Language of document : ECLI:EU:C:2020:242

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

26 maart 2020 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 2008/48/EG – Kredietovereenkomsten voor consumenten – Herroepingsrecht – Termijn voor de uitoefening van dat recht – Eisen inzake de in de overeenkomst te vermelden informatie – Informatieblad dat louter doorverwijst naar bepalingen van nationaal recht”

In zaak C‑66/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht Saarbrücken (rechter in eerste aanleg Saarbrücken, Duitsland) bij beslissing van 17 januari 2019, ingekomen bij het Hof op 29 januari 2019, in de procedure

JC

tegen

Kreissparkasse Saarlouis,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: M. Safjan (rapporteur), kamerpresident, L. Bay Larsen en N. Jääskinen, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        JC, vertegenwoordigd door T. Röske, Rechtsanwalt,

–        de Kreissparkasse Saarlouis, vertegenwoordigd door G. Rohleder, Rechtsanwalt,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller, M. Hellmann, E. Lankenau en A. Berg als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek, J. Vláčil en S. Šindelková als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Goddin en B.‑R. Killmann als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66, met rectificaties in PB 2009, L 207, blz. 14; PB 2010, L 199, blz. 40, en PB 2011, L 234, blz. 46).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de consument JC en de Kreissparkasse Saarlouis over het feit dat JC zijn recht om de met deze instelling gesloten kredietovereenkomst te herroepen heeft uitgeoefend.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 8 tot en met 10, 14 en 31 van richtlijn 2008/48 luiden:

„(8)      Het is van belang dat de markt de consument voldoende bescherming biedt teneinde diens vertrouwen niet te schaden. […]

(9)      Volledige harmonisatie is nodig om te waarborgen dat alle consumenten in de Gemeenschap een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming van hun belangen genieten en om een echte interne markt te creëren. Het mag de lidstaten derhalve niet worden toegestaan andere nationale bepalingen te handhaven of in te voeren dan er in deze richtlijn zijn vastgelegd. […]

(10)      […] Deze richtlijn mag de lidstaten […] niet beletten de bepalingen van de richtlijn overeenkomstig het Gemeenschapsrecht toe te passen op gebieden die niet onder het toepassingsgebied ervan vallen. Derhalve kan een lidstaat met betrekking tot kredietovereenkomsten die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen nationale wetgeving handhaven of invoeren die overeenstemt met een aantal of alle bepalingen van de richtlijn, bijvoorbeeld nationale wetgeving inzake kredietovereenkomsten die betrekking hebben op bedragen van minder dan 200 EUR of van meer dan 75 000 EUR. Voorts kunnen de lidstaten de bepalingen van deze richtlijn toepassen op gelieerd krediet dat niet onder de definitie valt die deze richtlijn geeft van een gelieerde kredietovereenkomst. […]

[…]

(14)      Kredietovereenkomsten die worden gewaarborgd door een onroerend goed dienen buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te blijven. Dit soort krediet heeft immers een specifiek karakter. Kredietovereenkomsten die ten doel hebben het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten op grond of op een bestaand of gepland gebouw te financieren, moeten eveneens van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten. Kredietovereenkomsten mogen echter niet van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten louter omdat zij ten doel hebben een bestaand gebouw te renoveren of de waarde ervan te verhogen.

[…]

(31)      De kredietovereenkomst moet in duidelijke en beknopte vorm alle noodzakelijke informatie bevatten over de rechten en plichten die voor de consument daaruit voortvloeien, zodat hij daar kennis van kan nemen.”

4        Artikel 2 van deze richtlijn heeft als opschrift „Toepassingsgebied” en bepaalt:

„1.      Deze richtlijn is van toepassing op kredietovereenkomsten.

2.      Deze richtlijn is niet van toepassing op het volgende:

a)      kredietovereenkomsten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een in een lidstaat gebruikelijke andere vergelijkbare zekerheid op een onroerend goed, of gewaarborgd worden door een recht op een onroerend goed;

b)      kredietovereenkomsten voor het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten betreffende grond of een bestaand of gepland gebouw;

c)      kredietovereenkomsten voor een totaal kredietbedrag van minder dan 200 EUR of meer dan 75 000 EUR;

[…]”

5        Artikel 10 van deze richtlijn heeft als opschrift „In de kredietovereenkomst te vermelden informatie” en bepaalt in lid 2, onder p):

„In de kredietovereenkomst worden op duidelijke en beknopte wijze vermeld:

[…]

p)      het al dan niet bestaan van een herroepingsrecht en de termijn voor de uitoefening daarvan, alsmede andere uitoefeningsvoorwaarden, zoals informatie over de verplichting voor de consument om overeenkomstig artikel 14, lid 3, onder b), het opgenomen kapitaal en de rente te betalen en het bedrag van de rente per dag”.

6        Artikel 14 van dezelfde richtlijn heeft als opschrift „Herroepingsrecht” en bepaalt in lid 1:

„De consument beschikt over een termijn van veertien kalenderdagen om de kredietovereenkomst zonder opgave van redenen te herroepen.

De termijn waarbinnen een overeenkomst kan worden herroepen gaat in:

a)      op de dag van de sluiting van de kredietovereenkomst, of

b)      op de dag waarop de consument de contractuele voorwaarden en informatie overeenkomstig artikel 10 ontvangt, als die dag later valt dan de onder a) van deze alinea bedoelde datum.”

7        Artikel 22 van richtlijn 2008/48 heeft als opschrift „Harmonisatie en dwingend karakter van de richtlijn” en bepaalt in lid 1:

„In zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, mogen de lidstaten geen bepalingen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.”

 Duits recht

8        In § 492 van het Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek), in de versie die op het hoofdgeding van toepassing is (hierna: „BGB”), was bepaald:

„1.      Leningovereenkomsten met consumenten worden schriftelijk gesloten tenzij strengere vormvoorschriften van toepassing zijn. […]

2.      In de overeenkomst wordt de informatie opgenomen die overeenkomstig artikel 247, leden 6 tot en met 13, van het Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuch [(wet tot invoering van het burgerlijk wetboek, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie; hierna: ‚EGBGB’)] voor iedere leningovereenkomst met consumenten verplicht is.

[…]”

9        § 495 BGB luidde:

„1.      De leningnemer die een consumentenkredietovereenkomst sluit, heeft een herroepingsrecht krachtens § 355.

2.      De §§ 355 tot en met 359a zijn van toepassing mits:

1)      de informatie over het herroepingsrecht is vervangen door de in artikel 247, lid 6, tweede alinea, EGBGB bedoelde verplichte vermeldingen;

2)      de herroepingstermijn slechts pas ingaat:

a)      na de sluiting van de overeenkomst en

b)      nadat de leningnemer de in § 492, lid 2, bedoelde verplichte informatie ontvangt […];

3)      de leningnemer […] de leninggever ook vergoedt voor de kosten die laatstbedoelde bij overheidsorganen heeft gemaakt en niet kan terugvragen.”

10      § 503, lid 1, BGB luidt:

„§ 497, lid 2, en lid 3, eerste, tweede, vierde en vijfde volzin, en §§ 499, 500 en 502 zijn niet van toepassing op overeenkomsten waarbij de terbeschikkingstelling van de lening afhankelijk wordt gesteld van de waarborging door een hypotheekrecht en geschiedt onder voorwaarden die gebruikelijk zijn voor door een onroerend goed gewaarborgde overeenkomsten en de tussentijdse financiering daarvan.”

11      Artikel 247, lid 6, eerste alinea, EGBGB bepaalde welke informatie de met een consument gesloten leningsovereenkomst moet bevatten. Welke nadere informatie verplicht moet zijn opgenomen in de overeenkomst, bepaalden lid 6, punt 2, eerste en tweede volzin, lid 7, lid 8, punt 2 (voor overeenkomsten met nevenprestaties), lid 12, punt 1, tweede volzin, nr. 2 (voor gelieerde overeenkomsten en betalingsfaciliteiten tegen vergoeding) en lid 13, punt 1 (bij betrokkenheid van een leningbemiddelaar), van artikel 247 EGBGB.

12      Artikel 247, lid 9, EGBGB bepaalde dat voor overeenkomsten als bedoeld in § 503 BGB, in afwijking van de leden 3 tot en met 8, 12 en 13, de informatie bedoeld in lid 3, eerste alinea, punten 1 tot en met 7, 10 en 13, alsook lid 3, vierde alinea, en lid 8 van dit artikel 247 verplicht in de precontractuele informatie en in de met de consument gesloten kredietovereenkomst moest worden opgenomen. Dit artikel bepaalde dat de overeenkomst bovendien de in artikel 247, lid 6, tweede alinea bedoelde gegevens over het herroepingsrecht moest bevatten.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13      In 2012 heeft JC als consument bij de kredietinstelling Kreissparkasse Saarlouis een door een onroerend goed gewaarborgde leningsovereenkomst van 100 000 EUR gesloten, met een tot en met 30 november 2021 vaste debetrentevoet van 3,61 % per jaar (hierna: „betrokken overeenkomst”).

14      Artikel 14 van die overeenkomst had als opschrift „Informatie met betrekking tot de herroeping” en was als volgt verwoord:

„Herroepingsrecht

De lener kan zijn verklaring een overeenkomst te willen sluiten binnen 14 dagen zonder opgave van redenen schriftelijk (bijvoorbeeld per brief, fax of e‑mail) herroepen. De termijn gaat in na sluiting van de overeenkomst, maar niet eerder dan dat de lener alle verplichte informatie krachtens § 492, lid 2, BGB (bijvoorbeeld informatie betreffende het soort lening, informatie betreffende het nettobedrag van de lening, informatie betreffende de duur van de overeenkomst) heeft ontvangen. […]”

15      Bij brief van 30 januari 2016 heeft JC aan de Kreissparkasse Saarlouis kennisgegeven van de herroeping van zijn verklaring de leningsovereenkomst te willen sluiten.

16      JC heeft daarop bij het Landgericht Saarbrücken (rechter in eerste aanleg Saarbrücken, Duitsland) een vordering ingesteld tot vaststelling, ten eerste, dat de vordering van de Kreissparkasse Saarlouis uit hoofde van de betrokken overeenkomst op 30 april 2018 niet meer dan 66 537,57 EUR bedraagt, ten tweede, dat de Kreissparkasse Saarlouis in gebreke is met de acceptatie van de betaling van dit bedrag, en ten derde, dat zij verplicht is JC alle schade te vergoeden die voortvloeit uit haar weigering om de leningsovereenkomst ongedaan te maken. Subsidiair vorderde JC de vaststelling dat Kreissparkasse Saarlouis vanaf de datum van kennisgeving van de herroeping geen recht meer had op de overeengekomen rente en aflossing als bepaald in de betrokken overeenkomst.

17      De Kreissparkasse Saarlouis concludeerde tot afwijzing van de vordering van JC op grond dat zij hem zoals voorgeschreven heeft geïnformeerd over zijn herroepingsrecht en dat de termijn waarbinnen de overeenkomst kon worden herroepen reeds was verstreken toen JC hiervan wenste gebruik te maken.

18      De verwijzende rechter merkt op dat richtlijn 2008/48 volgens artikel 2, lid 2, onder a), ervan niet van toepassing is op kredietovereenkomsten die worden gewaarborgd door een onroerend goed. Hij verklaart dat de Duitse wetgever evenwel gebruik heeft gemaakt van de in overweging 10 vermelde mogelijkheid om de regeling van de richtlijn toe te passen op gebieden die niet binnen de werkingssfeer ervan vallen, zoals de voor die overeenkomsten toepasselijke regeling. Daarom is de verwijzende rechter van oordeel dat de uitlegging van de bepalingen van die richtlijn noodzakelijk is voor de beslechting van het hoofdgeding en dat het Hof bevoegd is om deze uitlegging in de onderhavige zaak te geven, waarbij hij verwijst naar het arrest van 17 juli 1997, Giloy (C‑130/95, EU:C:1997:372).

19      Ten gronde vraagt de verwijzende rechter zich af of de verwijzing in de betrokken overeenkomst naar § 492, lid 2, BGB met betrekking tot de verplicht aan de leningnemer te verstrekken informatie voldoet aan het vereiste van artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48, namelijk dat in de kredietovereenkomst op „duidelijke en beknopte” wijze wordt vermeld of er al dan niet een herroepingsrecht bestaat en hoe dit moet worden uitgeoefend.

20      De verwijzende rechter stelt meer bepaald vast dat deze bepaling van het BGB ook verwijst naar een andere bepaling van nationaal recht, namelijk artikel 247, leden 6 tot en met 13 EGBGB, dat zelf verwijst naar andere bepalingen van het BGB. Bijgevolg moet een consument, wil hij alle verplichte informatie terugvinden waarvan de mededeling de herroepingstermijn van de overeenkomst doet ingaan, bepalingen van nationaal recht in verschillende wetgevingshandelingen consulteren.

21      Bovendien moet de consument overeenkomstig artikel 247, lid 9, EGBGB bepalen of zijn met de kredietgever gesloten overeenkomst betrekking heeft op een hypotheekkrediet in de zin van § 503 BGB, hetgeen volgens de verwijzende rechter een onmogelijke opdracht is voor de gemiddelde, niet juridisch geschoolde consument.

22      Daarop heeft het Landgericht Saarbrücken de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48 aldus worden uitgelegd dat tot de verplichte informatie met betrekking tot de ‚termijn’ of de ‚andere uitoefeningsvoorwaarden [van het herroepingsrecht]’ eveneens de voorwaarden worden gerekend voor het ingaan van de termijn waarbinnen een overeenkomst kan worden herroepen?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord:

Staat artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48 in de weg aan een uitlegging volgens welke informatie met betrekking tot de herroeping ‚duidelijk’ en ‚beknopt’ is, wanneer deze met betrekking tot het ingaan van de termijn waarbinnen een overeenkomst kan worden herroepen, de voor het ingaan van de termijn te verstrekken verplichte informatie niet zelf volledig vermeld, maar dienaangaande verwijst naar een bepaling van nationaal recht – in casu § 492, lid 2, BGB in de tot 12 juni 2014 geldende versie –, die harerzijds doorverwijst naar andere bepalingen van nationaal recht – in casu artikel 247, leden [6] tot en met 13, EGBGB in de tot 12 juni 2014 geldende versie –, en de consument derhalve verplicht is een groot aantal wettelijke bepalingen in verschillende wetboeken te lezen om duidelijkheid te verkrijgen aangaande de verplichte informatie die moet zijn verstrekt opdat de termijn ingaat waarbinnen zijn leningsovereenkomst kan worden herroepen?

3)      Indien de tweede prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord (en er tegen een verwijzing naar bepalingen van nationaal recht geen principiële bezwaren bestaan):

Staat artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48/EG in de weg aan een uitlegging volgens welke informatie met betrekking tot de herroeping ‚duidelijk’ en ‚beknopt’ is, wanneer de verwijzing naar een bepaling van nationaal recht – in casu § 492, lid 2, BGB in de van 30 juli 2010 tot en met 12 juni 2014 geldende versie – en de doorverwijzing daarin – in casu naar artikel 247, leden [6] tot en met 13, EGBGB in de tot en met 12 juni 2014 geldende versie – er onontkoombaar toe leidt dat de consument, naast louter het lezen van wettelijke bepalingen, een juridische subsumptie moet verrichten – bijvoorbeeld of hem de lening is verstrekt tegen de gebruikelijke voorwaarden voor overeenkomsten die worden gewaarborgd door een onroerend goed en de tussentijdse financiering ervan, en of er sprake is van gelieerde overeenkomsten –, om duidelijkheid te verkrijgen aangaande de verplichte informatie die moet zijn verstrekt opdat de termijn ingaat waarbinnen zijn leningsovereenkomst kan worden herroepen?”

 Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

23      De Duitse regering stelt in haar schriftelijke opmerkingen dat het Hof niet bevoegd is om de vragen te beantwoorden omdat richtlijn 2008/48 niet van toepassing is op door onroerend goed gewaarborgde kredietovereenkomsten en dat de Duitse wetgever, ook al heeft de Uniewetgever hem daartoe de mogelijkheid geboden, de regeling van deze richtlijn niet van toepassing heeft gemaakt op gebieden die niet binnen de werkingssfeer ervan vallen, zoals door onroerend goed gewaarborgde consumentenkredietovereenkomsten als aan de orde in het hoofdgeding.

24      De Duitse regering zet eveneens uiteen dat het Duitse recht reeds vóór de vaststelling van richtlijn 2008/48 een regeling betreffende dergelijke overeenkomsten kende. Daar deze regeling werd geacht overeen te stemmen met de bepalingen van deze richtlijn, heeft de nationale wetgever het enkel gepast bevonden om de bepalingen inzake het consumentenkrediet en het hypotheekkrediet samen te voegen.

25      In dit verband zij eraan herinnerd dat richtlijn 2008/48 volgens artikel 2, lid 2, onder a), ervan, niet van toepassing is op kredietovereenkomsten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een in een lidstaat gebruikelijke andere vergelijkbare zekerheid op een onroerend goed, of door een recht op een onroerend goed.

26      Zoals blijkt uit overweging 10 van deze richtlijn heeft de Uniewetgever evenwel verduidelijkt dat een lidstaat, met betrekking tot kredietovereenkomsten die buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen nationale wetgeving kan handhaven of invoeren die overeenstemt met een aantal of alle bepalingen van de richtlijn.

27      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de Duitse wetgever aldus heeft beslist om de regeling van richtlijn 2008/48 toe te passen op overeenkomsten zoals de overeenkomst die hier aan de orde is.

28      Het Hof heeft zich herhaaldelijk bevoegd verklaard om uitspraak te doen op verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffende bepalingen van Unierecht in situaties waarin de feiten in het hoofdgeding buiten de werkingssfeer van het Unierecht vielen en dus tot de uitsluitende bevoegdheid van de lidstaten behoorden, maar waarin die bepalingen van Unierecht toepasselijk waren gemaakt door het nationale recht doordat dit recht naar de inhoud ervan verwees (arrest van 12 juli 2012, SC Volksbank România, C‑602/10, EU:C:2012:443, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Het Hof heeft met name benadrukt dat wanneer een nationale wettelijke regeling zich voor haar oplossingen voor situaties die niet binnen de werkingssfeer van de betrokken handeling van de Unie vallen, wenst te conformeren aan de in deze handeling gekozen oplossingen, de Unie er stellig belang bij heeft dat, ter vermijding van uiteenlopende uitleggingen in de toekomst, de overgenomen bepalingen of begrippen van deze handeling op eenvormige wijze worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 19 oktober 2017, Solar Electric Martinique, C‑303/16, EU:C:2017:773, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      Bovendien geldt er een vermoeden van relevantie voor de vragen over de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste feitelijke en juridische kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof is de juistheid te onderzoeken. Het Hof kan een verzoek van een nationale rechter slechts afwijzen wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 3 juli 2019, UniCredit Leasing, C‑242/18, EU:C:2019:558, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Bovendien heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat het in het kader van een prejudiciële verwijzing niet bevoegd is om zich uit te spreken over de uitlegging van de nationale bepalingen en te beoordelen of de daaraan door de nationale rechter gegeven uitlegging juist is, aangezien uitsluitend deze rechter bevoegd is om die bepalingen uit te leggen (arrest van 3 juli 2019, UniCredit Leasing, C‑242/18, EU:C:2019:558, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Derhalve dient te worden vastgesteld dat het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk is.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

33      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat de in artikel 14, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn vastgestelde regels voor de berekening van de herroepingstermijn behoren tot de informatie die overeenkomstig deze bepaling duidelijk en beknopt in een kredietovereenkomst moet worden vermeld.

34      Volgens artikel 10, lid 2, onder p), van deze richtlijn moeten in de kredietovereenkomst niet alleen „het al dan niet bestaan van een herroepingsrecht” en „de termijn voor de uitoefening daarvan” maar eveneens de „andere uitoefeningsvoorwaarden” op duidelijke en beknopte wijze worden vermeld.

35      Zoals blijkt uit artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48, gelezen in samenhang met overweging 31 van die richtlijn, is het vereiste dat in een op papier of op een andere duurzame drager opgestelde kredietovereenkomst in duidelijke en beknopte vorm de in die bepaling bedoelde informatie wordt opgenomen, noodzakelijk opdat de consument kennis kan nemen van zijn rechten en verplichtingen (arrest van 9 november 2016, Home Credit Slovakia, C‑42/15, EU:C:2016:842, punt 31).

36      Dat vereiste draagt bij tot de verwezenlijking van het met richtlijn 2008/48 nagestreefde doel, dat erin bestaat om ter zake van het consumentenkrediet op een aantal kerngebieden een volledige, dwingende harmonisatie tot stand te brengen, die nodig is om te waarborgen dat alle consumenten in de Unie een grondige en gelijkwaardige bescherming van hun belangen genieten en om de totstandkoming van een goed functionerende interne markt voor consumentenkrediet te vergemakkelijken (arrest van 9 november 2016, Home Credit Slovakia, C‑42/15, EU:C:2016:842, punt 32).

37      Gelet op het belang van het herroepingsrecht voor de bescherming van de consument is de informatie betreffende dat recht voor deze consument van wezenlijk belang. Teneinde deze informatie ten volle te kunnen benutten, moet de consument vooraf op de hoogte zijn van de voorwaarden en de termijn voor de uitoefening van het herroepingsrecht en van de wijze waarop dit recht moet worden uitgeoefend (zie naar analogie arrest van 23 januari 2019, Walbusch Walter Busch, C‑430/17, EU:C:2019:47, punt 46).

38      Bovendien zou de doeltreffendheid van het in artikel 14 van richtlijn 2008/48 bedoelde herroepingsrecht ernstig worden aangetast indien de wijze van berekening van de herroepingstermijn niet zou vallen onder de voorwaarden voor de uitoefening van dat recht die overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze richtlijn verplicht in de kredietovereenkomst moeten worden vermeld.

39      Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat de in artikel 14, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn vastgestelde regels voor de berekening van de herroepingstermijn behoren tot de informatie die overeenkomstig deze bepaling duidelijk en beknopt in een kredietovereenkomst moet worden vermeld.

 Tweede vraag

40      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een kredietovereenkomst voor de in artikel 10 van deze richtlijn bedoelde informatie verwijst naar een bepaling van nationaal recht die zelf verwijst naar andere bepalingen van het recht van de betrokken lidstaat.

41      Vooraf moet worden vastgesteld dat in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst wordt verduidelijkt dat de herroepingstermijn ingaat na de sluiting van de overeenkomst, maar niet voordat de leningnemer alle in § 492, lid 2, BGB bedoelde verplichte informatie heeft ontvangen. Deze bepaling verwijst op haar beurt naar artikel 247, leden 6 tot en met 13 EGBGB, dat op zijn beurt naar andere bepalingen van het BGB verwijst.

42      De verwijzende rechter stelt aldus vast dat de verplichte informatie waarvan de mededeling aan de consument overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder p), en artikel 14, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2008/48 de termijn voor de herroeping van de overeenkomst doet ingaan, als zodanig niet in de betrokken overeenkomst is opgenomen. Volgens hem moet de consument een groot aantal bepalingen van nationaal recht in verschillende wetgevingshandelingen bestuderen om deze informatie te achterhalen.

43      Zoals blijkt uit artikel 14, lid 1, tweede alinea, onder b), van richtlijn 2008/48 gaat de herroepingstermijn pas in op het moment dat de in artikel 10 van deze richtlijn bedoelde informatie aan de consument is verstrekt, als die dag later valt dan die van de sluiting van de kredietovereenkomst. Artikel 10 somt de informatie op die in de kredietovereenkomsten moet worden vermeld.

44      Wanneer een door een consument gesloten overeenkomst echter voor de krachtens artikel 10 van richtlijn 2008/48 te vermelden informatie verwijst naar een aantal bepalingen van nationaal recht, is de consument niet in staat om op basis van de overeenkomst de omvang van zijn contractuele verbintenis te bepalen of om na te gaan of de door hem gesloten overeenkomst alle volgens deze bepaling vereiste gegevens bevat, laat staan om te verifiëren of de herroepingstermijn waarover hij mogelijk beschikt, jegens hem is ingegaan.

45      Bovendien zijn de kennis en een goed begrip door de consument van de gegevens die de kredietovereenkomst overeenkomstig artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48 verplicht moet bevatten, noodzakelijk voor de goede uitvoering van deze overeenkomst en in het bijzonder voor de uitoefening van de rechten van de consument, waaronder het recht om de overeenkomst te herroepen.

46      Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat wanneer een verkoper op basis van een richtlijn op het gebied van de consumentenbescherming verplicht is de consument in kennis te stellen van de inhoud van de hem voorgestelde contractuele verbintenis waarvan bepaalde elementen worden vastgelegd in dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat, deze verkoper de consument over de inhoud van deze bepalingen moet inlichten (zie in die zin arrest van 26 april 2012, Invitel, C‑472/10, EU:C:2012:242, punt 29).

47      Een loutere verwijzing in de algemene voorwaarden van een overeenkomst naar een wettelijke of bestuursrechtelijke tekst waarin de rechten en de verplichtingen van de partijen zijn vastgelegd, volstaat dus niet (zie in die zin arrest van 21 maart 2013, RWE Vertrieb, C‑92/11, EU:C:2013:180, punt 50).

48      In een situatie als die van het hoofdgeding moet dus worden vastgesteld dat een verwijzing in de betrokken overeenkomst naar de bepalingen van nationaal recht, zoals bedoeld in punt 41 van het onderhavige arrest, niet voldoet aan het in de punten 43 tot en met 47 van het onderhavige arrest bedoelde vereiste dat de consument overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48 op duidelijke en beknopte wijze in kennis wordt gesteld van de termijn waarbinnen het herroepingsrecht kan worden uitgeoefend, en van de andere voorwaarden voor de uitoefening van dat recht.

49      Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een kredietovereenkomst voor de in artikel 10 van deze richtlijn bedoelde informatie verwijst naar een bepaling van nationaal recht die zelf verwijst naar andere bepalingen van nationaal recht van de betrokken lidstaat.

 Derde vraag

50      Gelet op het antwoord op de tweede prejudiciële vraag hoeft de derde prejudiciële vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

51      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat de in artikel 14, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn vastgestelde regels voor de berekening van de herroepingstermijn behoren tot de informatie die overeenkomstig deze bepaling duidelijk en beknopt in een kredietovereenkomst moet worden vermeld.

2)      Artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48 moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een kredietovereenkomst voor de in artikel 10 van deze richtlijn bedoelde informatie verwijst naar een bepaling van nationaal recht die zelf verwijst naar andere bepalingen van nationaal recht van de betrokken lidstaat.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.