Language of document : ECLI:EU:C:2017:525

BESCHIKKING VAN HET HOF (Achtste kamer)

6 juli 2017 (*)

„Hogere voorziening – Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne – Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren – Opname van verzoekers naam op die lijst – Aanpassing van conclusies – Memorie ingediend namens en voor rekening van de overleden verzoeker”

In zaak C‑505/16 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 23 september 2016,

Olga Stanislavivna Yanukovych, erfgename van Viktor Viktorovych Yanukovych, wonende te Donetsk (Oekraïne), vertegenwoordigd door T. Beazley, QC,

rekwirante,

andere partijen in de procedure:

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door P. Mahnič Bruni en J.‑P. Hix als gemachtigden,

verweerder in eerste aanleg,

Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door S. Bartelt en J. Norris-Usher, daarna door E. Paasivirta en J. Norris-Usher als gemachtigden,

interveniënte in eerste aanleg,

geeft

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident (rapporteur), J. Malenovský en D. Šváby, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om te beslissen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

de navolgende

Beschikking

1        Met haar hogere voorziening verzoekt Olga Stanislavivna Yanukovych om vernietiging van de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 12 juli 2016, Yanukovych/Raad (T‑347/14, hierna: „bestreden beschikking”, EU:T:2016:433), voor zover het Gerecht daarbij haar conclusies heeft afgewezen tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2015/143 van de Raad van 29 januari 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 24, blz. 16), van besluit (GBVB) 215/364 van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 25), van verordening (EU) 2015/138 van de Raad van 29 januari 2015 tot wijziging van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 24, blz. 1), en van uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 1), voor zover zij Viktor Viktorovych Yanukovych (hierna: „Yanukovych”) betreffen (hierna: „litigieuze handelingen”).

 Toepasselijke bepalingen

2        Artikel 1, leden 1 en 2, van besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2014, L 66, blz. 26) bepaalt het volgende:

„1.      Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn van, in bezit zijn van of onder zeggenschap staan van de op de lijst in de bijlage geplaatste personen die als verantwoordelijk geïdentificeerd zijn voor het verduisteren van Oekraïense overheidsmiddelen en personen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen in Oekraïne, en natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die banden hebben met hen, worden bevroren.

2.      Er worden geen tegoeden of economische middelen rechtstreeks of onrechtstreeks ter beschikking gesteld aan of ten behoeve van de op de lijst in de bijlage geplaatste natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen.”

3        In punt 10 van de bijlage bij besluit 2014/119, met als opschrift „Lijst van in artikel 1 bedoelde personen, entiteiten en lichamen”, komt de naam voor van Viktor Viktorovych Yanukovych, omschreven als „zoon van de voormalige president, lid van de Hoge Raad (Verkhovna Rada) van Oekraïne”, met als reden dat het een persoon betreft tegen wie in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne.

4        Verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2014, L 66, blz. 1) legt op dat de aan de orde zijnde beperkende maatregelen worden vastgesteld en stelt voor die maatregelen uitvoeringsbepalingen vast die in wezen overeenkomen met die van dat besluit.

5        In punt 10 van bijlage I bij die verordening, met als opschrift „Lijst van in artikel 2 bedoelde natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen”, komt de naam voor van Viktor Viktorovych Yanukovych, met dezelfde vermelding als bij punt 10 van de bijlage bij besluit 2014/119.

6        Besluit 2014/119 is gewijzigd bij met name besluit 2015/143 en besluit 2015/364, en verordening nr. 208/2014 is gewijzigd bij met name verordening 2015/138 en uitvoeringsverordening 2015/357.

7        Bij deze handelingen zijn de beperkende maatregelen tegen Yanukovych aldus verlengd tot 6 juni 2015 met evenwel de volgende motivering:

„Persoon naar wie een onderzoek is ingesteld door de Oekraïense autoriteiten wegens het verduisteren van overheidsmiddelen of overheidsactiva. Persoon die banden heeft met een aangewezen persoon (voormalig president van Oekraïne Viktor Fedorovych Yanukovych) tegen wie een strafvervolging is ingesteld door de Oekraïense autoriteiten voor het verduisteren van overheidsmiddelen of overheidsactiva.”

8        Bij besluit (GBVB) 2015/876 van de Raad van 5 juni 2015 tot wijziging van besluit 2014/119 (PB 2015, L 142, blz. 30) en bij uitvoeringsverordening (EU) 2015/869 van de Raad van 5 juni 2015 tot uitvoering van verordening nr. 208/2014 (PB 2015, L 142, blz. 1) is de naam van Yanukovych geschrapt van de lijst van personen die zijn onderworpen aan beperkende maatregelen op grond van besluit 2014/119 en verordening nr. 208/2014.

 Procedure bij het Gerecht en bestreden beschikking

9        De procedure bij het Gerecht en de juridische motivering van de bestreden beschikking zijn uiteengezet in respectievelijk de punten 17 tot en met 34 en 38 tot en met 95 ervan. Ten behoeve van de onderhavige procedure kunnen zij als volgt worden samengevat.

10      Bij op 14 mei 2014 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft Yanukovych nietigverklaring gevorderd van besluit 2014/119 en verordening nr. 208/2014, voor zover deze hem betroffen.

11      Op 20 maart 2015 is Yanukovych overleden.

12      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 8 april 2015, heeft de vertegenwoordiger van Yanukovych namens hem een memorie houdende aanpassing ingediend om rekening te houden met de litigieuze handelingen.

13      De vertegenwoordiger van Yanukovych heeft tegelijkertijd namens hem een beroep ingesteld dat ter griffie van het Gerecht is ingeschreven onder nummer T‑172/15 en strekt tot nietigverklaring van dezelfde handelingen (hierna: „tweede beroep tot nietigverklaring”).

14      Zowel in de memorie houdende aanpassing als in het tweede beroep tot nietigverklaring gaf de vertegenwoordiger van Yanukovych aan dat Yanukovych kort voor neerlegging ervan was overleden. Hij gaf erin aan dat in Oekraïne de procedure tot benoeming van diens rechtsopvolger gaande was en dat het waarschijnlijk was dat de weduwe van Yanukovych hem in zijn rechten zou opvolgen. Hij verzocht daarom de zaak aan te houden gedurende de tijd die nodig was om de rechtsopvolger te benoemen en een besluit te nemen over de voortzetting van het geding.

15      Bij beslissing van de president van de Negende kamer van het Gerecht van 13 juli 2015, vastgesteld op grond van artikel 69, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, is de behandeling van de zaak geschorst tot en met 31 oktober 2015.

16      Bij beschikking van 16 juli 2015, Yanukovych/Raad (T‑172/15, niet gepubliceerd, EU:T:2015:569), heeft het Gerecht het tweede beroep tot nietigverklaring kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, op grond dat het na het overlijden van Yanukovych door diens vertegenwoordiger was ingesteld.

17      Bij brief van 30 oktober 2015 heeft de vertegenwoordiger van Yanukovych aan het dossier diens overlijdenscertificaat toegevoegd en aangegeven dat diens echtgenote en enige erfgename, mevrouw Yanukovych, van plan was om het geding voort te zetten, met opgave van haar redenen waarom zij nog steeds procesbelang had ondanks de schrapping van de naam van Yanukovych van de lijst van personen die zijn onderworpen aan de beperkende maatregelen overeenkomstig besluit 2014/119 en verordening nr. 208/2014.

18      Bij brief van 17 maart 2016 heeft de griffie van het Gerecht partijen met name verzocht om een standpunt in te nemen over de eventuele gevolgen met betrekking tot het beroep tot nietigverklaring van ten eerste de aanpassing van de conclusies en ten tweede de beschikking van 16 juli 2015, Yanukovych/Raad (T‑172/15, niet gepubliceerd, EU:T:2015:569). De partijen hebben hierop binnen de gestelde termijn geantwoord.

19      In de punten 38 tot en met 75 van de bestreden beschikking heeft het Gerecht op basis van meerdere door hem uitgesproken arresten die over dezelfde rechtsvragen handelden als die welke aan de orde waren in het beroep tot nietigverklaring, overwogen dat de plaatsing van de naam van Yanukovych op de lijst van personen die zijn onderworpen aan de beperkende maatregelen krachtens besluit 2014/119 en verordening nr. 208/2014, niet voldeed aan de criteria voor aanwijzing van de personen op wie die maatregelen van toepassing zijn, zoals vastgesteld bij dat besluit. Bijgevolg heeft het het beroep in zoverre kennelijk gegrond verklaard en heeft het besluit 2014/119 en verordening nr. 208/2014 nietig verklaard.

20      De onderhavige hogere voorziening heeft geen betrekking op deze punten van de bestreden beschikking.

21      In de punten 76 tot en met 95 van de bestreden beschikking is het Gerecht de ontvankelijkheid nagegaan van de conclusies tot nietigverklaring van de litigieuze handelingen, zoals vervat in de op 8 april 2015 neergelegde memorie houdende aanpassing.

22      In punt 82 van de bestreden beschikking heeft het Gerecht overwogen dat de ontvankelijkheid van een dergelijke memorie moet worden beoordeeld naar de situatie op het moment waarop die memorie is neergelegd.

23      In punt 83 van die beschikking heeft het vastgesteld dat de vertegenwoordiger van Yanukovych namens hem een memorie heeft ingediend houdende aanpassing van de oorspronkelijke, bij het inleidende verzoekschrift ingediende conclusies, en dat uit het dossier niet bleek dat deze memorie voor rekening van verzoekster was ingediend.

24      In punt 84 van die beschikking heeft het Gerecht vastgesteld dat Yanukovych reeds was overleden toen die memorie werd neergelegd, hetgeen hem tot het oordeel heeft gebracht dat die memorie niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

25      In de punten 85 tot en met 92 van die beschikking heeft het Gerecht verschillende door verzoekster aangevoerde argumenten van de hand gewezen.

26      Het Gerecht heeft derhalve geoordeeld dat de aanpassing van het verzoekschrift en bijgevolg het beroep tot nietigverklaring kennelijk niet-ontvankelijk moesten worden verklaard, voor zover deze tegen de litigieuze handelingen waren gericht.

 Conclusies van partijen voor het Hof

27      Rekwirante verzoekt het Hof:

–      de punten 2 en 4 van het dictum van de bestreden beschikking te vernietigen;

–      punt 3 van het dictum van de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het Hof daarin heeft geoordeeld dat de Raad van de Europese Unie daarbij alleen in de kosten van rekwirante, maar niet in die van de overledene wordt verwezen;

–      de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een terechtzitting en een nieuwe beslissing, of subsidiair:

–        de litigieuze handelingen nietig te verklaren;

–        voor zover het Hof van oordeel is dat het Gerecht dat niet heeft gedaan, de Raad te verwijzen in de kosten van rekwirante en in die van de overledene, gelet op diens beroep tot nietigverklaring in het verzoekschrift;

–        de Raad te verwijzen in de kosten van rekwirante en in die van de overledene, gelet op diens beroep tot nietigverklaring in de memorie houdende aanpassing, en

–      in ieder geval de Raad te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening.

28      De Raad verzoekt het Hof:

–      de hogere voorziening af te wijzen;

–      rekwirante te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening, en

–      subsidiair, het beroep tot nietigverklaring van de litigieuze handelingen te verwerpen.

29      De Europese Commissie verzoekt het Hof:

–      het tweede middel van de hogere voorziening niet-ontvankelijk te verklaren;

–      de andere middelen van de hogere voorziening kennelijk ongegrond te verklaren, en

–      rekwirante te verwijzen in de kosten.

 Hogere voorziening

30      Wanneer de hogere voorziening geheel of gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan het Hof op grond van artikel 181 van zijn Reglement voor de procesvoering in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om deze hogere voorziening geheel of gedeeltelijk bij met redenen omklede beschikking af te wijzen.

31      Deze bepaling dient in het kader van de onderhavige hogere voorziening te worden toegepast.

 Argumenten van partijen

32      Met haar eerste middel voert rekwirante aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de punten 84, 89 en 92 van de bestreden beschikking te oordelen dat de memorie houdende aanpassing niet-ontvankelijk was omdat zij namens Yanukovych na diens overlijdens was ingediend, aldus de ontvankelijkheid van die memorie beoordelend naar de situatie op het tijdstip waarop zij is neergelegd.

33      Volgens haar zou het Gerecht de ontvankelijkheid van die memorie hebben moeten beoordelen door alle relevante omstandigheden in ogenschouw te nemen, namelijk dat het beroep tot nietigverklaring ontvankelijk was omdat het was ingediend bij het leven van Yanukovych, dat hij wilde dat een memorie houdende aanpassing werd ingediend, dat een dergelijke memorie door en voor rekening van rekwirante was ingediend als diens de facto opvolger en erfgename en dat ten tijde van de beoordeling van de ontvankelijkheid van die memorie rekwirante wettelijk en met terugwerkende kracht was erkend als erfgename.

34      Met haar tweede middel betoogt rekwirante dat het Gerecht feitelijke vaststellingen heeft gedaan die blijkens de stukken van het dossier feitelijk onjuist zijn, en dat het de hem voorgelegde bewijzen onjuist heeft opgevat.

35      Zo is zij van mening dat de vaststellingen in de punten 83 en 87 van de bestreden beschikking dat de memorie houdende aanpassing niet voor haar rekening is opgesteld of ingediend, feitelijk en kennelijk incorrect zijn en het gevolg zijn van een onjuiste voorstelling van zaken. Zij benadrukt dat Yanukovych had besloten om een memorie houdende aanpassing in te dienen en dat, overeenkomstig het Oekraïense recht, de rechtsopvolging na verloop van een periode van zes maanden automatisch toekomt aan de weduwe en de ouders van de overledene.

36      Deze verschillende elementen zouden volgen uit punt 2 van de memorie houdende aanpassing, een e‑mail van 7 april 2015 van haar aan de advocaat van Yanukovych, op 3 juli 2015 bij het Gerecht ingediende opmerkingen en uit het schrijven van haar advocaat van 30 oktober 2015, waarin hij het Gerecht mededeelde dat zij was aangewezen als erfgename en opvolger van de overledene en opmerkingen maakte over het voortbestaan van haar procesbelang.

37      Daarnaast voert rekwirante aan dat zij als de facto opvolger van Yanukovych de memorie houdende aanpassing heeft goedgekeurd en toestemming heeft gegeven voor de indiening ervan.

38      Met haar derde middel betoogt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de ontvankelijkheid van de memorie houdende aanpassing op dezelfde wijze te behandelen als die van het tweede beroep tot nietigverklaring. Zij meent dat er een belangrijk feitelijk verschil bestaat tussen beide beroepen, dat verband houdt met het feit dat het Gerecht de verzoeken tot opschorting verschillend heeft behandeld. Het feit dat het Gerecht de zaak heeft aangehouden na indiening van de memorie houdende aanpassing, terwijl het dit heeft geweigerd in het tweede beroep tot nietigverklaring, heeft een redelijke verwachting geschapen, aangezien het Gerecht niet aldus heeft geoordeeld dat deze memorie niet-ontvankelijk was omdat zij was ingediend na het overlijden van Yanukovych.

39      Daarnaast voert zij aan dat zij nog niet de wettig aangewezen opvolger en erfgename van Yanukovych was toen het Gerecht een uitspraak deed over de ontvankelijkheid van het tweede beroep tot nietigverklaring, terwijl zij dit wel was ten tijde van de bestreden beschikking. Zij leidt hieruit af dat, wat de memorie houdende aanpassing betreft, de ontvankelijkheidsvoorwaarden van het VWEU in acht waren genomen.

40      Zij meent ten slotte dat het oordeel van het Gerecht over de niet-ontvankelijkheid van de memorie houdende aanpassing tot gevolg heeft dat haar beroepsrecht als rechtsopvolger en erfgename van de overledene haar wordt ontnomen zonder dat, in strijd met de rechtspraak van het Hof, een dergelijk ontnemen is gerechtvaardigd. Zij merkt op dat de redenering van het Gerecht in punt 87 van de bestreden beschikking ertoe leidt dat een verzoeker wordt verplicht uit voorzorg meerdere beroepen in te stellen, in verschillende hoedanigheden.

41      De Raad en de Commissie zijn van mening dat het eerste en het derde middel kennelijk ongegrond moeten worden verklaard en dat het tweede middel kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

 Beoordeling door het Hof

42      Met de drie middelen van de hogere voorziening, die gezamenlijk moeten worden behandeld, wordt in wezen de betwisting beoogd, ten eerste, van de identiteit van de persoon namens wie de memorie houdende aanpassing is ingediend en, ten tweede, van het tijdstip waarop de ontvankelijkheid van deze memorie is onderzocht.

43      In de eerste plaats dient er, wat de identiteit betreft van de persoon namens wie de memorie houdende aanpassing is ingediend, aan te worden herinnerd dat in punt 83 van de bestreden beschikking het Gerecht – na in herinnering te hebben gebracht dat Yanukovych op 20 maart 2015 was overleden – heeft opgemerkt dat diens vertegenwoordiger op 8 april 2015 namens hem een memorie houdende aanpassing heeft ingediend en dat uit het dossier niet bleek dat deze memorie was opgesteld voor rekening van rekwirante.

44      Op grond van deze vaststelling heeft het Gerecht in punt 84 van de bestreden beschikking geoordeeld dat die memorie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, daar Yanukovych was overleden voordat zij werd ingediend.

45      Met haar argumenten, samengevat in de punten 35 tot en met 37 van de onderhavige beschikking, betoogt rekwirante in wezen dat het Gerecht de in punt 43 van deze beschikking in herinnering gebrachte vaststelling heeft gedaan ten gevolge van een onjuiste opvatting van de memorie houdende aanpassing zelf alsmede van bepaalde andere dossierstukken en bewijzen.

46      Bij lezing van de memorie houdende aanpassing in het dossier in eerste aanleg, dat overeenkomstig artikel 167, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof door het Gerecht is doorgezonden naar het Hof, moet worden vastgesteld dat in deze memorie duidelijk is aangegeven dat zij namens Yanukovych is ingediend.

47      In punt 2 van deze memorie was inderdaad aangegeven dat Yanukovych op 20 maart 2015 was overleden, dat de procedure tot identificatie van zijn rechtsopvolger ten tijde van de indiening van die memorie gaande was, dat rekwirante in afwachting was van de bevestiging van haar rechten door de Oekraïense autoriteiten en dat zij erop rekende dat zij haar belang bij de voortzetting van de zaak kenbaar kon maken na haar aanwijzing als rechtsopvolger van Yanukovych.

48      Evenwel wordt de conclusie dat de memorie houdende aanpassing namens Yanukovych was ingediend, in plaats van te worden weerlegd, bevestigd door deze aanwijzingen – die het Gerecht voor het overige juist heeft samengevat in punt 86 van de bestreden beschikking – voor zover eruit blijkt dat ten tijde van het indienen van die memorie geen rechtsopvolger van Yanukovych was aangewezen en rekwirante het geding nog niet had voortgezet, maar slechts voornemens was dit in de toekomst te doen.

49      In die omstandigheden heeft het Gerecht, door in de punten 25 en 83 van de bestreden beschikking vast te stellen dat de memorie houdende aanpassing was ingediend namens Yanukovych en dat uit het dossier niet bleek dat deze memorie was ingediend namens en voor rekening van rekwirante, de inhoud van die memorie niet onjuist opgevat. Rekwirantes beweringen van het tegendeel moeten derhalve ongegrond worden verklaard.

50      In dit verband moet worden opgemerkt dat, voor zover de identiteit van de persoon namens wie de memorie houdende aanpassing was ingediend duidelijk in deze memorie was vermeld, het niet aan het Gerecht stond om een andere persoon te identificeren als degene namens wie die memorie was ingediend (zie in die zin arrest van 12 november 2015, Elitaliana/Eulex Kosovo, C‑439/13 P, EU:C:2015:753, punt 74).

51      Het Gerecht heeft ook niet blijk gegeven van een onjuiste opvatting van de andere door rekwirante genoemde dossierstukken en bewijzen. Wat de opmerkingen betreft die rekwirante op 3 juli 2015 bij het Gerecht heeft ingediend, moet worden vastgesteld dat zij niet heeft aangegeven hoe het Gerecht die precies onjuist zou hebben opgevat. In ieder geval volgt uit lezing van de punten 86, 88 en 91 van de bestreden beschikking dat het Gerecht deze opmerkingen correct heeft samengevat, zonder blijk te geven van een onjuiste opvatting ervan. Met betrekking tot rekwirantes e‑mail van 7 april 2015 en de brief van rekwirantes advocaat van 30 oktober 2015, die eveneens door haar zijn aangevoerd, volstaat de opmerking dat het Gerecht deze nergens in de bestreden beschikking vermeldt en het hem bijgevolg niet kan worden verweten blijk te hebben gegeven van een onjuiste opvatting ervan.

52      In de tweede plaats dient aangaande de verscheidene door rekwirante aangevoerde argumenten ter betwisting van het oordeel van het Gerecht dat de Unierechter moet uitgaan van de datum van indiening van de memorie houdende aanpassing om de ontvankelijkheid ervan te beoordelen, te worden opgemerkt dat, voor zover het Gerecht correct en zonder blijk te geven van een onjuiste opvatting heeft vastgesteld dat die memorie namens Yanukovych is ingediend, deze memorie slechts ontvankelijk kan worden verklaard wanneer zij vóór diens overlijden was ingediend.

53      Rekwirante bestrijdt niet dat de memorie houdende aanpassing is neergelegd ter griffie van het Gerecht op de in punt 43 van de onderhavige beschikking vermelde datum, die later is dan het overlijden van Yanukovych. Deze memorie kan derhalve slechts ontvankelijk worden verklaard als de ontvankelijkheid ervan was beoordeeld vóór de indiening ervan en vóór het overlijden van Yanukovych. Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, moet de ontvankelijkheid van een beroep worden beoordeeld naar de situatie op het moment waarop het verzoekschrift of de memorie houdende aanpassing wordt neergelegd (zie in die zin arrest van 27 november 1984, Bensider e.a./Commissie, 50/84, EU:C:1984:365, punt 8).

54      Bovendien doen rekwirantes argumenten dat de ontvankelijkheid van de memorie houdende aanpassing moet worden beoordeeld op een datum na indiening ervan, niet ter zake en moeten zij worden afgewezen. Gesteld dat een dergelijke datum in aanmerking zou komen, blijft het immers een feit dat Yanukovych reeds was overleden op de datum waarop de ontvankelijkheid van de namens hem ingediende memorie houdende aanpassing zou worden beoordeeld.

55      Hier komt nog bij dat de niet-ontvankelijkheid van de namens Yanukovych ingediende memorie houdende aanpassing er niet toe heeft geleid dat rekwirante haar beroepsrecht als rechtsopvolger en erfgename van de overledene is ontnomen.

56      Zoals het Gerecht heeft vermeld in punt 87 van de bestreden beschikking, had rekwirante in eigen naam en voor eigen rekening een beroep tot nietigverklaring van de litigieuze handelingen kunnen indienen dan wel kenbaar kunnen maken dat zij van plan was om de door haar echtgenoot in gang gezette procedure voort te zetten door de conclusies bij die handelingen aan te passen, dat wil zeggen door in eigen naam en voor eigen rekening een memorie houdende aanpassing in te dienen.

57      In de derde plaats doet de argumentatie dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen rekening te houden met de omstandigheid dat de procedure was opgeschort na indiening van de memorie houdende aanpassing, terwijl dit niet het geval was bij het tweede beroep tot nietigverklaring, niet ter zake en moet deze worden afgewezen. Rekwirante kan namelijk geen gevolg trekken uit het voordeel dat zij geniet van de opschorting van de procedure in eerste aanleg.

58      In de vierde en laatste plaats dient eraan te worden herinnerd dat het vaste rechtspraak is dat wanneer alle andere middelen in hogere voorziening zijn afgewezen, de conclusies betreffende de beweerde onregelmatigheid van de beslissing van het Gerecht over de kosten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard krachtens artikel 58, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, volgens hetwelk een hogere voorziening niet uitsluitend betrekking kan hebben op de veroordeling in en het bedrag van de proceskosten (arrest van 9 juni 2016, PROAS/Commissie, C‑616/13 P, EU:C:2016:415, punt 88, en beschikking van 12 januari 2017, Europäischer Tier- und Naturschutz en Giesen/Commissie, C‑343/16 P, niet gepubliceerd, EU:C:2017:10, punt 24).

59      Aangezien rekwirante in het ongelijk is gesteld, moet de argumentatie met betrekking tot de verdeling van de kosten dientengevolge niet-ontvankelijk worden verklaard.

60      Uit al het voorgaande volgt dat deze hogere voorziening in haar geheel moet worden afgewezen overeenkomstig artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

 Kosten

61      Artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt dat het Hof over de kosten beslist wanneer de hogere voorziening ongegrond is.

62      Volgens artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat krachtens artikel 184, lid 1, van dat Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd.

63      Aangezien de Raad heeft geconcludeerd tot verwijzing van rekwirante in de kosten en deze laatste in het ongelijk is gesteld, dient zij in haar eigen kosten te worden verwezen alsook in die van de Raad.

64      Overeenkomstig artikel 140, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat krachtens dit artikel 184, lid 1, daarvan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, draagt de Commissie haar eigen kosten.

Het Hof (Achtste kamer) beschikt:

1)      De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)      Olga Stanislavivna Yanukovych wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van de Raad van de Europese Unie.

3)      De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.

ondertekeningen



*      Procestaal: Engels.