Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie (Polska) op 10 mei 2023 – AJ/Bank BPH

(Zaak C-301/23, Bank BPH)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AJ

Verwerende partij: Bank BPH S.A.

Prejudiciële vragen

Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten1 en het beginsel van doeltreffendheid aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een rechterlijke uitlegging van nationale bepalingen volgens welke een consument de rechter niet rechtsgeldig kan verzoeken vast te stellen dat een door hem gesloten overeenkomst bedingen bevat die hem niet binden of dat de overeenkomst in haar geheel nietig is?

Moeten artikel 4, lid 2, en artikel 5 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat ten aanzien van een aan de wisselkoers van een vreemde valuta gekoppelde kredietovereenkomst is voldaan aan het vereiste dat contractuele bedingen duidelijk en begrijpelijk geformuleerd moeten zijn, wanneer de bank de kredietnemer kennis heeft laten nemen van:

- een historische grafiek van de wisselkoers van deze vreemde valuta ten opzichte van de nationale valuta waaruit volgt dat deze koers in de loop van enkele jaren met tientallen procenten is veranderd

- een simulatie van het effect van een stijging van de wisselkoers van de vreemde valuta met enkele tientallen procenten op het bedrag van de af te lossen krediettermijnen?

Moeten artikel 4, lid 2, en artikel 5 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat het vereiste dat contractuele bedingen duidelijk en begrijpelijk geformuleerd moeten zijn, moet worden geanalyseerd in relatie tot het model van de gemiddelde consument of aldus dat daarbij tevens rekening moet worden gehouden met de individuele situatie en de kenmerken van de consument op de datum van sluiting van de overeenkomst en met name met zijn kennis, zijn opleidingsniveau en zijn ervaring?

Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat een contractueel beding dat erin voorziet dat de door de bank gehanteerde marge bestaat in het rekenkundig gemiddelde van de marges die worden toegepast door verschillende andere, bij naam genoemde handelsbanken in strijd is met de eisen van de goede trouw en het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort?

Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en het beginsel van doeltreffendheid aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een rechterlijke uitlegging van nationale bepalingen volgens welke de nationale rechter mag oordelen dat de consument alleen niet gebonden is aan het oneerlijke aspect van een contractueel beding (dat voorziet in een wijziging van de gemiddelde wisselkoers van Narodowy Bank Polski, de Poolse centrale bank, met de spread), hoewel dit oneerlijke aspect geen afzonderlijke contractuele verplichting vormt, maar dat hij wel gebonden is aan de rest van dat contractuele beding?

Moet artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat de op de nationale rechter rustende verplichting om de consument te informeren over de mogelijke rechtsgevolgen van de nietigverklaring van een overeenkomst zich alleen uitstrekt tot de vorderingen tot teruggaaf die uit de nietigheid van de overeenkomst voortvloeien of aldus dat deze verplichting zich uitstrekt tot alle hypothetische rechtsgevolgen (ook al zijn deze twijfelachtig, betwistbaar of weinig waarschijnlijk) die de nietigheid van de overeenkomst kan meebrengen?

____________

1 PB 1993, L 95, blz. 29.