificeerde emissiereducties en emissiereductie-eenheden dat door de exploitanten in het kader van de gemeenschapsregeling mag worden gebruikt als percentage van de aan iedere installatie toegewezen emissierechten, wordt verminderd zodat de limiet van 10 % niet wordt overschreden.

Artikel 3

1.      De totale gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid emissierechten die door de Republiek Polen krachtens het [NTP] moet worden toegewezen aan de in dit plan vermelde installaties en aan de nieuwkomers op de markt – verminderd, enerzijds, met de som van het niveau van aanpassing wegens elke vermindering van het aantal installaties en van één vijfde van de totale hoeveelheid emissierechten die door de Republiek Polen uit hoofde van artikel 13, lid 2, van de richtlijn zijn toegewezen, en anderzijds, met het verschil tussen de aan de verbrandingsinstallaties toegewezen extra emissierechten en de 6,2884 miljoen ton jaarlijkse reserve voor deze installaties, vervolgens vermeerderd met de emissierechten die zijn toewezen voor projecten die betrekking hebben op door de richtlijn bestreken installaties die zijn verwezenlijkt in 2005 en waarmee in dat jaar de emissies daarvan konden worden verminderd of beperkt, voor zover deze verminderingen of beperkingen uitsluitend voortvloeien uit de uitbreiding van de door deze installaties verrichte soorten activiteiten en op bewezen en geverifieerde gegevens zijn gebaseerd – is gelijk aan 208,515395 [MteCO2] en mag niet worden overschreden.

2.      Het [NTP] kan zonder voorafgaande instemming van de Commissie worden gewijzigd, indien de wijziging betrekking heeft op de aan sommige installaties toegewezen hoeveelheden emissierechten, binnen de grenzen van de totale aan de in het plan vermelde installaties toe te wijzen hoeveelheid, als gevolg van verbeteringen van de kwaliteit van de gegevens, of indien deze wijziging uit een vermindering van het percentage van de gratis toe te wijzen emissierechten bestaat, binnen de in artikel 10 van de richtlijn gestelde limieten.

3.      Elke wijziging van het [NTP] die noodzakelijk is om de in artikel 1 van deze beschikking vermelde onverenigbaarheden te verhelpen, maar afwijkt van de in artikel 2 bedoelde wijzigingen, moet zo spoedig mogelijk bij de Commissie worden aangemeld, rekening houdend met de termijnen die noodzakelijk zijn om de nationale procedures af te ronden en zonder onnodig verwijl, en vereist de voorafgaande toestemming van de Commissie overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de richtlijn. Iedere andere wijziging van het [NTP], met uitzondering van de wijzigingen die overeenkomstig artikel 2 van de onderhavige beschikking noodzakelijk zijn, is niet toelaatbaar.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Polen.

 Procesverloop en conclusies van partijen

16      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 28 mei 2007, heeft de Republiek Polen het onderhavige beroep ingesteld.

17      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op dezelfde dag, heeft de Republiek Polen verzocht dat overeenkomstig artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht op dit beroep uitspraak wordt gedaan volgens de versnelde procedure. Bij beslissing van 10 juli 2007 heeft het Gerecht (Vijfde kamer) dit verzoek afgewezen.

18      Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Tweede kamer, naar welke kamer de zaak bijgevolg is verwezen.

19      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 7 september 2007, heeft de Republiek Polen een verzoek in kort geding ingediend, strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking door de president van het Gerecht. Bij beschikking van 9 november 2007 heeft de president van het Gerecht dit verzoek afgewezen.

20      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 24 augustus 2007, heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige procedure ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie. Bij beschikking van 5 oktober 2007 heeft de president van de Tweede kamer van het Gerecht deze interventie toegelaten. Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland heeft zijn memorie in interventie ingediend op 19 december 2007. Bij op 7 maart 2008 ter griffie van het Gerecht neergelegde akten hebben de Republiek Polen en de Commissie hun opmerkingen over de door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ingediende memorie in interventie ingediend.

21      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 16 oktober 2007, heeft de Republiek Litouwen verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige procedure ter ondersteuning van de conclusies van de Republiek Polen. Bij beschikking van 19 november 2007 heeft de president van de Tweede kamer van het Gerecht geconstateerd dat dit verzoek in overeenstemming met artikel 115 van het Reglement voor de procesvoering, maar na het verstrijken van de termijn van zes maanden bedoeld in artikel 115, lid 1, van dit Reglement was ingediend. Bijgevolg heeft de president van de Tweede kamer van het Gerecht dit verzoek toegelaten, maar de rechten van de Republiek Litouwen beperkt tot de rechten bedoeld in artikel 116, lid 6, van ditzelfde Reglement.

22      Bij akte, respectievelijk neergelegd ter griffie van het Gerecht op 7 en 20 februari 2008, hebben de Slowaakse Republiek en de Republiek Hongarije verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige procedure ter ondersteuning van de conclusies van de Republiek Polen. Bij beschikking van 10 april 2008 heeft de president van de Tweede kamer van het Gerecht geconstateerd dat deze verzoeken in overeenstemming met artikel 115 van het Reglement voor de procesvoering, maar na het verstrijken van de termijn van zes maanden bedoeld in artikel 115, lid 1, van dit Reglement waren ingediend. Bijgevolg heeft de president van de Tweede kamer van het Gerecht deze beide verzoeken toegelaten, maar de rechten van de Slowaakse Republiek en van de Republiek Hongarije beperkt tot de rechten bedoeld in artikel 116, lid 6, van ditzelfde Reglement.

23      De Republiek Polen concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beschikking geheel of ten dele nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

24      De Commissie, ondersteund door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        de Republiek Polen te verwijzen in de kosten.

 In rechte

25      Blijkens de samenvatting van de door de Republiek Polen aangevoerde middelen die in het laatste deel van het verzoekschrift, met als opschrift „Conclusies”, is opgenomen, strekken deze middelen er algemeen toe, aan te tonen dat de bestreden beschikking „door de Commissie is vastgesteld zonder dat zij daartoe bevoegd was, met schending van wezenlijke vormvoorschriften en van de bepalingen van het EG-Verdrag en met overschrijding van de grenzen van haar bevoegdheden”.

26      Meer bepaald voert de Republiek Polen ter onderbouwing van haar beroep negen middelen aan, die in wezen zijn ontleend aan, enerzijds, schending van de bepalingen van de richtlijn, te weten artikel 9, leden 1 en 3, de criteria nrs. 1 tot en met 3 en 12 van bijlage III en artikel 13, lid 2, en, anderzijds, schending van het recht om in de loop van de procedure kennis te kunnen nemen van de feitelijke elementen op basis waarvan de bestreden beschikking is vastgesteld, alsook inbreuk op de veiligstelling van haar energievoorziening.

I –  Eerste middel: de vaststelling van de bestreden beschikking dateert van nadat de in artikel 9, lid 3, van de richtlijn gestelde termijn van drie maanden was verstreken en is dus onrechtmatig

A –  Argumenten van partijen

27      De Republiek Polen betoogt dat de Commissie artikel 9, lid 3, van de richtlijn heeft geschonden, aangezien zij, na het verstrijken van de termijn van drie maanden die haar in dit artikel is gesteld om het NTP of een deel daarvan te verwerpen (hierna: „termijn van drie maanden”), niet meer het recht had om de bestreden beschikking vast te stellen. Deze termijn is ingegaan vanaf de datum van de mededeling van het NTP, te weten in casu op 30 juni 2006. De brief van de Commissie van 30 augustus 2006, waarbij zij om bijkomende informatie over het NTP verzocht, heeft deze termijn niet geschorst. Ter onderbouwing van haar stelling beroept de Republiek Polen zich op het arrest van het Gerecht van 23 november 2005, Verenigd Koninkrijk/Commissie (T‑178/05, Jurispr. blz. II‑4807), en inzonderheid op de punten 55 en 73 daarvan. Zij concludeert hieruit dat de bestreden beschikking nietig moet worden verklaard en dat moet worden geoordeeld dat het NTP door de Commissie is aanvaard.

28      Uit het arrest Verenigd Koninkrijk/Commissie, punt 27 supra, volgt immers dat wanneer de Commissie van mening is dat een NTP onvolledig is, zij dit enkel kan verwerpen en kan eisen dat een nieuw NTP wordt meegedeeld vóórdat de termijn van drie maanden is verstreken. De Commissie heeft in punt 7 van haar op 22 december 2005 publiceerde mededeling houdende verdere richtsnoeren betreffende de toewijzingsplannen voor de handelsperiode 2008-2012 van het Europese systeem van verhandelbare emissierechten [COM(2005) 703 def.], ten onrechte aangegeven dat de termijn van drie maanden pas een aanvang kan nemen wanneer het volledige NTP is ingediend. Evenzo heeft de Commissie deze onjuiste uitlegging van de regels inzake de toepassing van de termijn van drie maanden herhaald in haar brief van 30 augustus 2006, waar zij heeft gepreciseerd dat zij uiterlijk drie maanden na de ontvangst van de gevraagde volledige informatie een beschikking zou geven.

29      Met betrekking tot de brief van 30 augustus 2006 is de Republiek Polen van mening dat deze brief geen beslissing tot verwerping van het NTP kan vormen. Haar verzoek om verlenging van de termijn voor beantwoording van deze brief had betrekking op de daarin vermelde termijn van tien dagen en niet op de termijn van drie maanden. Zij wijst erop dat, hoewel zij deze brief niet vóór 29 december 2006 heeft beantwoord, de Commissie geen beschikking tot verwerping heeft vastgesteld. De termijn van drie maanden kan evenwel niet door een handeling van deze of gene partij in de procedure worden gestuit.

30      Zelfs indien, ten slotte, zou worden aangenomen dat het ontbreken van de in de brief van 30 augustus 2006 gevraagde aanvullende informatie volstond om een beschikking houdende verwerping van het NTP te rechtvaardigen, had de Commissie in dat geval een dergelijke beschikking vóór 30 september 2006 moeten vaststellen en de Republiek Polen moeten verzoeken om een nieuw, volledig NTP in te dienen.

31      De Commissie, ondersteund door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, is van mening dat, hoewel dit niet in de richtlijn is gepreciseerd, redelijkerwijs moet worden geoordeeld dat de termijn van drie maanden pas vanaf de mededeling van het volledige NTP begint te lopen. Overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking met de lidstaten moet zij deze verzoeken een onvolledig NTP te vervolledigen, en dit binnen de drie maanden vanaf de mededeling ervan. Volgens een vaste administratieve praktijk moet hoe dan ook de datum van inschrijving van het meegedeelde NTP bij het secretariaat-generaal van de Commissie als begindatum van de termijn van drie maanden in aanmerking worden genomen, te weten in casu 6 juli 2006.

B –  Beoordeling door het Gerecht

32      Vooraf zij opgemerkt dat de hierna volgende elementen tussen partijen niet worden betwist. Om te beginnen heeft de Republiek Polen het NTP meegedeeld op 30 juni 2006 en ging deze mededeling vergezeld van een brief van de Poolse minister voor Milieu waarin uitdrukkelijk was aangegeven dat een aantal elementen in het NTP ontbraken en later aan de Commissie zouden worden meegedeeld. Verder heeft de Commissie het NTP op 30 juni 2006 ontvangen. Daarnaast heeft de Commissie in een brief van 30 augustus 2006 de Republiek Polen uitdrukkelijk te kennen gegeven dat het NTP op dat moment onvolledig was en onverenigbaar met een aantal criteria van bijlage III bij de richtlijn, en heeft zij haar dan ook verzocht, verschillende vragen en verzoeken om aanvullende informatie te beantwoorden. Ten slotte heeft de Republiek Polen op 30 oktober 2006 formeel verzocht om verlenging van de termijn voor beantwoording van de in de brief van 30 augustus 2006 geformuleerde vragen en verzoeken om aanvullende informatie.

33      In eerste instantie moet de gegrondheid worden beoordeeld van de argumenten die de Republiek Polen heeft aangevoerd ten bewijze, in casu, dat de termijn van drie maanden bedoeld in artikel 9, lid 3, van de richtlijn is ingegaan op 30 juni 2006, ook al was het NTP onvolledig, en dat deze termijn op 30 september 2006 is verstreken.

34      Wat ten eerste de vraag betreft of de termijn van drie maanden op 30 juni 2006 is ingegaan, hoewel het NTP onvolledig was, zij er in de eerste plaats aan herinnerd dat volgens artikel 9, lid 3, van de richtlijn de Commissie binnen drie maanden na de mededeling van een NTP door een lidstaat, dit NTP of een deel daarvan kan verwerpen als het niet verenigbaar met de criteria van bijlage III of artikel 10 van de richtlijn is.

35      In de tweede plaats is er, zoals het Gerecht reeds heeft geoordeeld, geen enkele reden om aan te nemen dat wanneer een onvolledig NTP wordt meegedeeld, de termijn van drie maanden waarover de Commissie beschikt om een NTP te verwerpen, niet kan ingaan. Een lidstaat kan immers niet, door een onvolledig NTP aan te melden, de vaststelling van een beschikking door de Commissie krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn voor onbepaalde tijd uitstellen (zie arrest Verenigd Koninkrijk/Commissie, punt 27 supra, punt 73).

36      In de derde plaats volgt uit de rechtspraak dat de bevoegdheid van de Commissie om op het NTP overeenkomstig artikel 9, lid 3, toezicht uit te oefenen en het te verwerpen, streng is afgebakend, daar zij zowel inhoudelijk als in de tijd is begrensd. Enerzijds is dit toezicht beperkt tot de toetsing door de Commissie van de verenigbaarheid van het NTP met de criteria van bijlage III en met artikel 10 van de richtlijn en anderzijds moet het worden uitgeoefend binnen drie maanden na de mededeling van het NTP door de lidstaat (beschikking Gerecht van 30 april 2007, EnBW Energie Baden-Württemberg/Commissie, T‑387/04, Jurispr. blz. II‑1195, punt 104; zie eveneens, in die zin, arrest Gerecht van 7 november 2007, Duitsland/Commissie, T‑374/04, Jurispr. blz. II‑4431, punt 116). Bovendien moet wat de beperkingen in de tijd betreft worden vastgesteld dat artikel 9, lid 3, van de richtlijn slechts voorziet in één termijn van drie maanden waarbinnen de Commissie zich over het NTP moet uitspreken.

37      Tegen de achtergrond van de voorgaande overwegingen is het Gerecht van oordeel dat de Republiek Polen op goede gronden stelt dat de termijn van drie maanden is ingegaan met de mededeling van het NTP door de Republiek Polen, dus op 30 juni 2006.

38      Deze laatste vaststelling wordt niet op losse schroeven gezet door het argument van de Commissie dat de termijn van drie maanden overeenkomstig een vaste bestuurlijke praktijk in wezen een aanvang neemt op de datum waarop de brief houdende mededeling van het NTP bij het secretariaat-generaal van de Commissie wordt ingeschreven, te weten in casu op 6 juli 2006.

39      Geconstateerd moet immers worden dat de Commissie geen enkel bewijs overlegt ter onderbouwing van haar verklaring over het bestaan van een dergelijke vaste bestuurlijke praktijk. Bovendien dient erop te worden gewezen dat artikel 9, lid 3, van de richtlijn uitdrukkelijk aangeeft dat de termijn van drie maanden een aanvang neemt met de mededeling van het NTP. In casu betwist de Commissie niet dat zij de mededeling van het NTP heeft ontvangen op 30 juni 2006.

40      Wat ten tweede de vraag betreft of de termijn van drie maanden is verstreken op 30 september 2006, moet worden nagegaan welke de gevolgen waren van de brief van de Commissie van 30 augustus 2006. In deze brief stelt zij enerzijds vast dat het NTP onvolledig en onverenigbaar is, en verzoekt zij anderzijds de Republiek Polen om een aantal vragen en verzoeken om aanvullende informatie te beantwoorden.

41      Om te beginnen volgt uit de rechtspraak dat de krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn verrichte voorafgaande controle niet noodzakelijkerwijs tot een beschikking houdende goedkeuring leidt. De Commissie dient immers slechts op te treden voor zover zij het noodzakelijk acht bezwaren te maken tegen bepaalde delen van het meegedeelde NTP en, bij weigering van de lidstaat zijn NTP te wijzigen, een beschikking houdende verwerping moet geven. Voor deze bezwaren en de beschikking tot verwerping geldt een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de mededeling van het NTP. Daarna wordt het meegedeelde NTP namelijk definitief en bestaat er een vermoeden van rechtmatigheid waardoor het voorlopige verbod tot uitvoering van het NTP door de lidstaat kan worden beëindigd (beschikking EnBW Energie Baden-Württemberg/Commissie, punt 36 supra, punt 115). Gelet op de sterk afgebakende bevoegdheid waarover de Commissie beschikt om een NTP te onderzoeken, zoals in punt 36 hiervóór in herinnering is gebracht, moeten dergelijke bezwaren en een beschikking tot verwerping noodzakelijkerwijs berusten op de vaststelling dat het meegedeelde NTP onverenigbaar is met de in bijlage III geformuleerde evaluatiecriteria of met artikel 10 van de richtlijn.

42      Vervolgens kan, gelet op het feit dat de Commissie met betrekking tot het meegedeelde NTP geen algemene goedkeuringsbevoegdheid in eigenlijke zin heeft, op het uitblijven van bezwaren van de Commissie bij het verstrijken van de termijn van drie maanden geen vermoeden van goedkeuring van het NTP worden gebaseerd. Het verstrijken van deze termijn heeft derhalve alleen tot gevolg dat het NTP definitief wordt en door de lidstaat kan worden uitgevoerd (beschikking EnBW Energie Baden-Württemberg/Commissie, punt 36 supra, punt 120).

43      Het Gerecht is dan ook van oordeel dat de Commissie kan tussenkomen vóórdat de termijn van drie maanden is verstreken, in eerste instantie niet enkel door bezwaren aan te voeren of door vragen betreffende sommige aspecten van het meegedeelde NTP te stellen, maar in tweede instantie ook, ingeval de lidstaat weigert zijn NTP te wijzigen, door een beschikking houdende verwerping van het meegedeelde NTP te geven. Terwijl de vaststelling van een beschikking houdende verwerping ertoe leidt dat de termijn van drie maanden wordt gestuit, wordt deze termijn geschorst wanneer de Commissie bezwaren aanvoert of vragen stelt betreffende sommige aspecten van het meegedeelde NTP.

44      In casu moet worden vastgesteld dat de Commissie in haar brief van 30 augustus 2006, dat wil zeggen twee maanden na de mededeling van het NTP, er formeel de aandacht van de Republiek Polen op heeft gevestigd dat het NTP op dat moment niet alleen onvolledig was, maar ook onverenigbaar met de in het kader van haar onderzoek uit hoofde van artikel 9, lid 3, van de richtlijn geldende beoordelingscriteria, en de Republiek Polen heeft verzocht, verschillende vragen en verzoeken om aanvullende informatie te beantwoorden teneinde het NTP te vervolledigen. Laatstgenoemde verzoeken betroffen inzonderheid de lijst met de namen van de exploitanten van de installaties en de hoeveelheid emissierechten die de Republiek Polen voornemens was hun toe te wijzen, welke gegevens in het NTP ontbraken. Deze beide soorten gegevens, die verplicht zijn volgens criterium nr. 10 van bijlage III bij de richtlijn, waren van fundamenteel belang om de Commissie in staat te stellen, de verenigbaarheid van het NTP te onderzoeken. Gelet op het ontbreken van deze gegevens moet worden erkend dat de Commissie niet in staat was om het NTP overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 3, van de richtlijn te onderzoeken. Ten slotte stelt het Gerecht vast dat de Republiek Polen blijkens de elementen van het dossier naar aanleiding van de brief van 30 augustus 2006 niet heeft geweigerd om haar NTP te wijzigen en de in deze brief door de Commissie gestelde vragen te beantwoorden.

45      Uit bovengaande uiteenzetting volgt dat de brief van 30 augustus 2006 bezwaren bevatte die de Commissie dus binnen de termijn van drie maanden in de zin van de in de punten 41 en 42 hiervóór aangehaalde rechtspraak had aangevoerd. Gelet op de in punt 43 hiervóór geformuleerde overwegingen stelt de Republiek Polen dan ook ten onrechte dat de termijn van drie maanden, die door de in de brief van 30 augustus 2006 geformuleerde bezwaren en vragen is geschorst, in casu is verstreken op 30 september 2006.

46      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het feit dat de Commissie geen beschikking tot verwerping van het NTP heeft vastgesteld vóór het verstrijken van de termijn van drie maanden. Zoals in punt 43 hiervóór in herinnering is gebracht, kan een beschikking tot verwerping van een NTP – die in een tweede fase kan worden gegeven – immers alleen worden gegeven wanneer de betrokken lidstaat de bezwaren van de Commissie heeft afgewezen of heeft geweigerd om zijn NTP te wijzigen. In casu staat evenwel vast dat de Poolse minister voor Milieu reeds in zijn brief die was gevoegd bij het op 30 juni 2006 meegedeelde NTP de aandacht van de diensten van de Commissie heeft gevestigd op het feit dat het NTP onvolledig was en dat de ontbrekende elementen later zouden worden meegedeeld. Bovendien staat ook vast dat de Republiek Polen, na de brief van de Commissie van 30 augustus 2006 te hebben ontvangen, geenszins heeft geweigerd om op de in deze brief geformuleerde vragen en verzoeken van de Commissie te antwoorden, of zelfs haar NTP te wijzigen, maar juist naar aanleiding van besprekingen tussen haar diensten en de diensten van de Commissie, en vervolgens formeel bij brief van 30 oktober 2006, de Commissie heeft verzocht de haar gestelde termijn te verlengen opdat zij deze vragen en verzoeken om aanvullende inlichtingen zou kunnen beantwoorden. Bovendien heeft zij blijkens de brief van 30 oktober 2006 beklemtoond dat de Commissie het NTP aldus correct en daadwerkelijk volledig zou kunnen beoordelen. In die omstandigheden heeft de Commissie terecht geoordeeld dat er geen termen aanwezig waren om het NTP in dat stadium, voordat zij het antwoord van de Republiek Polen op de in haar brief van 30 augustus 2006 geformuleerde vragen en verzoeken om aanvullende informatie had ontvangen, te verwerpen.

47      Uit een en ander volgt dat het eerste middel ongegrond moet worden verklaard.

II –  Tweede middel: schending van de motiveringsplicht en schending van artikel 9, leden 1 en 3, van de richtlijn

A –  Argumenten van partijen

48      De Republiek Polen betoogt dat Commissie de bepalingen van artikel 9, lid 1, van de richtlijn heeft geschonden doordat zij zonder reden en „zonder relevante motivering” heeft afgezien van de evaluatie van de in het NTP verstrekte gegevens en zij de analyse van die gegevens heeft vervangen door een analyse van haar eigen gegevens die zij na de niet-uniforme toepassing van haar eigen economische analysemethode had verkregen.

49      In de eerste plaats voert de Republiek Polen aan dat de Commissie in de bestreden beschikking bij haar analyse geen rekening heeft gehouden met de door haar in het NTP verstrekte gegevens, en evenmin met de gegevens die zij de Commissie in antwoord op haar vragen in de brief van 30 augustus 2006 heeft meegedeeld. Ter rechtvaardiging van de afwijzing van die gegevens stelde de Commissie dat deze gegevens niet voldoende betrouwbaar waren, zonder dit evenwel nader te preciseren. De Republiek Polen merkt in dit verband op dat de Commissie in punt 5 van de bestreden beschikking louter heeft verklaard dat „derhalve niet [kon] worden uitgesloten dat de reële emissies zijn overschat wegens de door de [Republiek] Polen meegedeelde cijfers betreffende de emissies van vorige jaren”. Aldus heeft de Commissie de door de Republiek Polen verstrekte gegevens en al haar inspanningen ter voorbereiding van het NTP op basis van en overeenkomstig haar eigen instructies „gediscrediteerd”.

50      Bovendien verwijt zij de Commissie dat deze niet heeft aangetoond dat de in het NTP opgenomen gegevens ongeschikt waren. Wat inzonderheid de door de Republiek Polen vóór 2005 aangegeven emissies betreft, deze hebben het voorwerp uitgemaakt van een rapport in het kader van het UNFCCC en zijn door de Commissie gecontroleerd, zonder de minste opmerking harerzijds.

51      De Republiek Polen voegt hieraan toe dat tegen de achtergrond van de bepalingen van artikel 9, lid 3, van de richtlijn, de Commissie de gegevens op basis waarvan de lidstaat het NTP heeft voorbereid per door de richtlijn gedekte economische sector individueel moet beoordelen. Zij herinnert er in dit verband aan dat criterium nr. 3 van bijlage III bij de richtlijn de lidstaten het recht verleent om de methodes tot toewijzing van de emissierechten te baseren op de gegevens die voor de activiteiten van de verschillende door de richtlijn bestreken economische sectoren worden gebruikt.

52      In repliek betoogt de Republiek Polen dat het door de Commissie ingenomen standpunt waarbij zij de in het NTP opgenomen gegevens niet in aanmerking heeft genomen, voortvloeit uit een onjuiste en ongerechtvaardigde uitlegging door de Commissie van haar rol in het beoordelingsproces voor NTP’s. Volgens haar bestaat de taak van de Commissie erin, aan de hand van een sluitende argumentatie te bewijzen dat de in het NTP toegepaste methode schending van de bepalingen van de richtlijn oplevert.

53      Eveneens in repliek legt de Republiek Polen evenwel de nadruk op het feit dat de Commissie, teneinde de voor de opstelling van het NTP gehanteerde methode buiten beschouwing te kunnen laten en gelet op de „hoofdrol” die ter zake voor de lidstaten is weggelegd, op onweerlegbare een duidelijke wijze diende aan te tonen dat deze methode de bepalingen van de richtlijn schendt. Tevens is zij van mening dat de Commissie noch in de bestreden beschikking noch in haar verweerschrift het bewijs levert dat de in het NTP gebruikte gegevens niet objectief en betrouwbaar zijn. In punt 5 van de bestreden beschikking erkent de Commissie overigens zelf dat zij op het tijdstip van de vaststelling van deze beschikking over geen enkel bewijs beschikte dat de in het NTP opgenomen gegevens foutief of onjuist waren en constateert zij enkel dat niet kon worden uitgesloten dat de in het NTP opgenomen gegevens „de reële niveaus van broeikasgasemissies buitensporig opdreven”.

54      In de tweede plaats stelt de Republiek Polen dat de Commissie niet het recht heeft om zonder enige rechtvaardiging noch raadpleging van de betrokken lidstaat de in het NTP opgenomen gegevens van deze lidstaat te vervangen door haar eigen gegevens die zij heeft verkregen op basis van de toepassing van haar eigen economisch analysemethode, die eveneens in de plaats is gesteld van de door de betrokken lidstaat gehanteerde methode. De Commissie heeft in het kader van de evaluatie van het NTP enkel het recht om de door de lidstaat verstrekte gegevens te onderzoeken. Een dergelijke methode van beoordeling van deze gegevens verschilt zowel van de toepassing door de Commissie van haar eigen economische analysemethode als van de vervanging in dit model van de gegevens van de lidstaat, en, ten slotte, van het aan de Republiek Polen gegeven bevel om de aldus verkregen resultaten te gebruiken.

55      Volgens de Republiek Polen heeft de Commissie noch in haar verdere richtsnoeren van 2005 (zie punt 28 hiervóór), noch in haar brief van 30 augustus 2006 te kennen gegeven dat zij voornemens was, het Primes-model als economisch analysemodel voor de evaluatie van de groei van het bruto binnenlands product (bbp) en van het potentieel inzake beperking van de emissies te gebruiken. Pas in haar verslag van 27 oktober 2006 over de bij de verwezenlijking van de Kyoto-doelstellingen gemaakte vorderingen [COM(2006) 658 def.], dat is gepubliceerd nadat de Republiek Polen het NTP had meegedeeld, heeft de Commissie vermeld dat zij zich voor de toetsing van de conformiteit van het NTP aan de criteria nrs. 2 en 3 van bijlage III bij de richtlijn op de „bbp-methode” zou baseren, in tegenstelling tot de door de Republiek Polen in het NTP gehanteerde „sectoriële methode”.

56      Wat voorts de betrouwbaarheid van het Primes-model betreft, constateert de Republiek Polen dat de Commissie reeds vóór de vaststelling van de bestreden beschikking over nauwkeuriger en meer actuele gegevens betreffende het Poolse bbp beschikte. Dit blijkt uit voetnoot nr. 24 van de bestreden beschikking, waarin de Commissie verklaart dat zij geen rekening heeft gehouden met de gegevens betreffende de tussentijdse verwachtingen van februari 2007 die op 16 februari 2007 door haar Directoraat-generaal „Economische en financiële zaken” zijn gepubliceerd, aangezien deze gegevens slechts voor zeven lidstaten beschikbaar waren en bijgevolg geen voldoende coherent en billijk geheel van gegevens voor de volledige Unie vormden.

57      De bewering van de Commissie in haar verweerschrift dat de methode van evaluatie van de NTP’s overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling dezelfde voor alle lidstaten moet zijn, is zowel in strijd met haar eigen richtsnoeren betreffende de opstelling van een NTP als met haar desbetreffende beschikkingspraktijk met betrekking tot andere lidstaten. De Republiek Polen merkt op dat het gebruik van de meest recente en meest nauwkeurige beschikbare gegevens geen „discriminatie” oplevert.

58      Zij voegt hieraan toe dat de Commissie haar op geen enkel tijdstip in de loop van de procedure van beoordeling van het NTP de gelegenheid heeft geboden om opmerkingen in te dienen betreffende, enerzijds, de vaststelling dat de door haar voor de opstelling van het NTP gebruikte evaluatiemethode de bepalingen van het gemeenschapsrecht schond, en, anderzijds, de keuze van de Commissie om het toegestane emissieniveau volgens de „bbp-methode” in plaats van volgens de „sectoriële methode” te beoordelen, en, ten slotte, de werking van het door de Commissie gehanteerde Primes-model. De besprekingen die in de comités of representatieve organen betreffende de door de Commissie toegepaste criteria moesten worden gevoerd, stellen deze laatste niet vrij van haar verplichting om in de loop van de administratieve procedure haar conclusies aan de Republiek Polen mee te delen. Aangezien geen dergelijk voorafgaand overleg is gehouden, heeft de Commissie het beginsel van samenwerking tussen de instellingen van de Gemeenschap en de lidstaten geschonden.

59      In repliek voert de Republiek Polen ter onderbouwing van het eerste middel aan dat de richtlijn de Commissie een beperkte rol toekent, waarbij zij enkel de haar meegedeelde NTP’s aan de in de richtlijn geformuleerde criteria kan toetsen. Verder herinnert zij eraan dat artikel 11, lid 2, van de richtlijn erin voorziet dat elke lidstaat een besluit neemt over de toegestane hoeveelheid toe te wijzen emissierechten en het proces van toewijzing van die emissierechten aan de betrokken exploitanten inleidt. Zij stelt dat de Commissie, alvorens een NTP te verwerpen, laat staan alvorens striktere vergunningen voor broeikasgasemissies op te leggen dan die waarin het NTP voorziet, op zekere en gedetailleerde wijze moet aantonen dat dit NTP niet met het gemeenschapsrecht strookt. Volgens de Republiek Polen impliceert de beoordeling van een NTP door de Commissie niet dat deze laatste zich in de plaats van de lidstaat kan stellen bij de opstelling van diens NTP.

60      De Commissie betoogt dat het tweede middel betrekking heeft op de wijze waarop zij de in het NTP opgenomen gegevens in het stadium van de beoordeling van het NTP heeft benut.

61      In de fase van repliek heeft de Republiek Polen in het gedeelte betreffende het eerste middel evenwel een nieuw middel aangevoerd, ontleend aan schending van artikel 9, lid 3, van de richtlijn, op grond dat de Commissie de grenzen van de haar door de richtlijn verleende controlebevoegdheden zou hebben overschreden. De Commissie merkt evenwel op dat het in het verzoekschrift aangevoerde eerste middel enkel betrekking had op het feit dat de bestreden beschikking na het verstrijken van de termijn van drie maanden is vastgesteld. Derhalve dient dit middel overeenkomstig artikel 44, lid 1, sub c, en artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

62      Primair geeft Commissie aan dat zij in de bestreden beschikking heeft geoordeeld dat een aantal aspecten van het NTP niet overeenstemden met verschillende criteria van bijlage III bij de richtlijn. Voorts verklaart zij dat zij de betrokken jaarlijkse hoeveelheid van broeikasgasemissierechten op 208,515395 MteCO2 heeft vastgesteld door aldus de door de Republiek Polen in het NTP voorgestelde jaarlijkse hoeveelheid broeikasgasemissierechten met 76,132937 MteCO2 te verminderen.

63      Zij herinnert eraan dat zij bij de toetsing van het NTP aan de criteria nrs. 1 tot en met 3 van bijlage III bij de richtlijn overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de richtlijn rekening heeft gehouden met drie indicatoren, te weten de geverifieerde gegevens betreffende de reële emissies van broeikasgassen in 2005 (in het kader van criterium nr. 2), de vooruitzichten inzake de groei van het bbp in 2010 en, ten slotte, de tendens betreffende de koolstofintensiteit voor de periode van 2005 tot en met 2010 (deze laatste twee indicatoren vallen onder criterium nr. 3). Onder „geverifieerde gegevens” moet worden verstaan, de door de installaties overgelegde gegevens die vervolgens door onafhankelijke deskundigen zijn gecontroleerd, geregistreerd en geverifieerd.

64      De Commissie stelt dat een correcte beoordeling van een NTP volgens artikel 9, lid 3, van de richtlijn moet voorkomen dat er emissierechtenoverschotten ontstaan die vervolgens tot een „instorting van de markt” leiden, zoals dit het geval was in de handelsperiode van 2005 tot en met 2007. Enkel een „passende schaarste aan emissierechten” kan mede bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling van de richtlijn, te weten de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen. In dit verband verklaart het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dat de Commissie bij de keuze van haar gegevens rekening zou moeten houden met het feit dat de toekenning van de door de Republiek Polen gevraagde toewijzingen tot een onmiddellijk overschot aan toewijzingen zou leiden, en dus tot een overaanbod op de markt van handel in broeikasgasemissierechten, hetgeen gevolgen voor de prijs van deze rechten zou hebben.

65      De Commissie, ondersteund door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, is van mening dat artikel 9, lid 3, van de richtlijn haar niet de verplichting oplegt om de door de betrokken lidstaat gekozen analysemethode en gegevens in het door haar onderzochte NTP te gebruiken. Zij betwist weliswaar niet dat de lidstaten over een „ruime discretionaire bevoegdheid” beschikken bij de uitvoering van hun NTP, na de beoordeling ervan door de Commissie, maar bij de toetsing van het NTP aan de criteria van bijlage III en artikel 10 van de richtlijn dient zij de meest objectieve en meest betrouwbare gegevens te gebruiken, alsook – op grond van het beginsel van gelijke behandeling van de lidstaten – eenzelfde economische analysemethode voor alle lidstaten, waardoor zij voor sommige lidstaten soms gegevens dient te gebruiken die niet volkomen actueel zijn. De Commissie voegt hieraan toe dat deze verplichting om met name in het kader van de beoordeling van het NTP uit hoofde van artikel 9, lid 3, van de richtlijn betrouwbare emissiegegevens te gebruiken, voortvloeit uit de artikelen 14 en 15 van deze richtlijn en uit beschikking 2004/156/EG van de Commissie van 29 januari 2004 tot vaststelling van richtsnoeren voor de bewaking en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig de richtlijn (PB, L 59, blz. 1). Gelet op de ruime beoordelingsvrijheid waarover zij bij de – door haar in het kader van het toezicht op de NTP’s verrichte – ingewikkelde economische en ecologische evaluaties beschikt, hoeft zij geen gedetailleerde uitleg te verstrekken over de gebruikte economische en milieu-indicatoren. Ten slotte betoogt zij dat de door haar krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn verrichte beoordeling er niet toe strekt het NTP te vervangen, maar enkel om een maximumniveau voor de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten vast te stellen.

66      Ten bewijze dat de lidstaten hun eigen berekeningsmethode mochten gebruiken om de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten vast te stellen, vermeldt zij als voorbeeld het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Slowaakse Republiek, de Franse Republiek en het Koninkrijk Denemarken, die de „opgelegde limiet” voor de hoeveelheid emissierechten die voor de tweede periode van handel in deze rechten mogelijk was, niet hebben overschreden, zodat noch hun NTP’s, noch hun daarin ingeschreven totale hoeveelheden emissierechten zijn verworpen.

67      Volgens het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland is de door de Commissie met betrekking tot de gegevens gemaakte beleidskeuze, die naar haar aard een complexe economische beslissing impliceert en waarvoor slechts een beperkt rechterlijk toezicht geldt, niet beperkt tot de beoordeling van de kwaliteit van de betrokken gegevens, maar omvat deze keuze tevens een evaluatie van de reactie die de markt met betrekking tot de kwaliteit van deze gegevens kan hebben. Bovendien dreigt een buitensporig toewijzingsvoorstel, zoals het in casu aan de orde zijnde voorstel, vanzelfsprekend een aanzienlijke impact te hebben op de regeling voor de handel in broeikasgasemissies binnen de Gemeenschap. Derhalve dient dit toewijzingsvoorstel te worden onderzocht tegen de achtergrond van de aanvullende emissierechten die door de andere lidstaten in hun respectieve NTP’s zijn aangevraagd.

68      Volgens de Commissie, ondersteund door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, heeft zij zodoende in de eerste plaats besloten om de gegevens betreffende de emissies in alle lidstaten in 2005 te gebruiken, zoals deze op 15 mei 2006 in het onafhankelijk transactielogboek van de Gemeenschap (CITL – Community Independent Transaction Log) zijn gepubliceerd. Verder wijst zij erop dat zij in een perscommuniqué van diezelfde dag heeft aangegeven dat deze gegevens volgens haar de beste en de meest exacte gegevens vormden en dat zij deze gegevens bij de beoordeling van de NTP’s voor de periode van 2008 tot en met 2012 in aanmerking zou nemen. Deze gegevens zijn tevens overgenomen in het rapport van 2006 (zie punt 55 hiervóór) en zijn voor de Republiek Polen op basis van het antwoord van deze laatste op de brief van 30 augustus 2006 vervolledigd. De Commissie preciseert dat, in tegenstelling tot de emissiegegevens betreffende 2005, de door de Republiek Polen in het NTP meegedeelde gegevens die betrekking hadden op de jaren vóór 2005, niet door een onafhankelijke instantie waren geverifieerd en dat zij niet uitsloot dat deze gegevens „de reële niveaus van broeikasgasemissies buitensporig opdreven”. Het feit dat deze gegevens het voorwerp hadden uitgemaakt van een rapport in het kader van het UNFCCC en in die context door de Commissie waren gecontroleerd, leidt niet automatisch tot de „erkenning” ervan in het kader van de regeling voor de handel in emissierechten.

69      In de tweede plaats merkt de Commissie op dat zij het Primes-model niet heeft gebruikt om de indicator betreffende de koolstofintensiteit voor de periode van 2005 tot en met 2010 vast te stellen, en dat het een model betreft dat de meest betrouwbare gegevens inzake het niveau van reductie van de broeikasgasemissies hanteert. Dit gegevenssysteem is opgesteld en wordt beheerd door onafhankelijke deskundigen van de universiteit van Athene, voor rekening van de Commissie. Deze gegevens zijn in de loop van dezelfde periode voor alle lidstaten ingezameld, hetgeen dus een vergelijkbaar niveau van coherentie en juistheid waarborgt. Ten slotte kan het feit dat het NTP niet in het tweede semester van 2006 kon worden onderzocht aangezien de Republiek Polen de daartoe onontbeerlijke informatie pas in 2007 aan de Commissie heeft doen toekomen, de Republiek Polen met betrekking tot het gebruik van de bbp-vooruitzichten niet in een andere – laat staan voordeliger – situatie plaatsen dan de situatie van andere lidstaten, die een volledig NTP hebben meegedeeld.

B –  Beoordeling door het Gerecht

70      Het Gerecht constateert dat het tweede middel uiteenvalt in twee onderdelen. Wat het eerste onderdeel betreft, verwijt de Republiek Polen de Commissie, zonder reden en „zonder relevante motivering” te zijn voorbijgegaan aan de door haar gekozen economische analysemethode en aan de in het NTP opgenomen gegevens. Op basis van de schrifturen van partijen is het Gerecht in het kader van dit onderdeel van het tweede middel van oordeel dat de Republiek Polen de Commissie verwijt, de motiveringsplicht in de zin van artikel 253 EG te hebben geschonden. Wat het tweede onderdeel betreft verwijt zij haar, artikel 9, leden 1 en 3, van de richtlijn te hebben geschonden, enerzijds door voornoemde methode en voornoemde gegevens door haar eigen evaluatiemethode en door haar eigen, op basis van laatstgenoemde methode verkregen gegevens te hebben vervangen, en anderzijds door haar uit hoofde van het toezicht op het NTP een limiet voor de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten te hebben opgelegd.

1.     De vraag of er sprake is van een beweerd nieuw middel dat door de Republiek Polen in het stadium van repliek is aangevoerd en is ontleend aan het feit dat de Commissie de grenzen van haar controlebevoegdheden zou hebben overschreden

71      Onderzocht moet worden of, zoals de Commissie stelt, de aan schending van artikel 9, lid 3, van de richtlijn ontleende grief dat de Commissie de grenzen van de haar door dit artikel verleende controlebevoegdheden zou hebben overschreden, een nieuw middel vormt dat derhalve moet worden afgewezen.

72      Uit artikel 44, lid 1, sub c, juncto artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering volgt, dat het inleidend verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen dient te bevatten, en dat nieuwe middelen in de loop van het geding niet mogen worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

73      Zoals uit de in het laatste deel van het verzoekschrift geformuleerde vorderingen (zie punt 25 hiervóór) blijkt, verwijt de Republiek Polen de Commissie allereerst in het algemeen, de bestreden beschikking te hebben vastgesteld zonder daartoe bevoegd te zijn en „met schending van wezenlijke vormvoorschriften en van de bepalingen van het EG-Verdrag, alsook met overschrijding van de grenzen van haar bevoegdheden”. Blijkens de samenvatting van de door de Republiek Polen aangevoerde middelen heeft deze de Commissie vanaf het stadium van het verzoekschrift verweten, de grenzen te hebben overschreden van de bevoegdheden die artikel 9, lid 3, van de richtlijn haar verleent op grond van het feit dat zij het NTP kan beoordelen.

74      Verder stelt het Gerecht vast dat de Republiek Polen in punt 53 van haar verzoekschrift in het kader van het tweede middel aanvoert dat de Commissie in het kader van de beoordeling van een NTP uitsluitend de verenigbaarheid van de door de betrokken lidstaat meegedeelde gegevens met de in de richtlijn opgenomen evaluatiecriteria mag verifiëren. De Commissie heeft in dit verband evenwel niet het recht om haar eigen gegevens in de plaats van de door de lidstaat verstrekte gegevens te stellen. Het Gerecht merkt eveneens op dat de Republiek Polen in ditzelfde punt van het verzoekschrift daaraan toevoegt dat de beoordeling door de Commissie van de door een lidstaat in zijn NTP verstrekte gegevens niet mag worden verward met de introductie door de Commissie van haar eigen economische analysemethode, de vervanging van de in het NTP opgenomen gegevens door haar eigen gegevens, de willekeurige verbetering van eerstgenoemde gegevens door haar eigen gegevens, of nog met het bevel dat haar door de Commissie is gegeven om de aldus verkregen resultaten te gebruiken.

75      Vervolgens wijst het Gerecht erop dat de Republiek Polen in punt 54 van haar verzoekschrift stelt dat elke lidstaat, gelet op artikel 9, lid 3, van de richtlijn, van de Commissie mag verwachten dat deze een individuele beoordeling verricht van de gegevens waarop de lidstaat zich voor de opstelling van zijn NTP heeft gebaseerd. Evenzo verwijt de Republiek Polen in punt 56 van haar verzoekschrift de Commissie, niet te hebben aangetoond dat de in het NTP opgenomen gegevens niet geschikt waren.

76      Voorts moet erop worden gewezen dat de door de Republiek Polen in punt 8 van haar repliek in het kader van het eerste middel uiteengezette argumenten in wezen dezelfde zijn als de argumenten die zij in ditzelfde stadium van de schriftelijke behandeling, maar uit hoofde van het tweede middel heeft ontwikkeld (zie punt 53 hiervóór). In beide gevallen stelt zij immers in hoofdzaak dat, om een beschikking als de bestreden beschikking vast te stellen en inzonderheid om de door de betrokken lidstaat gehanteerde evaluatiemethode terzijde te kunnen schuiven, de Commissie, met inachtneming van de „hoofdrol” die bij de opstelling van de NTP voor de lidstaten is weggelegd, op onweerlegbare en duidelijke wijze moet bewijzen dat deze methode de bepalingen van de richtlijn schendt. Vastgesteld moet evenwel worden dat de Commissie niet de niet-ontvankelijkheid van dit ter onderbouwing van het tweede middel in de repliek uiteengezette betoog heeft opgeworpen. Ten slotte volgt uit de in punt 52 hiervóór genoemde argumenten, die eveneens in het stadium van de repliek ter staving van het tweede middel zijn ontwikkeld, dat de Republiek Polen uitdrukkelijk stelt dat het door de Commissie ingenomen standpunt, op grond waarvan zij heeft besloten de in het NTP opgenomen gegevens niet in aanmerking te nemen, voortvloeit uit een onjuiste en ongerechtvaardigde opvatting door de Commissie van haar rol in het evaluatieproces voor NTP’s.

77      Hoe dan ook merkt het Gerecht op dat de Commissie in het verweerschrift in de eerste plaats zelf heeft geconstateerd dat het tweede middel betrekking had op de wijze waarop zij de in het NTP opgenomen gegevens in het stadium van de beoordeling van dit laatste heeft benut, en zij in de tweede plaats op dit middel duidelijk in die zin heeft geantwoord dat het betrekking had op de voorwaarden inzake de uitoefening van haar bevoegdheid tot controle van een NTP krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn.

78      Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de Republiek Polen reeds in het stadium van het verzoekschrift niet alleen de Commissie heeft verweten, de voorwaarden voor de uitoefening van de bevoegdheid tot controle van NTP’s die deze aan artikel 9, lid 3, van de richtlijn ontleent niet te hebben geëerbiedigd, maar bovendien in hoofdzaak heeft betoogd dat de Commissie de grenzen van deze bevoegdheid had overschreden door haar eigen economische analysemethode en haar eigen gegevens in de plaats te stellen van die in het NTP, door laatstgenoemde gegevens op willekeurige wijze te verbeteren en door haar de verplichting op te leggen, de door de Commissie aldus verkregen resultaten te gebruiken.

79      Anders dan de Commissie stelt, vormt de aan schending van artikel 9, lid 3, van de richtlijn ontleende grief dat de Commissie de grenzen van de haar door dit artikel verleende controlebevoegdheden zou hebben overschreden, dus geen nieuw middel. Bijgevolg is deze grief ontvankelijk.

2.     Gegrondheid van het tweede middel

a)     Opmerkingen vooraf

80      In eerste instantie dient te worden herinnerd aan de door de richtlijn nagestreefde doelstellingen, aan de verdeling van de bevoegdheden tussen de Commissie en de lidstaten volgens de bepalingen van deze richtlijn en, ten slotte, aan de omvang van het toezicht van de gemeenschapsrechter op een beschikking zoals de bestreden beschikking.

 Doelstellingen van de richtlijn

81      Wat de door de richtlijn nagestreefde doelstellingen betreft, heeft het Gerecht reeds voor recht verklaard dat het uitdrukkelijke hoofddoel van de richtlijn bestaat in substantiële vermindering van broeikasgasemissies opdat de Gemeenschap en de lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van het Protocol van Kyoto kunnen nakomen. Dit doel moet worden bereikt onder eerbiediging van een reeks „subdoelen” en met behulp van bepaalde instrumenten. Het belangrijkste instrument hiervoor is de regeling voor de handel in emissierechten (artikel 1 en punt 2 van de considerans van de richtlijn), waarvan de werking wordt bepaald door enkele „subdoelen”, te weten de handhaving van kosteneffectieve en economisch efficiënte voorwaarden, het behoud van de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid, alsmede het bewaren van de eenheid van de interne markt en van de mededingingsvoorwaarden (artikel 1 en de punten 5 en 7 van de considerans van die richtlijn) (arrest Duitsland/Commissie, punt 36 supra, punt 124).

 Verdeling van de bevoegdheden tussen de Commissie en de lidstaten

82      Wat de verdeling van de bevoegdheden tussen de Commissie en de lidstaten bij de uitvoering van een milieurichtlijn betreft, dient te worden herinnerd aan de bewoordingen van artikel 249, derde alinea, EG, volgens welke „een richtlijn verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties [...] de bevoegdheid [wordt] gelaten vorm en middelen te kiezen”. Daaruit volgt dat wanneer de betrokken richtlijn niet de vorm en de middelen voorschrijft om een specifiek resultaat te bereiken, de lidstaat in beginsel volledige handelingsvrijheid geniet ten aanzien van keuze van de passende vormen en middelen om dat resultaat te bereiken. Niettemin zijn de lidstaten verplicht, in het kader van de hun bij artikel 249, derde alinea, EG gelaten vrijheid, de meest passende vorm en middelen te kiezen om het nuttig effect van richtlijnen te verzekeren. Daaruit volgt voorts dat bij het ontbreken van een communautair voorschrift dat duidelijk en nauwkeurig bepaalt welke vorm en middelen door de lidstaat moeten worden toegepast, het aan de Commissie staat om in het kader van de uitoefening van haar controlebevoegdheid krachtens met name de artikelen 211 EG en 226 EG, rechtens genoegzaam aan te tonen dat de door de lidstaat uit dien hoofde gebruikte instrumenten in strijd zijn met het gemeenschapsrecht (arrest Duitsland/Commissie, punt 36 supra, punt 78 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

83      Daaraan dient te worden toegevoegd dat slechts door de toepassing van deze beginselen de eerbiediging kan worden verzekerd van het in artikel 5, tweede alinea, EG neergelegde subsidiariteitsbeginsel, een beginsel waaraan de gemeenschapsinstellingen zich bij de uitoefening van hun regulerende functies dienen te houden en dat wordt geacht bij de vaststelling van de richtlijn te zijn geëerbiedigd (punt 30 van de considerans van de richtlijn). Volgens dit beginsel treedt de Gemeenschap op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt. Op een gebied zoals dat van het milieu, dat in de artikelen 174 EG tot en met 176 EG is geregeld, waarop de Gemeenschap en de lidstaten over gedeelde bevoegdheden beschikken, rust de bewijslast dus op de Gemeenschap, dat wil zeggen in casu op de Commissie, die moet aantonen in welke mate de bevoegdheden van de lidstaat, en bijgevolg zijn handelingsmarge, gelet op de in punt 82 hiervóór genoemde voorwaarden, begrensd zijn (zie in die zin arrest Duitsland/Commissie, punt 36 supra, punt 79).

84      Er dient op te worden gewezen dat de richtlijn, ter verwezenlijking van de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, in artikel 9, leden 1 en 3, en artikel 11, lid 2, de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten en de Commissie inzake de opstelling, de controle en de uitvoering van de NTP’s duidelijk vastlegt. Gelet op de nauwe band tussen deze artikelen wat de verdeling van de bevoegdheden betreft, moeten deze dan ook gezamenlijk in de beschouwing worden betrokken, zowel wat de uitlegging ervan betreft als met betrekking tot de beoordeling van de middelen die aan schending ervan zijn ontleend.

–       Bevoegdheden van de lidstaten

85      Wat de bevoegdheden van de lidstaten betreft, volgt uit artikel 9, lid 1, en artikel 11, lid 2, van de richtlijn ondubbelzinnig dat in eerste instantie enkel de lidstaten bevoegd zijn om een NTP op te stellen, met vermelding van de totale hoeveelheid emissierechten die zij voorstellen voor de betrokken periode toe te wijzen en van de wijze waarop zij voornemens zijn deze toe te kennen, en, in tweede instantie, om een besluit te nemen over de totale hoeveelheid emissierechten die zij voor elke periode van vijf jaar zullen toewijzen en om het proces van individuele toewijzing van die emissierechten in te leiden.

86      Uiteraard dient de uitoefening van deze exclusieve bevoegdheden van de lidstaten volgens artikel 9, lid 1, tweede volzin, van de richtlijn gebaseerd te zijn op objectieve en transparante criteria, zoals die vermeld in bijlage III bij de richtlijn. Evenzo neemt een lidstaat, wanneer de Commissie besluit een NTP geheel of ten dele te verwerpen, overeenkomstig artikel 9, lid 3, tweede volzin, van de richtlijn pas een besluit krachtens artikel 11, lid 2, van de richtlijn wanneer de door hem voorgestelde wijzigingen door de Commissie zijn aanvaard.

87      De richtlijn schrijft evenwel niet duidelijk en nauwkeurig de vorm en de middelen voor waarmee het in de richtlijn opgelegde resultaat moet worden bereikt. Zoals in punt 85 hiervóór in herinnering is gebracht, zijn bovendien enkel de lidstaten bevoegd om een NTP op te stellen en om een besluit over de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten te nemen. Derhalve moet worden geoordeeld dat zij een centrale rol spelen bij de tenuitvoerlegging van de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten.

88      In die omstandigheden beschikken de lidstaten dan ook, zoals het Gerecht reeds voor recht heeft verklaard, over een zekere handelingsmarge voor de uitvoering van de richtlijn (zie in die zin arrest Duitsland/Commissie, punt 36 supra, punt 80), en dus voor de keuze van de maatregelen die zij in de specifieke context van de nationale energiemarkt het meest geschikt achten om de door deze richtlijn vastgestelde doelstelling te bereiken.

–       Bevoegdheden van de Commissie

89      Wat de bevoegdheden van de Commissie betreft, volgt uit artikel 9, lid 3, van de richtlijn ondubbelzinnig dat haar bevoegdheid tot controle en verwerping van de NTP’s, zoals in punt 36 hiervóór is aangegeven, streng is afgebakend. Wat de inhoudelijke begrenzing van deze bevoegdheid betreft is de Commissie immers uitsluitend bevoegd om te verifiëren of de door de lidstaten genomen maatregelen in overeenstemming zijn met de criteria van bijlage III en met de bepalingen van artikel 10 van de richtlijn. Bovendien moet de Commissie, wanneer zij besluit een NTP te verwerpen, volgens artikel 9, lid 3, laatste volzin, van de richtlijn haar beslissing motiveren. Uit de rechtspraak volgt evenwel dat wanneer de uitoefening van deze streng afgebakende bevoegdheid tot controle van de NTP’s ingewikkelde economische en ecologische beoordelingen impliceert die moeten worden verricht met het oog op het algemene doel van vermindering van de broeikasgasemissies middels een kosteneffectief en economisch efficiënt systeem van handel in emissierechten (artikel 1 en punt 5 van de considerans van de richtlijn), de Commissie in dat geval zelf over een beoordelingsmarge beschikt (zie in die zin arrest Duitsland/Commissie, punt 36 supra, punt 80).

90      Om de lidstaten in staat te stellen, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de richtlijn een besluit betreffende de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten te nemen met inachtneming van hun in artikel 9, lid 3, tweede volzin, van de richtlijn neergelegde verplichting volgens welke dit besluit pas kan worden genomen wanneer de voorgestelde wijzigingen door de Commissie zijn aanvaard, moet ervan uit worden gegaan dat de Commissie het recht heeft om bij de beoordeling van een NTP specifieke punten van kritiek betreffende de vastgestelde onverenigbaarheden naar voren te brengen en in voorkomend geval voorstellen of aanbevelingen te formuleren, zodat de lidstaat zijn NTP aldus kan wijzigen dat het volgens de Commissie verenigbaar is met de in de richtlijn vastgestelde controlecriteria.

 Omvang van het rechterlijk toezicht

91      Daaruit volgt dat de gemeenschapsrechter in het kader van zijn toetsing van de rechtmatigheid in dit opzicht een volledige toetsing verricht van de juiste toepassing door de Commissie van de relevante rechtsregels, waarvan de strekking moet worden bepaald volgens de in de rechtspraak aanvaarde uitleggingsmethoden. Het Gerecht kan zich daarentegen niet in de plaats van de Commissie stellen wanneer deze in deze context ingewikkelde economische en ecologische beoordelingen moet maken. Uit dien hoofde moet het Gerecht zich beperken tot een onderzoek van de vraag of de betrokken maatregel niet gebrekkig is wegens een kennelijke vergissing of misbruik van bevoegdheid, of de Commissie niet klaarblijkelijk de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid heeft overschreden en of de procedurele waarborgen, die in deze context van des te fundamenteler belang zijn, volledig zijn geëerbiedigd (zie arrest Duitsland/Commissie, punt 36 supra, punt 81 en aangehaalde rechtspraak).

92      Derhalve moet tegen de achtergrond van alle hiervóór in herinnering geroepen beginselen de gegrondheid worden onderzocht van het door de Republiek Polen aangevoerde tweede middel, dat in wezen ertoe strekt dat het Gerecht beoordeelt of de Commissie door de vaststelling van de bestreden beschikking artikel 9, leden 1 en 3, van de richtlijn heeft geschonden doordat zij inbreuk heeft gemaakt op de bevoegdheid van de lidstaten inzake de opstelling en de uitvoering van de NTP’s volgens artikel 9, lid 1, en artikel 11, lid 2, van de richtlijn, en bijgevolg de grenzen van haar door artikel 9, lid 3, van de richtlijn verleende bevoegdheid tot controle van de NTP’s heeft overschreden.

b)     Bestreden beschikking

93      Vooraf zij opgemerkt dat de Commissie in artikel 1, lid 1, van de bestreden beschikking inzonderheid constateert dat een gedeelte van de totale hoeveelheid emissierechten die de Republiek Polen in het NTP voorstelt toe te wijzen, te weten 76,132937 MteCO2 per jaar, onverenigbaar is met de criteria nrs. 1 tot en met 3 van bijlage III bij de richtlijn. Tegelijkertijd preciseert de Commissie in artikel 2, lid 1, van de bestreden beschikking dat geen bezwaar tegen het NTP zal worden gemaakt, op voorwaarde evenwel dat daarin een aantal wijzigingen worden aangebracht, inzonderheid dat de totale hoeveelheid in het kader van de gemeenschapsregeling toe te wijzen emissierechten met 76,132937 MteCO2 per jaar wordt verminderd. Ten slotte geeft zij in artikel 3, lid 1, van de bestreden beschikking aan dat de gemiddelde jaarlijkse totale hoeveelheid emissierechten die door de Republiek Polen volgens het NTP aan de in dit plan vermelde installaties en aan de nieuwkomers op de markt moet worden toegewezen, gelijk is aan 208,515395 MteCO2 en dat deze hoeveelheid niet mag worden overschreden.

94      Het Gerecht merkt op dat de in punt 93 hiervóór genoemde bepalingen van de bestreden beschikking alle zijn gebaseerd op de door de Commissie in punt 13, laatste alinea, van de considerans van de bestreden beschikking geformuleerde conclusie waarin zij meer bepaald vaststelt dat het gemiddelde jaarlijkse emissierechtenoverschot van de Republiek Polen voor de periode 2008-2012, dat aan het einde van de eerste fase van de berekening 76,132937 MteCO2 bedraagt, onverenigbaar is met de criteria nrs. 1 tot en met 3 van bijlage III bij de richtlijn.

95      Artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, van de bestreden beschikking verwijzen immers expliciet naar dit jaarlijkse overschot. Zoals in punt 62 hiervóór is vermeld, blijkt evenzo uit de schrifturen van de Commissie dat de limiet van de betrokken jaarlijkse hoeveelheid broeikasgasemissierechten, die in artikel 3, lid 1, van de bestreden beschikking op 208,515395 MteCO2 is vastgesteld, is verkregen door de door de Republiek Polen in het NTP voorgestelde jaarlijkse hoeveelheid broeikasgasemissierechten, te weten 284,648332 MteCO2, met ditzelfde cijfer van 76,132937 MteCO2 te verminderen.

96      Ten slotte heeft de Commissie in het kader van de punten 4 tot en met 13 van de considerans van de bestreden beschikking geverifieerd of het NTP verenigbaar was met de criteria nrs. 1 tot en met 3 van bijlage III bij de richtlijn. Bijgevolg moet op basis van de in de punten 4 tot en met 13 van de considerans van de bestreden beschikking uiteengezette overwegingen worden beoordeeld of het tweede middel gegrond is.

97      De twee onderdelen van het tweede middel moeten achtereenvolgens worden onderzocht, waarbij allereerst het tweede onderdeel, ontleend aan schending van artikel 9, leden 1en 3, van de richtlijn, moet worden onderzocht.

98      Aangezien het Gerecht gelet op de in punt 91 hiervóór in herinnering gebrachte rechtspraak voor een beslissing over de gegrondheid van het tweede middel in eerste instantie moet verifiëren of de Commissie in de bestreden beschikking de relevante rechtsregels betreffende de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten en haarzelf juist heeft toegepast, dient het door het Gerecht betreffende deze rechtsvraag uitgeoefende toezicht volledig te zijn. Pas in tweede instantie, wanneer vaststaat dat de Commissie deze regels juist heeft toegepast, moet worden onderzocht of de controle die zij betreffende de verenigbaarheid van het NTP met de in de richtlijn opgenomen criteria heeft verricht en inzonderheid haar keuze van de methode voor de economische en ecologische analyse van het NTP, gebrekkig zijn wegens een kennelijke beoordelingsfout.

 Gegrondheid van het tweede onderdeel van het tweede middel

99      Met het tweede onderdeel van het tweede middel verwijt de Republiek Polen de Commissie artikel 9, leden 1 en 3, te hebben geschonden, door enerzijds de door haar gehanteerde analysemethode en de in het NTP opgenomen gegevens te hebben vervangen door haar eigen evaluatiemethode en door haar eigen gegevens, en door anderzijds in het kader van de controle van het NTP haar een niet te overschrijden limiet voor de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten op te leggen.

100    In de eerste plaats stelt de Republiek Polen dat de Commissie, gelet op artikel 9, lid 3, van de richtlijn, niet bevoegd was om de door haar gekozen evaluatiemethode en de in het NTP opgenomen gegevens te vervangen door haar eigen evaluatiemethode en haar eigen gegevens. Dienaangaande merkt het Gerecht op dat alle ter zake door de Commissie in haar verweer ontwikkelde argumenten lijken te bevestigen dat zij de omvang van haar bevoegdheden zoals die in de richtlijn zijn omschreven, heeft miskend.

101    Om te beginnen kan de Commissie niet stellen, zoals zij in haar schrifturen doet, dat de richtlijn haar niet verplicht om de in het door haar onderzochte NTP opgenomen gegevens te gebruiken en dat zij bij de beoordeling van dit NTP dezelfde methode voor alle lidstaten moet gebruiken. Volgens artikel 9, lid 3, van de richtlijn ziet haar bevoegdheid tot het controleren van een NTP immers noodzakelijkerwijs op de in het betrokken NTP opgenomen gegevens, aangezien, zoals in de punten 82 tot en met 90 hiervóór in herinnering is gebracht, de Commissie deze gegevens aan de criteria van bijlage III en de bepalingen van artikel 10 van de richtlijn moet toetsen. Zij dient dus noodzakelijkerwijs de door de betrokken lidstaat voor de opstelling van zijn NTP gekozen gegevens te controleren.

102    Stellig kan de Commissie in het kader van haar bevoegdheid tot controle van de NTP’s niet worden verweten, haar eigen evaluatiemethode te hebben uitgewerkt met inaanmerkingneming van de gegevens die zij het meest geschikt achtte en ze te hebben gebruikt als een vergelijkingsmiddel voor de evaluatie van de in de NTP’s van de lidstaten opgenomen gegevens, die zij aan de criteria van bijlage III en aan de bepalingen van artikel 10 van de richtlijn moet toetsen. Aangezien voor de opstelling en het gebruik van een dergelijk model ingewikkelde ecologische en economische beoordelingen noodzakelijk zijn, beschikt de Commissie in dit verband, zoals in punt 89 hiervóór in herinnering is gebracht, over een bepaalde beoordelingsmarge, zodat het gebruik van een dergelijk evaluatiemodel enkel kan worden betwist zo het tot een kennelijke onjuiste beoordeling leidt.

103    Wanneer de Commissie daarentegen besluit om een beschikking krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn vast te stellen, heeft zij niet het recht, zoals zij in haar schrifturen stelt en zoals uit de bestreden beschikking blijkt, om de in het betrokken NTP opgenomen gegevens terzijde te schuiven en deze zonder meer te vervangen door gegevens die zij op basis van haar eigen evaluatiemethode heeft verkregen. Anders dan de Commissie, ondersteund door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, beweert, is het niet haar taak om op grond van het beginsel van gelijke behandeling van de lidstaten, voor de NTP’s van alle lidstaten eenzelfde evaluatiemethode te kiezen en toe te passen.

104    In dit verband moet er immers allereerst op worden gewezen dat de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van de lidstaten geen wijziging kan brengen in de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten en de Commissie, zoals die in de richtlijn overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, waarvan moet worden aangenomen dat het bij de vaststelling van deze richtlijn in acht is genomen (punt 30 van de considerans van deze richtlijn), is vastgelegd. Zoals in de punten 83 tot en met 91 hiervóór is benadrukt, zijn enkel de lidstaten bevoegd om een NTP op te stellen en om een definitief besluit over de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten te nemen.

105    Bovendien is het gebruik van verschillende vormen en middelen door de lidstaten om de door de richtlijn beoogde doelstelling te bereiken, zoals in punt 82 hiervóór is opgemerkt, inherent aan de aard van een dergelijke handeling. Aangezien de richtlijn niet duidelijk en nauwkeurig de vorm en de middelen voorschrijft die voor de uitvoering ervan moeten worden gebruikt, dient bijgevolg te worden geconstateerd dat de Commissie, door te stellen dat zij op grond van het beginsel van gelijke behandeling voor alle lidstaten eenzelfde evaluatiemethode voor de NTP’s moest kiezen en toepassen om het door de richtlijn nagestreefde doel te verwezenlijken, de grenzen van de haar door de richtlijn toegekende handelingsmarge heeft overschreden.

106    Indien het de Commissie werd toegestaan, voor alle lidstaten eenzelfde evaluatiemethode voor de NTP’s te hanteren, zou haar daardoor niet alleen een daadwerkelijke bevoegdheid tot uniformisering in het kader van de uitvoering van de regeling voor de handel in emissierechten worden ingeruimd, maar ook een centrale rol bij de opstelling van de NTP’s. De wetgever heeft de Commissie in de richtlijn in het kader van haar bevoegdheid tot controle van de NTP’s evenwel noch een dergelijke bevoegdheid tot uniformisering, noch een dergelijke centrale rol toegekend.

107    In casu wordt niet betwist dat de Commissie op basis van het beginsel van gelijke behandeling in de bestreden beschikking het NTP aan de hand van haar eigen, op basis van haar eigen evaluatiemethode verkregen gegevens heeft beoordeeld.

108    Door aldus te werk te gaan heeft de Commissie er zich alvorens de bestreden beschikking vast te stellen dus niet toe beperkt – waartoe zij het recht had – om de in het NTP opgenomen gegevens te vergelijken met de gegevens die zij op basis van haar eigen evaluatiemethode had verkregen, teneinde eerstgenoemde gegevens aan de in de richtlijn opgesomde criteria te toetsen. Vastgesteld moet integendeel worden dat de door de Commissie gehanteerde methode van controle van de NTP’s er in de praktijk op neerkomt dat zij zelf volledig autonoom haar referentie-NTP mag opstellen en zij de meegedeelde NTP’s niet aan de in de richtlijn neergelegde criteria, maar in de eerste plaats aan de via haar eigen methode verkregen gegevens en resultaten mag toetsen.

109    Bovendien merkt het Gerecht op dat, zoals in punt 66 hiervóór is onderstreept, de Commissie er in haar schrifturen op heeft gewezen dat andere lidstaten hun eigen berekeningsmethode hebben kunnen gebruiken om de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten te bepalen, voor zover zij „de opgelegde limiet voor de hoeveelheid emissierechten die voor de tweede periode van handel in deze rechten mogelijk was, niet h[add]en overschreden”, zodat noch hun NTP, noch hun totale hoeveelheden emissierechten die zij in hun NTP voorstelden, waren verworpen. Uit een dergelijk betoog blijkt dat de Commissie er algemeen van is uitgegaan dat zij haar toezicht op de NTP’s noodzakelijkerwijs moest beginnen met een vergelijking van de in het NTP ingeschreven hoeveelheid emissierechten met de hoeveelheid die zij „mogelijk” achtte, rekening houdend met de op basis van haar eigen evaluatiemethode verkregen resultaten.

110    Hieruit volgt dat de Commissie uiteindelijk louter haar eigen gegevens in de plaats van de in het NTP opgenomen gegevens heeft gesteld, zonder op enigerlei wijze deze laatste gegevens aan de in de richtlijn geformuleerde criteria te toetsen.

111    Eveneens aangaande de eerbiediging van het door de Commissie ingeroepen beginsel van gelijke behandeling van de lidstaten, stelt het Gerecht overigens vast dat de Commissie in punt 3 van de considerans van de bestreden beschikking heeft verklaard dat het NTP inzonderheid was beoordeeld op basis van de mededeling van de Commissie van 7 januari 2004 betreffende voor de lidstaten bestemde richtsnoeren voor de toepassing van de criteria van bijlage III van [de richtlijn] en betreffende de omstandigheden waaronder sprake is van aangetoonde overmacht [COM (2003) 830 def.].

112    Het Gerecht merkt evenwel op dat de Commissie in punt 10 van deze mededeling uitdrukkelijk heeft gepreciseerd dat voor de nieuwe lidstaten, die in beschikking 2002/358 niet worden genoemd – waaronder de Republiek Polen – het streefcijfer uit hoofde van het Protocol van Kyoto als referentie geldt voor criterium nr. 1 van bijlage III bij de richtlijn, welk criterium het verband legt tussen de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten en het streefdoel van de lidstaat uit hoofde van hetzij beschikking 2002/358, hetzij het Protocol van Kyoto zelf. Bijgevolg moet worden geconstateerd dat de Commissie in haar eigen richtsnoeren erkent dat voor de nieuwe lidstaten, waartoe de Republiek Polen behoort, met betrekking tot de opstelling van hun NTP een andere behandeling geldt dan voor de andere lidstaten.

113    Betreffende het argument van de Commissie, ondersteund door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, dat zij op grond van het beginsel van gelijke behandeling van de lidstaten sommige geactualiseerde gegevens van het NTP buiten beschouwing mocht laten, zij eraan herinnerd dat de richtlijn een efficiënte Europese markt van broeikasgasemissierechten beoogt in te stellen, met zo weinig mogelijk schade voor de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid (artikel 1 en punt 5 van de considerans van de richtlijn). Hoewel de richtlijn tot doel heeft de broeikasgassen overeenkomstig de verbintenissen van de Gemeenschap en de lidstaten uit hoofde van het Protocol van Kyoto te verminderen, moet deze doelstelling dan ook zoveel mogelijk worden verwezenlijkt met inachtneming van de behoeften van de Europese economie. Derhalve moeten de in het kader van de richtlijn opgestelde NTP’s gebaseerd zijn op juiste gegevens en inlichtingen over de emissieprognoses voor de installaties en de sectoren die onder de richtlijn vallen. Wanneer een NTP gedeeltelijk is gebaseerd op onjuiste gegevens of beoordelingen betreffende het niveau van de emissies van bepaalde sectoren of bepaalde installaties, moet het voor de betrokken lidstaat mogelijk zijn wijzigingen in het NTP, met inbegrip van verhogingen van de totale hoeveelheid rechten, voor te stellen om deze problemen op te lossen voordat zij repercussies hebben voor de markt (arrest Verenigd Koninkrijk/Commissie, punt 27 supra, punt 60).

114    Evenzo volgt uit de rechtspraak dat niets in de bewoordingen van de richtlijn of in de aard of de doelstellingen van de ermee ingevoerde regeling de mogelijkheid uitsluit dat een lidstaat, nadat de Commissie krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn haar beschikking heeft gegeven, de in zijn NTP opgenomen gegevens kan wijzigen teneinde bijvoorbeeld rekening te houden met nieuwe informatie die zij in het kader van de in artikel 11 van de richtlijn voorziene tweede ronde van raadpleging heeft verkregen (arrest Verenigd Koninkrijk/Commissie, punt 27 supra, punt 58).

115    Zoals het Gerecht in het arrest Duitsland/Commissie, punt 36 supra, heeft erkend, hebben de lidstaten zelfs het recht om achteraf tot aanpassingen over te gaan nadat zij het individuele toewijzingsbesluit overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de richtlijn hebben vastgesteld.

116    Ten slotte zou de raadpleging van het publiek die volgens artikel 11, lid 2, van de richtlijn plaatsvindt alvorens een definitief besluit krachtens diezelfde bepaling wordt genomen zinloos zijn en zouden de opmerkingen van het publiek zuiver theoretisch zijn, indien na een krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn gegeven beschikking van de Commissie enkel de wijzigingen in het NTP die de Commissie heeft aangegeven konden worden voorgesteld (zie naar analogie arrest Verenigd Koninkrijk/Commissie, punt 27 supra, punt 57).

117    Rekening houdend met de hiervóór in herinnering geroepen rechtspraak, dient erop te worden gewezen dat de lidstaten, zonder noodzakelijkerwijs gebonden te zijn aan de aanbevelingen die de Commissie in een beschikking op grond van artikel 9, lid 3, van de richtlijn heeft geformuleerd, hun NTP dus niet enkel na een dergelijke beschikking kunnen verbeteren en actualiseren, maar ook nog tot aanpassingen ervan kunnen overgaan nadat zij hun individueel toewijzingsbesluit hebben genomen.

118    Gelet op zowel de bewoordingen van de richtlijn als de algemene opzet en doelstellingen van de ermee ingevoerde regeling en de desbetreffende rechtspraak, dient de Commissie er dan ook permanent over te waken dat de NTP’s rekening houden met de meest nauwkeurige, en dus zo actueel mogelijke, gegevens en informatie, opdat een zo gering mogelijke teruggang van de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid plaatsvindt maar niettemin een efficiënte Europese markt voor broeikasgasemissierechten behouden blijft.

119    Uit een en ander volgt dat het argument van de Commissie dat zij op grond van het beginsel van gelijke behandeling van de lidstaten sommige geactualiseerde gegevens van het NTP buiten beschouwing mocht laten, ongegrond moet worden verklaard.

120    Gelet op het voorgaande moet – zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de vraag of de Commissie terecht het Primes-model als model voor de beoordeling van het NTP heeft gekozen – worden geconcludeerd dat de Republiek Polen op goede gronden stelt dat de Commissie niet bevoegd was om de in het NTP opgenomen gegevens te vervangen door haar eigen gegevens die zij had verkregen op basis van één, op alle lidstaten toegepaste evaluatiemethode.

121    In de tweede plaats stelt de Republiek Polen in wezen dat de Commissie artikel 9, lid 3, van de richtlijn heeft geschonden, aangezien zij, gelet op het bepaalde in artikel 11, lid 2, van de richtlijn, niet het recht had om haar na afloop van de controle van het NTP een limiet voor de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten op te leggen.

122    Zoals blijkt uit haar argumenten uiteengezet in punt 65 hiervóór, betoogt de Commissie dat de door haar krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn verrichte beoordeling er niet toe strekt, het NTP te vervangen, maar enkel om een maximumniveau voor de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten vast te stellen.

123    In dit verband moet worden geoordeeld dat de Commissie, door in de bestreden beschikking een dergelijke emissierechtenlimiet vast te stellen waarboven het NTP als onverenigbaar met de richtlijn zou worden gekwalificeerd, de grenzen van de door haar krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn uit te oefenen controlebevoegdheid heeft overschreden.

124    Stellig is, zoals hiervóór in herinnering is gebracht, volgens artikel 9, lid 3, van de richtlijn enkel de Commissie bevoegd, de door de lidstaten opgestelde NTP’s aan de hand van de in de richtlijn geformuleerde criteria te controleren dan wel te verwerpen.

125    Gelet op de in punten 82 tot en met 90 hiervóór genoemde beginselen kan de Commissie evenwel niet beweren, zoals zij in haar schrifturen zelf verklaart, dat zij krachtens deze bevoegdheid een maximumniveau voor de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten kan vaststellen.

126    Integendeel, uit de rechtspraak volgt uitdrukkelijk dat het overeenkomstig artikel 11, leden 2 en 3, van deze richtlijn aan elke lidstaat en niet aan de Commissie staat om op basis van zijn volgens artikel 9 opgesteld NTP en in overeenstemming met artikel 10 van die richtlijn een besluit te nemen over de totale hoeveelheid emissierechten die hij over de betrokken periode zal toewijzen, het proces van toewijzing van die emissierechten aan de exploitanten van de installaties in te leiden en zich over de toewijzing van deze emissierechten uit te spreken (beschikking Hof van 8 april 2008, Saint-Gobain Glass Deutschland/Commissie, C‑503/07 P, Jurispr. blz. I‑2217, punt 75).

127    Door in casu in het dispositief van bestreden beschikking een emissierechtenlimiet vast te stellen waarboven het NTP als onverenigbaar met de in de richtlijn neergelegde evaluatiecriteria zou worden gekwalificeerd, heeft de Commissie zich in de praktijk voor de vaststelling van de totale hoeveelheid emissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de richtlijn in de plaats van de Republiek Polen gesteld. Uit dit dispositief volgt immers dat de Republiek Polen het NTP aldus dient te wijzigen dat de totale hoeveelheid emissierechten in elk geval lager dan of gelijk aan deze grenswaarde is, bij gebreke waarvan zij geen besluit overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de richtlijn kan nemen.

128    Een dergelijke beschikking leidt er dan ook niet enkel toe dat artikel 11, lid 2, van de richtlijn elk nuttig effect verliest, maar hoe dan ook tevens dat inbreuk wordt gemaakt op de exclusieve bevoegdheid die dit artikel aan de lidstaten verleent om te beslissen over de totale hoeveelheid emissierechten die zij vanaf 1 januari 2008 voor elke periode van vijf jaar zullen toewijzen.

129    Ten slotte moet worden verworpen het argument van de Commissie, ondersteund door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, dat nietigverklaring van de bestreden beschikking op grond dat de Commissie geen limiet voor de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten kan vaststellen door het cijfer dat de Republiek Polen in het NTP heeft voorgesteld te verminderen met het door de Commissie vastgestelde emissierechtenoverschot, tot ineenstorting van de markt voor handel in broeikasgasemissierechten kan leiden. Dienaangaande hoeft immers enkel te worden vastgesteld dat, zo deze stelling al gegrond zou zijn, zij in een rechtsgemeenschap zoals de Gemeenschap niet kan rechtvaardigen dat de bestreden beschikking wordt gehandhaafd, ofschoon deze handeling is vastgesteld met schending van de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten en de Commissie zoals deze in de richtlijn is vastgelegd.

130    Evenzo moet worden verworpen het argument van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland volgens welk het aan de Commissie staat, de in aanmerking te nemen gegevens te kiezen, al was het maar omwille van haar beleidsopties. Het is juist aan de lidstaten om de maatregelen te kiezen die volgens hen in de specifieke context van hun nationale energiemarkt het meest geschikt zijn om het door de richtlijn vastgestelde doel te bereiken. De benadering van de Commissie, ondersteund door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, die inhoudt dat enkel de door haar in aanmerking genomen gegevens voor de opstelling van een NTP kunnen worden gebruikt, ontneemt de lidstaten duidelijk hun handelingsmarge zoals deze in punt 88 hiervóór in herinnering is gebracht.

131    Uit een en ander volgt dat de Commissie, door in het dispositief van de bestreden beschikking een maximumniveau vast te stellen voor de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten, de grenzen van de haar krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn toekomende bevoegdheden heeft overschreden.

132    Uit de conclusies in de punten 120 en 131 hiervóór volgt dat de Republiek Polen in het kader van het tweede onderdeel van het tweede middel de Commissie op goede gronden verwijt, artikel 9, leden 1 en 3, van de richtlijn te hebben geschonden op grond dat zij, door enerzijds de in het NTP opgenomen gegevens te vervangen door haar eigen gegevens, die zij op basis van haar eigen methode voor de evaluatie van de NTP’s van de lidstaten had verkregen, en door anderzijds een maximumniveau voor de door de Republiek Polen voor de periode 2008 tot en met 2012 toe te wijzen totale hoeveelheid emissierechten vast te stellen, de grenzen van de haar krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn toekomende bevoegdheden heeft overschreden.

133    Bijgevolg moet het tweede onderdeel van het tweede middel gegrond worden verklaard, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de andere door de Republiek Polen ter staving van dit onderdeel aangevoerde grieven.

134    In die omstandigheden hoeft de gegrondheid van de ter onderbouwing van het eerste onderdeel van het tweede middel aangevoerde argumenten enkel ten overvloede te worden onderzocht.

 Eerste onderdeel van het tweede middel: schending van de motiveringsplicht

135    Met het eerste onderdeel van het tweede middel betoogt de Republiek Polen dat de Commissie zonder motivering is voorbijgegaan aan de voor de opstelling van het NTP gehanteerde economische analysemethode, alsook aan de op basis van deze methode verkregen gegevens die in dit NTP zijn ingeschreven.

136    Vooraf zij eraan herinnerd dat de door artikel 253 EG vereiste motivering de redenering van de gemeenschapsinstantie die de gelaakte handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, zodat de belanghebbenden ter verdediging van hun rechten kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel, en de gemeenschapsrechter zijn toezicht kan uitoefenen (arrest Hof van 19 september 2000, Duitsland/Commissie, C‑156/98, Jurispr. blz. I‑6857, punt 96, en arrest Gerecht van 21 maart 2002, Joynson/Commissie, T‑231/99, Jurispr. blz. II‑2085, punt 164).

137    De aan de motivering te stellen eisen moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere personen die rechtstreeks en individueel door de handeling worden geraakt, bij een verklaring kunnen hebben (arrest Gerecht van 16 december 1999, Micro Leader Business/Commissie, T‑198/98, Jurispr. blz. II‑3989, punt 40). Het is niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens, feitelijk en rechtens, in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arrest van 19 september 2000, Duitsland/Commissie, punt 136 supra, punt 97, en arrest Joynson/Commissie, punt 136 supra, punt 165).

138    Tevens zij eraan herinnerd dat de nakoming van de motiveringsplicht van artikel 253 EG, zoals deze is bevestigd in artikel 9, lid 3, derde volzin, van de richtlijn, betreffende beschikkingen van de Commissie houdende verwerping van een NTP of een deel daarvan, in casu des te meer van fundamenteel belang is daar de controlebevoegdheid waarover de Commissie op grond van artikel 9, lid 3, van de richtlijn beschikt, ingewikkelde economische en ecologische beoordelingen impliceert, en de toetsing van de rechtmatigheid en de gegrondheid van deze beoordelingen door de gemeenschapsrechter beperkt is (zie in die zin arrest Hof van 7 november 2007, Duitsland/Commissie, punt 36 supra, punt 168 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

139    In eerste instantie dient erop te worden gewezen dat, zoals het Gerecht in de punten 87 en 88 hiervóór reeds heeft benadrukt, de lidstaten over een zekere handelingsmarge beschikken aangezien de richtlijn niet duidelijk en nauwkeurig de vorm en de middelen voorschrijft die door de lidstaten moeten worden gebruikt om de door de richtlijn vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken. Dit is onder meer het geval met betrekking tot de keuze van de economische analysemethode en de berekening van de gegevens met het oog op de opstelling van de NTP’s door de lidstaten.

140    Daarnaast volgt uit artikel 9, lid 3, van de richtlijn, zoals in punt 89 hiervóór reeds is opgemerkt, dat de Commissie uitsluitend bevoegd is om te verifiëren of de door de lidstaten genomen maatregelen in overeenstemming zijn met de criteria van bijlage III bij de richtlijn en artikel 10 ervan.

141    Voorts kan artikel 14, lid 1, van de richtlijn, op grond waarvan de Commissie richtsnoeren voor de bewaking van en rapportage over broeikasgasemissies vaststelt op basis van de in bijlage IV bij de richtlijn vermelde beginselen, niet aldus worden uitgelegd dat de gemeenschapswetgever de Commissie de bevoegdheid heeft verleend om een door de lidstaten bij de opstelling van hun NTP te hanteren methode voor economische analyse en gegevensberekening vast te stellen.

142    Uit de artikelen 5, 14, leden 2 en 3, en 15 van de richtlijn volgt immers dat deze richtsnoeren de voorwaarden bepalen inzake bewaking van en rapportage over de broeikasgasemissies door de installaties waarvan de activiteiten onder bijlage I bij de richtlijn vallen, en dit onder het toezicht van de lidstaten. Bijgevolg strekken de door de Commissie krachtens artikel 14, lid 1, van de richtlijn vastgestelde richtsnoeren die in casu van toepassing zijn, te weten de bij beschikking 2004/156 vastgestelde richtsnoeren, er uitsluitend toe zowel de installaties als de lidstaten in staat te stellen, de meest betrouwbare gegevens te verzamelen.

143    Derhalve moest de Commissie in het kader van de uitoefening van haar controlebevoegdheid krachtens artikel 9, lid 3, van de richtlijn uitleggen waarom de door de Republiek Polen voor de opstelling van het NTP gebruikte middelen onverenigbaar waren met de criteria van bijlage III en de bepalingen van artikel 10 van de richtlijn. Zoals in punt 89 hiervóór is aangegeven, blijkt uit artikel 9, lid 3, laatste volzin, van de richtlijn bovendien uitdrukkelijk dat de wetgever de nadruk heeft gelegd op de verplichting tot motivering die bij de vaststelling van een beschikking tot verwerping van een NTP op de Commissie rust.

144    In casu zij opgemerkt dat de Commissie in punt 5 van de considerans van de bestreden beschikking, betreffende de controle van de verenigbaarheid van het NTP met criterium nr. 2 van bijlage III bij de richtlijn, de door de Republiek Polen voor de jaren vóór 2005 meegedeelde gegevens als „minder betrouwbaar” heeft verworpen, op grond dat deze volgens haar om te beginnen niet op onafhankelijke en samenhangende wijze waren geverifieerd, en verder omdat het niet zeker was dat deze gegevens volledig overeenkwamen met het aantal installaties dat door de Republiek Polen in de regeling was opgenomen. In ditzelfde punt van de considerans heeft zij hieruit geconcludeerd dat „dus niet k[o]n worden uitgesloten dat de reële emissies waren overschat wegens de voor de vorige jaren door de [Republiek] Polen meegedeelde emissiecijfers” en dat „het uitgangscijfer, verkregen op basis van het gemiddelde van de voor 2005 op onafhankelijke wijze geverifieerde emissiegegevens en van de andere door de [Republiek] Polen meegedeelde cijfers, mogelijkerwijs niet daadwerkelijk representatief was voor de reële emissies en niet waarborgde dat het totaal van de emissierechten hetgeen noodzakelijk was niet overschr[eed]”.

145    Wat de verwerping door de Commissie van de door de Republiek Polen voor de opstelling van het NTP gehanteerde economische analysemethode betreft, constateert het Gerecht dat de Commissie met betrekking tot de controle van de verenigbaarheid van het NTP met criterium nr. 3 van bijlage III bij de richtlijn, in punt 8 van de considerans van de bestreden beschikking louter heeft verklaard dat zij van alle haar ter beschikking staande gegevens, de door haar op basis van het Primes-model verkregen gegevens als de meest exacte en de meest betrouwbare schattingen van zowel de groei van het bbp als van de verbeteringen van de koolstofintensiteit beschouwde. De Commissie heeft evenwel in de bestreden beschikking geen rechtvaardiging aangevoerd waaruit blijkt waarom de door de Republiek Polen gehanteerde economische analysemethode niet betrouwbaar was.

146    Aangaande de verwerping van de in het NTP opgenomen gegevens op grond dat deze volgens de Commissie niet de beste beschikbare gegevens waren en er dus gevaar voor overschatting van de emissies door de Republiek Polen bestond, moet gelet op de bewoordingen van de bestreden beschikking worden vastgesteld dat de Commissie enkel de door de Republiek Polen in het NTP voorgestelde totale hoeveelheid emissierechten met de resultaten van haar eigen berekeningen heeft vergeleken. Aldus heeft zij uit deze vergelijking geconcludeerd dat een overschatting van deze hoeveelheid niet kon worden uitgesloten en derhalve louter op basis van deze hypothese besloten om de door de Republiek Polen in het NTP opgenomen gegevens niet in aanmerking te nemen.

147    Bovendien heeft de Commissie in de bestreden beschikking nergens aangegeven welke in het NTP opgenomen gegevens zij als „minder betrouwbaar” beschouwde. Zij heeft enkel in punt 5 van de considerans van de bestreden beschikking naar de door de Republiek Polen voor de vorige jaren meegedeelde gegevens verwezen.

148    De Commissie heeft evenmin uiteengezet waarom de in het NTP ingeschreven gegevens niet betrouwbaar waren. Zij heeft enkel verklaard dat deze niet op onafhankelijke en samenhangende wijze waren geverifieerd.

149    Met betrekking tot dit laatste punt is het Gerecht van oordeel dat de Commissie, gelet op het feit dat de bewijslast op haar rustte, zoals in punt 83 hiervóór is benadrukt, in de bestreden beschikking geen enkel element heeft verstrekt op basis waarvan voldoende duidelijk is waarom de economische analysemethode en de gegevens die door de Republiek Polen zijn gehanteerd, in strijd waren met het gemeenschapsrecht.

150    Eveneens met betrekking tot dit laatste punt zij bovendien opgemerkt dat de Republiek Polen erop wijst dat over de in het NTP opgenomen gegevens een verslag was opgesteld in het kader van het UNFCCC en dat zij in dit verband door de Commissie waren gecontroleerd. De Commissie beantwoordt dit argument evenwel simpelweg met de verklaring dat zulks niet automatisch tot de „erkenning” van deze gegevens in het kader van de regeling voor de handel in emissierechten leidt.

151    Het Gerecht is dienaangaande van oordeel is dat aangezien de richtlijn geen door de lidstaten bij de opstelling van hun NTP te gebruiken economische analysemethode oplegt en hun ter zake een zekere handelingsmarge verleent, op basis van deze motivering niet kan worden begrepen waarom de Commissie is voorbijgegaan aan de door de Republiek Polen in aanmerking genomen gegevens. Daar zij noch betwist dat de in het NTP opgenomen gegevens het voorwerp hadden uitgemaakt van een rapport van het UNFCCC, noch, zoals de Republiek Polen verklaart, dat zij deze gegevens zelf heeft gecontroleerd, is het Gerecht van oordeel dat niet a priori kon worden uitgesloten dat die gegevens enigszins betrouwbaar waren. Bijgevolg had de Commissie minstens moeten uitleggen waarom die door de Republiek Polen in het NTP opgenomen gegevens niet betrouwbaar waren en om die reden overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de richtlijn terzijde konden worden gelegd.

152    De loutere omstandigheid dat de Commissie in punt 8 van de considerans van de bestreden beschikking te kennen geeft dat haar eigen berekeningen tot de meest betrouwbare resultaten leiden, volstaat niet, gelet op de in de punten 82 tot en met 90 hiervóór in herinnering geroepen verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten en de Commissie, als verklaring waarom de door de Republiek Polen in het NTP in aanmerking genomen gegevens niet voldeden aan de criteria van bijlage III bij de richtlijn.

153    Blijkens de voorgaande overwegingen heeft de Commissie, gelet op de handelingsmarge waarover de lidstaten voor de opstelling van hun NTP beschikken, de verplichting tot motivering van de bestreden beschikking geschonden door aldus de door de Republiek Polen gehanteerde economische analysemethode en de in het NTP ingeschreven gegevens terzijde te leggen. Bijgevolg moet het eerste onderdeel van het tweede middel eveneens gegrond worden verklaard.

154    Uit de conclusies in de punten 133 en 153 hiervóór alsook uit de in de punten 93 tot en met 95 hiervóór door het Gerecht geformuleerde overwegingen volgt dat het tweede middel op beide onderdelen moet worden aanvaard en dat derhalve artikel 1, lid 1, artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, van de bestreden beschikking nietig moeten worden verklaard.

 Gevolgen van de nietigverklaring van artikel 1, lid 1, artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, van de bestreden beschikking voor de andere bepalingen van het dispositief van de bestreden beschikking

155    In dit stadium van het onderzoek van het onderhavige beroep moet worden beoordeeld welke gevolgen nietigverklaring van de in punt 154 hiervóór genoemde bepalingen van de bestreden beschikking voor de rechtmatigheid van de andere bepalingen van deze handeling kan hebben.

156    Allereerst zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak gedeeltelijke nietigverklaring van een communautaire handeling alleen mogelijk is wanneer de elementen waarvan nietigverklaring wordt gevorderd van de rest van de handeling kunnen worden gescheiden (arresten Hof van 10 december 2002, Commissie/Raad, C‑29/99, Jurispr. blz. I‑11221, punt 45, en 30 september 2003, Duitsland/Commissie, C‑239/01, Jurispr. blz. I‑10333, punt 33; zie in die zin eveneens arrest van 21 januari 2003, Commissie/Parlement en Raad, C‑378/00, Jurispr. blz. I‑937, punt 30). Bovendien heeft het Hof bij herhaling geoordeeld dat aan dit vereiste van scheidbaarheid niet is voldaan wanneer gedeeltelijke nietigverklaring van een handeling tot gevolg zou hebben dat de kern van die handeling wordt gewijzigd (arrest Hof van 24 mei 2005, Frankrijk/Parlement en Raad, C‑244/03, Jurispr. blz. I‑4021, punt 13; zie in die zin eveneens arrest Hof van 31 maart 1998, Frankrijk e.a./Commissie, C‑68/94 en C‑30/95, Jurispr. blz. I‑1375, punt 257, en arrest Commissie/Raad, reeds aangehaald, punt 46).

157    In casu begint artikel 1 van de bestreden beschikking met de volgende bewoordingen: „ [d]e hierna volgende aspecten van het [NTP] [van de Republiek Polen] betreffende de eerste periode van vijf jaar, bedoeld in artikel 11, lid 2, van de richtlijn, zijn niet verenigbaar met respectievelijk: [...]”. Vervolgens somt de Commissie in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel verschillende onverenigbaarheden van het NTP met meerdere criteria van bijlage III bij de richtlijn op. Gelet op de structuur van artikel 1 zou eventuele nietigverklaring van sommige leden van dit artikel ertoe leiden dat het aantal in de bestreden beschikking vastgestelde onverenigbaarheden met de richtlijn wordt verminderd.

158    Verder dient erop te worden gewezen dat artikel 2 van de bestreden beschikking aanvangt met de volgende bewoordingen: „[t]egen het [NTP] zal geen bezwaar worden gemaakt mits daarin zo spoedig mogelijk, rekening houdend met de voor de uitvoering van de nationale procedures noodzakelijke termijnen en zonder onnodig verwijl, de volgende wijzigingen worden aangebracht en aan de Commissie worden meegedeeld: [...]”. Vervolgens stelt de Commissie in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel in elk lid de wijziging van het NTP vast die volgens haar noodzakelijk is om de in het overeenkomstige lid van artikel 1 vermelde onverenigbaarheid op te heffen. Indien dus slechts sommige van de leden van dit artikel nietig zouden worden verklaard, zou dit ertoe leiden dat de verbintenis van de Commissie om geen bezwaar tegen het NTP te maken wordt gehandhaafd, hoewel het aantal wijzigingen onder voorbehoud waarvan deze verbintenis aanvankelijk is aangegaan, zou worden verminderd.

159    Evenzo dient erop te worden gewezen dat, zoals uit de punten 157 en 158 hiervóór blijkt, de artikelen 1 en 2 van de bestreden beschikking nauw met elkaar verband houden. Tegenover elke in de vijf leden van artikel 1 genoemde onverenigbaarheid staat in de vijf leden van artikel 2 van deze beschikking immers telkens een voorstel tot wijziging waarmee het NTP volgens de Commissie verenigbaar wordt met de richtlijn. Ingeval één van de door de Commissie in artikel 1 vermelde onverenigbaarheden niet gerechtvaardigd zou zijn en om die reden zou moeten vervallen, zou het desbetreffende lid van artikel 2 waarin wijzigingen worden voorgesteld om die onverenigbaarheid weg te werken, bijgevolg automatisch zonder voorwerp raken.

160    Blijkens de structuur van deze twee artikelen zijn hun leden 1 tot en met 5 niet scheidbaar in de zin van de in punt 156 hiervóór in herinnering gebrachte rechtspraak. Eventuele nietigverklaring van een van de leden van artikel 1 en van het overeenkomstige lid van artikel 2, zou immers tot gevolg hebben dat de kern van de bestreden beschikking wordt gewijzigd.

161    Door een dergelijke nietigverklaring zou de bestreden beschikking, volgens welke het NTP kon worden vastgesteld onder voorbehoud van vijf specifieke wijzigingen waarmee vijf onverenigbaarheden met de criteria van bijlage III bij de richtlijn konden worden opgeheven, worden vervangen door een andere beschikking, volgens welke dit plan zou kunnen worden vastgesteld onder voorbehoud van een minder groot aantal wijzigingen. Deze aldus in de plaats van de bestreden beschikking gestelde beschikking zou te meer wezenlijk van laatstgenoemde beschikking verschillen, nu het tweede door de Republiek Polen aangevoerde middel is gericht tegen de onverenigbaarheid die wordt vastgesteld en de overeenkomstige wijziging die wordt opgelegd in respectievelijk artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1 van de bestreden beschikking. Dit is evenwel juist de onverenigbaarheid die de meest aanzienlijke wijziging van het NTP vereist.

162    Met betrekking tot artikel 3, leden 2 en 3, van de bestreden beschikking volstaat de vaststelling dat deze bepalingen preciseringen betreffende de uitvoering van de andere bepalingen van de bestreden beschikking bevatten.

163    Uit het voorgaande volgt dat, aangezien artikel 1, lid 1, artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, van de bestreden beschikking zoals uit punt 154 hiervóór blijkt nietig moeten worden verklaard, deze beschikking, zonder dat de overige ter onderbouwing van het onderhavige beroep aangevoerde middelen hoeven te worden onderzocht, in haar geheel nietig moet worden verklaard.

 Kosten

164    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Republiek Polen te worden verwezen in de kosten.

165    Volgens artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. De Republiek Hongarije, de Republiek Litouwen, de Slowaakse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen dus hun eigen kosten.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Beschikking C(2007) 1295 def. van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat de Republiek Polen voor de periode van 2008 tot en met 2012 heeft meegedeeld overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, wordt nietig verklaard.

2)      De Commissie wordt, behalve in haar eigen kosten, verwezen in de kosten van de Republiek Polen.

3)      De Republiek Hongarije, de Republiek Litouwen, de Slowaakse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.

Pelikánová

Jürimäe

Soldevila Fragoso

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 23 september 2009.

ondertekeningen

Inhoud


Rechtskader

I –  Internationale en communautaire regelgeving betreffende het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto

II –  Gemeenschapsregeling voor de handel in broeikasgasemissierechten

Voorgeschiedenis van het geding

Procesverloop en conclusies van partijen

In rechte

I –  Eerste middel: de vaststelling van de bestreden beschikking dateert van nadat de in artikel 9, lid 3, van de richtlijn gestelde termijn van drie maanden was verstreken en is dus onrechtmatig

A –  Argumenten van partijen

B –  Beoordeling door het Gerecht

II –  Tweede middel: schending van de motiveringsplicht en schending van artikel 9, leden 1 en 3, van de richtlijn

A –  Argumenten van partijen

B –  Beoordeling door het Gerecht

1.  De vraag of er sprake is van een beweerd nieuw middel dat door de Republiek Polen in het stadium van repliek is aangevoerd en is ontleend aan het feit dat de Commissie de grenzen van haar controlebevoegdheden zou hebben overschreden

2.  Gegrondheid van het tweede middel

a)  Opmerkingen vooraf

Doelstellingen van de richtlijn

Verdeling van de bevoegdheden tussen de Commissie en de lidstaten

–  Bevoegdheden van de lidstaten

–  Bevoegdheden van de Commissie

Omvang van het rechterlijk toezicht

b)  Bestreden beschikking

Gegrondheid van het tweede onderdeel van het tweede middel

Eerste onderdeel van het tweede middel: schending van de motiveringsplicht

Gevolgen van de nietigverklaring van artikel 1, lid 1, artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, van de bestreden beschikking voor de andere bepalingen van het dispositief van de bestreden beschikking

Kosten


* Procestaal: Pools.