Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Duisburg (Duitsland) op 17 mei 2023 – YV / Mercedes-Benz Group AG

(Zaak C-308/23, Mercedes-Benz Group)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Duisburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: YV

Verwerende partij: Mercedes-Benz Group AG

Prejudiciële vragen

1.    Kan een constructieonderdeel in een voertuig dat de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet om telkens naargelang het resultaat van deze meting de parameters van het verbrandingsproces in de motor te wijzigen, de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem ook verminderen in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 en derhalve een manipulatie-instrument vormen in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/20071 , wanneer de op grond van het metingsresultaat door het constructieonderdeel teweeggebrachte wijziging van de parameters van het verbrandingsproces weliswaar enerzijds de emissie van een specifieke verontreinigende stof, bijvoorbeeld stikstofoxide, verhoogt maar anderzijds tegelijkertijd de emissie van een of meer andere verontreinigende stoffen, bijvoorbeeld deeltjes, koolwaterstoffen, koolmonoxide en/of kooldioxide, vermindert?

2.    Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: onder welke voorwaarden gaat het in een dergelijk geval bij het constructieonderdeel om een manipulatie-instrument?

3.    Kan een schakeling of regeling in een voertuig die door de erdoor teweeggebrachte wijziging van de parameters van het verbrandingsproces weliswaar enerzijds de emissie van een specifieke verontreinigende stof, bijvoorbeeld stikstofoxide, verhoogt maar anderzijds tegelijkertijd de emissie van een of meer andere verontreinigende stoffen, bijvoorbeeld deeltjes, koolwaterstoffen, koolmonoxide en/of kooldioxide, vermindert, naar Europees recht vanuit andere gezichtspunten dan dat van de aanwezigheid van een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 verboden zijn?

4.    Indien de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord: onder welke voorwaarden is dat het geval?

5.    Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: is volgens artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening nr. 715/2007 een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van deze verordening ook toegestaan wanneer het weliswaar niet noodzakelijk is om de motor tegen schade of een ongeval te beschermen, maar wel om de veilige werking van het voertuig te verzekeren?

6.    Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: zijn bepalingen van nationaal recht op basis waarvan de koper van een voertuig ten volle moet bewijzen dat dit is uitgerust met een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 en bovendien ook het ontbreken van feiten moet bewijzen op grond waarvan een in hierboven bedoelde zin aangetoond manipulatie-instrument bij wijze van uitzondering volgens artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening nr. 715/2007 is toegestaan, zonder dat de fabrikant van het voertuig verplicht is hiertoe in het kader van een instructiemaatregel informatie te verstrekken, in strijd met artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/461 , genoemd in het arrest van het Hof van 21 maart 2023 (zaaknummer C-100/21), voor zover uit deze laatste bepalingen volgt dat de koper van een voertuig, wanneer dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument, recht heeft op een schadevergoeding van de fabrikant (zie punten 91 en 93 van het aangehaalde arrest)?

7.    Indien de zesde vraag bevestigend moet worden beantwoord: hoe is naar Unierecht de bewijslast verdeeld in een geding tussen de koper en de fabrikant van een voertuig in geval van een vordering tot schadevergoeding van eerstgenoemde tegen laatstgenoemde wegens de aanwezigheid van een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 in combinatie met feiten op grond waarvan dat manipulatie-instrument bij wijze van uitzondering volgens artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening nr. 715/2007 is toegestaan? Kunnen partijen in elk geval ieder aanspraak maken op een lichtere bewijslast of gelden voor hen eventueel verplichtingen, en zo ja, welke? Indien er verplichtingen gelden: wat zijn de gevolgen van niet-naleving van die verplichtingen?

8.    Indien de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord: zijn bepalingen van nationaal recht op basis waarvan de koper van een voertuig ten volle moet bewijzen dat dit is uitgerust met een weliswaar niet als manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 te kwalificeren, maar met een op grond van andere redenen verboden schakeling of regeling zonder dat de fabrikant van het voertuig verplicht is hiertoe in het kader van een instructiemaatregel informatie te verstrekken, in strijd met artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46, genoemd in het arrest van het Hof van 21 maart 2023 (dossiernummer C-100/21), voor zover uit deze laatste bepalingen volgt dat de koper van een voertuig, wanneer dat is uitgerust met een verboden schakeling of regeling, recht heeft op een schadevergoeding van de fabrikant (zie punten 91 en 93 van het aangehaalde arrest)?

9.    Indien de achtste vraag bevestigend moet worden beantwoord: hoe is naar Unierecht de bewijslast verdeeld in het geschil tussen de koper en de fabrikant van een voertuig in geval van een vordering tot schadevergoeding van eerstgenoemde tegen laatstgenoemde wegens de aanwezigheid van een verboden schakeling of regeling van de in de achtste prejudiciële vraag genoemde soort? Kunnen partijen in elk geval ieder aanspraak maken op een lichtere bewijslast, en zo ja, welke, of gelden voor hen eventueel verplichtingen, en zo ja, welke? Indien er verplichtingen gelden: wat zijn de gevolgen van niet-nakoming van die verplichtingen?

____________

1 Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB. 2007, L 171, blz. 1).

1 Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB 2007, PB L 263, blz. 1).