Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 16 mei 2023 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 8 maart 2023 in zaak T-94/20, Campine en Campine Recycling / Commissie

(Zaak C-306/23 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Rossi, M. Domecq, T. Isacu de Groot, L. Wildpanner, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Campine NV, Campine Recycling NV

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht van 8 maart 2023 in zaak T-94/20, Campine en Campine Recycling / Commissie te vernietigen;

zelf uitspraak te doen over de openstaande punten van het geschil, of

subsidiair, voor zover de zaak nog niet is afgedaan, deze voor een nieuwe beslissing naar het Gerecht te verwijzen;

Campine te verwijzen in alle kosten van deze procedure alsmede in die van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar eerste middel voert de Commissie aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie artikel 266, eerste alinea, VWEU heeft geschonden door te weigeren aan Campine en Campine Recycling (hierna: „Campine”) vertragingsrente tegen de REFI-rentevoet van de ECB plus 3,5 % te betalen wegens te late betaling, terwijl de Commissie, ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van 7 november 2019 in zaak T-240/17, op 11 december 2019 het bedrag van de boeteverlaging heeft terugbetaald dat Campine overeenkomstig besluit C(2017)900 final1 van de Commissie van 8 februari 2017 in zaak AT 40018 voorlopig had betaald, en dit voor de periode tussen de voorlopige betaling en de terugbetaling van het bedrag. Ter ondersteuning van het eerste onderdeel betoogt de Commissie:

(i) dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat aan de voorwaarden voor een schadevordering was voldaan (eerste onderdeel van het eerste middel);

(ii) dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het Unierecht inzake de rente die moet worden betaald ter uitvoering van arresten waarbij geldboeten in mededingingszaken nietig worden verklaard of verlaagd, verkeerd toe te passen (tweede onderdeel van het eerste middel);

(iii) dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de Commissie artikel 266, eerste alinea, VWEU heeft geschonden door geen vertragingsrente te betalen ten belope van het door Campine gevorderde bedrag (derde onderdeel van het eerste middel);

(iv) dat het bestreden arrest in strijd is met de rechtspraak van voor het arrest Printeos (vierde onderdeel van het eerste middel);

(v) dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de ex-tunc-werking van arresten houdende nietigverklaring van mededingingsboeten een verplichting met terugwerkende kracht meebrengt om de geldboeten terug te betalen alvorens zij nietig worden verklaard (vijfde onderdeel van het eerste middel);

(vi) dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de verplichting om vanaf de datum van voorlopige betaling van een door het Gerecht verlaagde geldboete vertragingsrente te betalen, de afschrikkende werking van die geldboete niet vermindert (zesde onderdeel van het eerste middel).

Voor zover het Hof het eerste middel zou afwijzen, voert de Commissie met zijn tweede middel aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie vertragingsrente tegen de REFI-rentevoet van de ECB plus 3,5 % moest betalen.

Met zijn derde middel voert de Commissie aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie samengestelde rente verschuldigd was vanaf de datum van de gedeeltelijke terugbetaling van de geldboete.

____________

1 Besluit C(2017) 900 final van de Europese Commissie van 8 februari 2017 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU (zaak AT.40018 – Recycling van autoaccu’s)