Language of document : ECLI:EU:T:2021:638

Zaak T363/18

(gedeeltelijke publicatie)

Nippon Chemi-Con Corporation

tegen

Europese Commissie

 Arrest van het Gerecht (Negende kamer – uitgebreid) van 29 september 2021

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Markt voor elektrolytische condensatoren van aluminium en elektrolytische condensatoren van tantaal – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst wordt vastgesteld – Onderlinge afstemming van de prijzen in de volledige EER – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Uitwisseling van commercieel gevoelige informatie – Territoriale bevoegdheid van de Commissie – Rechten van de verdediging en recht om te worden gehoord – Onaantastbaarheid van de handeling – Eén enkele voortdurende inbreuk – Mededingingsbeperkende strekking – Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 – Waarde van de verkopen – Motiveringsplicht – Evenredigheid – Gelijke behandeling – Zwaarte van de inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Punt 37 van de richtsnoeren van 2006 voor de berekening van geldboeten – Volledige rechtsmacht”

1.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht van de Unierechter – Omvang – Volledige rechtsmacht uitsluitend voor het bepalen van de hoogte van de opgelegde geldboete

(Art. 101, 261 en 263 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31)

(zie punten 60, 61)

2.      Mededingingsregelingen – Complexe inbreuk met kenmerken van een overeenkomst en kenmerken van onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Eén enkele kwalificatie als „overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedraging” – Toelaatbaarheid

(Art. 101, lid 1, VWEU)

(zie punten 65‑67)

3.      Mededinging – Unieregels – Territoriale werkingssfeer – Mededingingsregeling tussen ondernemingen die buiten de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd maar die ten uitvoer wordt gelegd en gevolgen sorteert op de interne markt – Verkoop in de Unie van het onder het kartel vallende product – Bevoegdheid van de Commissie om de Unierechtelijke mededingingsregels toe te passen – Toelaatbaarheid krachtens internationaal publiekrecht – Handelen van dochterondernemingen, agentschappen of filialen die buiten de Unie zijn gevestigd – Geen invloed

(Art. 101 VWEU; EER-Overeenkomst, art. 53)

(zie punten 73‑82)

4.      Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Toegang tot het dossier – Omvang – Tijdige toegang tot het volledige dossier – Mededeling van punten van bezwaar met voorlopig vertrouwelijke gegevens – Geen schending van de rechten van de verdediging

[Art. 101 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2, onder a); verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 1]

(zie punten 86‑88, 95‑101)

5.      Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Toegang tot het dossier – Omvang – Weigering om een document mee te delen – Gevolgen – Noodzaak om met betrekking tot de op de betrokken onderneming rustende bewijslast onderscheid te maken tussen belastende en ontlastende stukken

(Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2; mededeling 2005/C 325/07 van de Commissie, punt 27)

(zie punten 89, 91, 111‑120)

6.      Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Mededeling van punten van bezwaar – Overlegging van aanvullende bewijsstukken na toezending van mededeling van punten van bezwaar – Toezending van een letter of facts – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Art. 101 VWEU; mededeling 2011/C 308/06 van de Commissie, punten 110 en 111)

(zie punten 122‑128)

7.      Mededinging – Administratieve procedure – Besluit van de Commissie waarbij een inbreuk wordt vastgesteld – Bewijs van de inbreuk en van de duur daarvan ten laste van de Commissie – Wijze van bewijslevering – Bundel aanwijzingen – Vereiste mate van bewijskracht van individueel beschouwde aanwijzingen – Toelaatbaarheid van de globale beoordeling van een bundel aanwijzingen

(Art. 101 VWEU)

(zie punten 147‑152)

8.      Mededinging – Administratieve procedure – Besluit van de Commissie waarbij een inbreuk wordt vastgesteld – Gebruik als bewijs van verklaringen van andere ondernemingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen – Toelaatbaarheid – Bewijskracht van verklaringen die de belangrijkste deelnemers aan een mededingingsregeling vrijwillig hebben afgelegd om in aanmerking te komen voor de toepassing van de mededeling inzake medewerking

(Art. 101 VWEU; mededeling 2006/C 298/11 van de Commissie)

(zie punten 158‑162, 171‑177)

9.      Mededinging – Administratieve procedure – Besluit van de Commissie waarbij een inbreuk wordt vastgesteld – Wijze van bewijslevering – Inaanmerkingneming van één enkel bewijsstuk – Toelaatbaarheid – Voorwaarden – Toepassing op verklaringen die in het kader van de mededeling inzake medewerking zijn afgelegd door andere ondernemingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen

(Art. 101 VWEU)

(zie punten 163‑170)

10.    Mededingingsregelingen – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Begrip – Coördinatie en samenwerking in strijd met de verplichting voor elke onderneming om haar marktgedrag zelfstandig te bepalen – Uitwisseling van informatie tussen concurrenten – Mededingingsbeperkend doel of gevolg – Vermoeden – Voorwaarden

(Art. 101, lid 1, VWEU)

(zie punten 188‑192, 195‑197, 256)

11.    Mededingingsregelingen – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Begrip – Noodzaak van een causaal verband tussen de afstemming en het marktgedrag van de ondernemingen – Vermoeden van het bestaan van dit causaal verband

(Art. 101, lid 1, VWEU)

(zie punten 193, 194)

12.    Mededingingsregelingen – Verbod – Inbreuken – Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die één enkele inbreuk vormen – Toerekening van de aansprakelijkheid voor de gehele inbreuk aan een onderneming – Voorwaarden – Inbreukmakende gedragingen en handelingen die deel uitmaken van een totaalplan – Beoordeling – Criteria – Bijdrage aan het enige doel van de inbreuk – Noodzaak van complementariteit tussen de verweten gedragingen – Geen

(Art. 101 VWEU)

(zie punten 310‑317, 320, 332, 350)

13.    Mededinging – Administratieve procedure – Besluit van de Commissie waarbij een inbreuk wordt vastgesteld – Bewijs van de inbreuk en van de duur daarvan ten laste van de Commissie – Omvang van de bewijslast – Eén enkele voortdurende inbreuk – Geen bewijs met betrekking tot bepaalde perioden van de totale onderzochte periode – Geen invloed

(Art. 101 VWEU)

(zie punten 351, 352, 372, 373)

14.    Mededingingsregelingen – Aantasting van de mededinging – Beoordelingscriteria – Inhoud en doel van een mededingingsregeling en economische en juridische context waarin die zich ontwikkelt – Onderscheid tussen inbreuken naar strekking en inbreuken naar gevolg – Voornemen van de partijen bij een overeenkomst om de mededinging te beperken – Criterium niet noodzakelijk – Inbreuk naar strekking – Voldoende nadelige beïnvloeding – Beoordelingscriteria

(Art. 101 VWEU)

(zie punten 403‑414)

15.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Vaststelling van het basisbedrag – Bepaling van de waarde van de verkopen – Berekeningsmethode vastgesteld in de richtsnoeren – Referentiejaar – Laatste volledige jaar van inbreuk

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 13)

(zie punten 432‑434, 481‑483)

16.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Vaststelling van het basisbedrag – Bepaling van de waarde van de verkopen – Totale omzet van de betrokken onderneming – Omzet die is behaald met de goederen waarop de inbreuk betrekking heeft – Respectieve inaanmerkingneming – Grenzen – Bepaling van de waarde van de verkopen die rechtstreeks of indirect verband houden met de inbreuk – Criteria

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 13)

(zie punten 434‑438, 455‑457)

17.    Mededinging – Geldboeten – Besluit waarbij geldboeten worden opgelegd – Motiveringsplicht – Omvang – Mogelijkheid voor de Commissie om af te wijken van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten – Strengere motiveringseisen

(Art. 101 en 296 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 37)

(zie punten 451‑453)

18.    Mededinging – Unieregels – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat de moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op de dochterondernemingen die zij geheel of vrijwel geheel in handen heeft – Weerlegbaarheid

[Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2, a)]

(zie punten 462‑466)

19.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Beoordelingsbevoegdheid van de Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht van de Unierechter – Omvang – Onderworpenheid aan de richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten – Uitgesloten – Verplichting tot eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling

(Art. 101, 261 en 263 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

(zie punten 514‑519)

Samenvatting

Nippon Chemi-Con Corporation (hierna „Nippon Chemi-Con”) is een in Japan gevestigde vennootschap die elektrolytische condensatoren van aluminium vervaardigt en verkoopt. Zij bezit 100 % van de aandelen in Europe Chemi-Con (Deutschland) GmbH, een vennootschap naar Duits recht, en 100 % van de aandelen in United Chemi-Con, een vennootschap naar het recht van de Verenigde Staten.

Bij besluit van 21 maart 2018(1) (hierna: „bestreden besluit”) heeft de Europese Commissie vastgesteld dat Nippon Chemi-Con inbreuk had gemaakt op artikel 101 VWEU door deel te nemen aan overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die tot doel hadden het prijsbeleid voor de levering van elektrolytische condensatoren van aluminium en elektrolytische condensatoren van tantaal onderling af te stemmen. De Commissie heeft Nippon Chemi-Con aansprakelijk gehouden wegens haar rechtstreekse deelname aan de mededingingsregeling van 26 juni 1998 tot 23 april 2012, en heeft haar een geldboete opgelegd.

Voor de berekening van die geldboete heeft de Commissie de methode toegepast die wordt uiteengezet in de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten(2).

In de eerste plaats heeft de Commissie het basisbedrag vastgesteld op basis van de waarde van de verkopen van elektrolytische condensatoren van aluminium en elektrolytische condensatoren van tantaal in het laatste volledige jaar van deelname aan de inbreuk, daaronder begrepen de verkopen in de Europese Economische Ruimte (EER) door haar 100 %-dochterondernemingen. Op dat basisbedrag heeft zij een vermenigvuldigingsfactor in verband met de duur van de inbreuk toegepast. De Commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat horizontale regelingen tot onderlinge afstemming van de prijzen naar hun aard tot de zwaarste inbreuken op artikel 101 VWEU behoren, en heeft daarom, in de tweede plaats, het deel van de waarde van de verkopen dat in aanmerking moest worden genomen in verband met de zwaarte van de inbreuk vastgesteld op 16 %. Om ervoor te zorgen dat de opgelegde geldboete voldoende afschrikkende werking had, heeft de Commissie voorts een extra bedrag van 16 % toegevoegd.

Nippon Chemi-Con heeft beroep ingesteld tot nietigverklaring van het bestreden besluit, dat evenwel door de Negende kamer (uitgebreid) van het Gerecht is verworpen.

Beoordeling door het Gerecht

Het Gerecht verwerpt ten eerste het middel van Nippon Chemi-Con dat de Commissie territoriaal onbevoegd is om artikel 101 VWEU toe te passen aangezien de mededingingsbeperkende gedragingen op Azië waren gericht en er geen uitvoering aan werd gegeven in de EER.

In dit verband herinnert het Gerecht eraan dat de toepassing van artikel 101 VWEU gerechtvaardigd is wanneer aan de daarin bedoelde gedragingen op het grondgebied van de interne markt uitvoering wordt gegeven, ongeacht de plaats waar zij zijn ontstaan. Aan dit criterium van de uitvoering van de mededingingsregeling als criterium voor de band met het grondgebied van de Unie wordt reeds voldaan door de enkele verkoop in de Unie van het onder de mededingingsregeling vallende product, ongeacht de plaats van waaruit de bevoorrading gebeurt en waar de productiefaciliteiten zich bevinden.

De Commissie heeft benadrukt dat de deelnemers aan de mededingingsregeling, waaraan wereldwijd uitvoering werd gegeven, tijdens de inbreukperiode elektrolytische condensatoren in de EER hadden verkocht, informatie hadden uitgewisseld over Europese klanten en hun handelsbeleid onderling hadden afgestemd als reactie op de schommelingen van de wisselkoersen van de euro, en zij heeft aldus argumenten aangevoerd die de conclusie onderbouwen dat de mededingingsregeling wel degelijk in de EER ten uitvoer was gelegd.

Ten tweede analyseert het Gerecht het middel van Nippon Chemi-Con dat de Commissie niet heeft aangetoond dat er sprake was van één enkele voortdurende inbreuk die zich tijdens de hele duur van de gestelde inbreuk tot alle elektrolytische condensatoren heeft uitgestrekt. In dit verband heeft Nippon Chemi-Con met name betoogd dat de Commissie niet heeft aangetoond dat er sprake was van een globaal plan en geen rekening heeft gehouden met de heterogene aard van de condensatorindustrie.

Wat betreft het bewijs dat er sprake was van een globaal plan, herinnert het Gerecht eraan dat het begrip „één enkele inbreuk” doelt op een situatie waarin meerdere ondernemingen hebben deelgenomen aan een inbreuk bestaande in een voortdurende gedraging met één enkel economisch doel, de mededinging te verstoren. Wanneer de verschillende handelingen vanwege hun identieke doel, de mededinging binnen de interne markt te verstoren, deel uitmaken van een „globaal plan”, mag de Commissie de aansprakelijkheid voor die handelingen dus bepalen aan de hand van de deelname aan de betrokken inbreuk in haar geheel.

In dit verband stelt het Gerecht vast dat de Commissie een reeks gegevens heeft aangevoerd die haar conclusie kunnen onderbouwen dat de mededingingsbeperkende contacten die in de loop van de jaren tussen de partijen hebben plaatsgevonden, deel uitmaakten van een globaal plan met één enkel doel. De Commissie heeft in feite aangetoond dat die contacten betrekking hadden op de vaststelling van toekomstige prijzen van de condensatoren, op de vraag- en aanbodcijfers voor die producten en in bepaalde gevallen op het maken, de toepassing en de follow-up van prijsafspraken. Voorts heeft de Commissie zich ervan vergewist dat die contacten gemeenschappelijke kenmerken hadden wat de deelnemers, de aard en de materiële werkingssfeer van de besprekingen betreft, en dat er sprake was van overlappingen.

Het Gerecht verwerpt bovendien de grief van Nippon Chemi-Con dat de inbreuk, wegens de heterogene aard van condensatoren en het specifieke karakter van de vraag op de verschillende geografische markten, niet alleen niet door de Commissie was aangetoond, maar ook niet alle verkopen van elektrolytische condensatoren in de EER kon betreffen.

Het Gerecht brengt om te beginnen in herinnering dat de Commissie niet verplicht is de relevante markt op basis van economische criteria af te bakenen om te bepalen welke producten onder een mededingingsregeling vallen. Het zijn immers de deelnemers aan de mededingingsregeling zelf die bepalen op welke producten hun besprekingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen betrekking hebben. Voorts worden de producten waarop een mededingingsregeling betrekking heeft, bepaald aan de hand van bewijsstukken betreffende daadwerkelijke mededingingsbeperkende gedragingen ten opzichte van specifieke producten.

Op grond van die vaststellingen oordeelt het Gerecht dat de Commissie op goede gronden tot de slotsom is gekomen dat er sprake was van één enkele voortdurende inbreuk die betrekking had op alle elektrolytische condensatoren van aluminium en elektrolytische condensatoren van tantaal, hetgeen de Commissie heeft bevestigd met bewijzen dat alle mededingingsbeperkende contacten tussen de deelnemers aan de mededingingsregeling betrekking hadden op elektrolytische condensatoren van aluminium of elektrolytische condensatoren van tantaal, of zelfs op beide producten, dat de besprekingen die tijdens meerdere bijeenkomsten waren gevoerd, algemeen waren en niet alleen zagen op bepaalde subtypen elektrolytische condensatoren van aluminium of elektrolytische condensatoren van tantaal, dat de deelnemers aan de mededingingsregeling in hun ondernemingsverklaringen geen enkele beperking hadden opgenomen wat betreft de omschrijving van de condensatoren waarop de mededingingsregeling betrekking had en dat de meeste vertegenwoordigers van de deelnemers aan de mededingingsregeling verantwoordelijk waren voor de vervaardiging van beide producten en niet van een specifiek productassortiment.

Ten derde verwerpt het Gerecht de grief van Nippon Chemi-Con dat de Commissie ten onrechte de verkopen van haar twee 100 %-dochterondernemingen heeft opgenomen in de waarde van de verkopen die relevant is voor de berekening van het basisbedrag van de geldboete.

In dit verband wijst het Gerecht er allereerst op dat het vermoeden dat dochterondernemingen niet autonoom zijn, dat in de rechtspraak is ontwikkeld om het gedrag van een juridische entiteit (de dochteronderneming) aan een andere juridische entiteit (de moedermaatschappij) te kunnen toerekenen, ook geldt wanneer het er zoals in casu om gaat de waarde van de verkopen te bepalen die relevant is voor de berekening van het basisbedrag van de geldboete die moet worden opgelegd aan de moedermaatschappij die rechtstreeks aan een inbreuk heeft deelgenomen en die tijdens de inbreukperiode in de EER producten waarop deze inbreuk betrekking had, via haar dochterondernemingen heeft verkocht.

Aangezien Nippon Chemi-Con 100 % van de aandelen van haar twee dochterondernemingen bezat en die drie vennootschappen dus één economische eenheid in de zin van artikel 101 VWEU vormden, heeft de Commissie terecht het bedrag van de verkopen van condensatoren door die economische eenheid in de EER in aanmerking genomen om de waarde van de verkopen te bepalen die relevant was voor de berekening van het basisbedrag van de aan Nippon Chemi-Con opgelegde geldboete.


1      Besluit C(2018) 1768 final van de Commissie van 21 maart 2018 inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak AT.40136 – Condensatoren).


2      Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2) (hierna: „richtsnoeren van 2006”).