Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 4 oktober 2002 ingesteld door Westfalen Gassen Nederland B.V. tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-303/02)

    (procestaal Nederlands)

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 4 oktober 2002 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door Westfalen Gassen Nederland B.V., gevestigd te Deventer (Nederland), vertegenwoordigd door mr. M.J.J.M. Essers.

Verzoekende partij concludeert dat het het Gerecht behage:

1)primair de artikelen 1 en 3 van de Beschikking van de Commissie van 24 juli 2002 in de zaak COMP/E-3/36.700- Industriële en medische gassen, waarbij aan Westfalen wegens een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG-Verdrag een boete is opgelegd van EUR 0.43 miljoen, te vernietigen;

2)subsidiair artikel 1 van de Beschikking van de Commissie van 24 juli 2002 in de zaak COMP/E-3/36.700- Industriële en medische gassen, te vernietigen en de bij artikel 3 opgelegde boete substantieel te verminderen;

3)de Commissie te veroordelen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster is sinds 1989 actief op de Nederlandse markt. Zij importeert industriële gassen uit Duitsland van haar moederonderneming Westfalen AG of koopt deze van andere producenten.

In de bestreden beschikking oordeelde de Commissie dat verzoekster heeft deelgenomen aan afspraken betreffende prijsverhogingen, moratoria en minimumprijzen met betrekking tot de Nederlandse markt.

Ter ondersteuning van haar verzoekschrift voert verzoekster aan dat de Commissie geen of onvoldoende bewijs heeft geleverd van het feit dat zij inbreuk zou hebben gepleegd op artikel 81, lid 1, EG-Verdrag. Zo heeft de Commissie niet of onvoldoende bewezen dat verzoekster mee heeft deelgenomen aan de afspraken.

Verder miskent de Commissie volgens verzoekster dat door haar houding tijdens vergaderingen van de Vereniging van Fabrikanten van Industriële Gassen de kleinere ondernemingen verder van de besprekingen over de onderlinge afspraken zijn uitgesloten. De houding van verzoekster was niet passief, maar bestond eerder uit een actief verzet tegen de afspraken. Volgens verzoekster heeft haar houding zodoende zelfs een pro-competitief effect gehad.

Vervolgens voert verzoekster aan dat de Commissie dwaalt ten aanzien van de duur van de door haar gepleegde inbreuk.

Tenslotte betoogt verzoekster dat de opgelegde boete het proportionaliteitsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel schendt. Volgens verzoekster is zij, gelet op de omzet ten tijde van de inbreuk, relatief het zwaarste beboet en is de Commissie bij het vaststellen van de boete uitgegaan van onjuiste feitelijke veronderstellingen.

____________