Language of document : ECLI:EU:C:2017:193

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

9 maart 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Temporele en materiële werkingssfeer – Burgerlijke en handelszaken – Procedure van gedwongen tenuitvoerlegging ter invordering van een niet-voldane schuld die zijn oorsprong vindt in het parkeren op een openbaar terrein – Daaronder begrepen – Begrip ‚gerecht’ – Notaris die op grond van een ‚bewijskrachtig document’ een dwangbevel heeft afgegeven”

In zaak C‑551/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Općinski sud u Puli-Pola (rechter voor de gemeente Pula, Kroatië) bij beslissing van 20 oktober 2015, ingekomen bij het Hof op 23 oktober 2015, in de procedure

Pula Parking d.o.o.

tegen

Sven Klaus Tederahn,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, A. Prechal, A. Rosas, C. Toader (rapporteur) en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: M. Bobek,

griffier: M. Aleksejev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 juli 2016,

gelet op de opmerkingen van:

–        Pula Parking d.o.o., vertegenwoordigd door M. Kuzmanović en S. L. Pacheco-Vinković, odvjetnici,

–        Sven Klaus Tederahn, vertegenwoordigd door E. Zadravec, odvjetnik,

–        de Kroatische regering, vertegenwoordigd door A. Metelko-Zgombić als gemachtigde,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en M. Hellmann als gemachtigden,

–        de Zwitserse regering, vertegenwoordigd door M. Schöll als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Cattabriga, S. Ječmenica en M. Wilderspin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 oktober 2016,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een procedure van gedwongen tenuitvoerlegging tussen Pula Parking d.o.o. en Sven Klaus Tederahn, betreffende een verzoek om invordering van een niet-voldane schuld die zijn oorsprong vindt in het parkeren op een openbaar terrein.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Verordening nr. 1215/2012 is vastgesteld op de grondslag van artikel 67, lid 4, en artikel 81, lid 2, onder a), c), en e), VWEU.

4        De overwegingen 3, 4, 10, 26 en 34 van verordening nr. 1215/2012 luiden:

„(3)      De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen en de toegang tot de rechter te vergemakkelijken, onder meer door het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke beslissingen in burgerlijke zaken. [...]

(4)      Sommige verschillen in de nationale regels inzake de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning van beslissingen bemoeilijken de goede werking van de interne markt. Bepalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook zorgen voor een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van in een lidstaat gegeven beslissing, zijn onontbeerlijk.

[...]

(10)      Het is van belang dat alle belangrijke burgerlijke en handelszaken onder de werkingssfeer van deze verordening worden gebracht, met uitzondering van bepaalde duidelijk omschreven aangelegenheden [...].

[...]

(26)      Op grond van het wederzijdse vertrouwen in de rechtsbedeling in de Unie is het in beginsel gerechtvaardigd dat in een lidstaat gegeven beslissingen worden erkend in alle lidstaten zonder dat daarvoor een speciale procedure nodig is. Bovendien rechtvaardigt het doel, namelijk de grensoverschrijdende geschillenbeslechting minder tijdrovend en goedkoper te maken, dat de verklaring van uitvoerbaarheid die vóór de tenuitvoerlegging in de aangezochte lidstaat moet worden gevraagd, wordt afgeschaft. Bijgevolg moet een beslissing die door de gerechten van een lidstaat is gegeven, op dezelfde manier worden behandeld als een beslissing die in de aangezochte lidstaat is gegeven.

[...]

(34)      De continuïteit tussen het Verdrag [van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32)], verordening (EG) nr. 44/2001 [van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1)] en deze verordening moet gewaarborgd worden; daartoe zijn overgangsbepalingen nodig. Deze continuïteit moet ook gelden voor de uitleg door het Hof van Justitie van de Europese Unie van het Verdrag [van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken] en de verordeningen ter vervanging daarvan.”

5        Hoofdstuk I van verordening nr. 1215/2012 draagt het opschrift „Toepassingsgebied en definities”. Tot dit hoofdstuk behoort artikel 1, lid 1, van de verordening, dat als volgt luidt:

„Deze verordening wordt toegepast in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken, noch op de aansprakelijkheid van de staat wegens een handeling of nalaten in de uitoefening van het openbaar gezag (acta jure imperii).”

6        Artikel 2 van de verordening bepaalt:

„In deze verordening wordt verstaan onder:

a)      ‚beslissing’, elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling van het bedrag van de proceskosten door de griffier.

[...]”

7        Artikel 3 van deze verordening luidt:

„Voor de toepassing van deze verordening omvat ‚gerecht’ de volgende autoriteiten, voor zover zij bevoegd zijn voor binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallende zaken:

a)      in Hongarije, in het kader van een summiere procedure betreffende een aanmaning tot betaling (‚fizetési meghagyásos eljárás’): notarissen (‚közjegyző’);

b)      in Zweden, in het kader van een summiere procedure betreffende een aanmaning tot betaling (‚betalningsföreläggande’) en bijstandszaken (‚handräckning’): gerechtsdeurwaarderinstanties (‚Kronofogdemyndigheten’).”

8        Artikel 66, leden 1 en 2, van deze verordening bepaalt:

„1.      Deze verordening is slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden of geregistreerd, en gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen op of na 10 januari 2015.

2.      Niettegenstaande artikel 80 blijft verordening (EG) nr. 44/2001 van toepassing op beslissingen gegeven inzake rechtsvorderingen die zijn ingesteld, op authentieke akten die zijn verleden of geregistreerd, en op gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen vóór 10 januari 2015 en die onder die verordening vallen.”

 Kroatisch recht

9        Artikel 31 van de Ovršni zakon (wet op de gedwongen tenuitvoerlegging, Narodne novine, nrs. 112/12, 25/13 en 93/14) bepaalt:

„1)      Voor de toepassing van deze wet moet onder ‚bewijskrachtig document’ worden verstaan een factuur, [...] een uittreksel uit de boekhouding, een gelegaliseerde onderhandse akte en elk document dat op grond van bijzondere regelingen wordt geacht een officieel stuk op te leveren. De berekening van intresten wordt eveneens als een factuur beschouwd.

2)      Een bewijskrachtig document is uitvoerbaar indien daarin melding wordt gemaakt van de identiteit van de schuldeiser en de schuldenaar, alsook van het voorwerp, de aard, de draagwijdte en de datum van opeisbaarheid van de geldvordering.

3)      De factuur die wordt uitgereikt aan een natuurlijk persoon die geen geregistreerde activiteiten verricht, moet niet alleen de in lid 2 van dit artikel genoemde gegevens vermelden, maar moet de schuldenaar er tevens van in kennis stellen dat de schuldeiser, ingeval de opeisbaar geworden geldvordering niet wordt gehonoreerd, om gedwongen tenuitvoerlegging kan verzoeken op basis van een bewijskrachtig document.

[...]”

10      Volgens artikel 278 van de wet op de gedwongen tenuitvoerlegging beslissen de notarissen over verzoeken tot inleiding van de executieprocedure op grond van bewijskrachtige documenten.

11      Overeenkomstig artikel 279, leden 1 en 3, van deze wet is de notaris in wiens ambtsgebied de verwerende partij in de executieprocedure woont of gevestigd is, territoriaal bevoegd om een beslissing op het gebied van de executie te nemen. Volgens artikel 38 van deze wet is deze territoriale bevoegdheid exclusief. Een executieverzoek dat is ingediend bij een territoriaal onbevoegde notaris wordt door de rechtbank afgewezen.

12      Overeenkomstig artikel 282, lid 3, van deze wet draagt de notaris, indien bij hem tijdig en ontvankelijk gemotiveerd verzet is aangetekend tegen een door hem uitgevaardigd bevel, het dossier met het oog op de verzetsprocedure over aan het bevoegde gerecht, dat krachtens de artikelen 57 en 58 van dezelfde wet uitspraak doet op het verzet.

13      Artikel 283, lid 1, van deze wet bepaalt dat de notaris, op vraag van de verzoeker, op een grosse van het door hem afgegeven dwangbevel de formule van tenuitvoerlegging aanbrengt indien acht dagen na het verstrijken van de verzetstermijn geen verzet is aangetekend.

14      Volgens artikel 58, lid 3, van de wet op de gedwongen tenuitvoerlegging is het gerecht waaraan het dossier is overgedragen betreffende het bevel waartegen verzet is aangetekend, bevoegd om dit bevel nietig te verklaren voor zover daarin de executie wordt gelast en om de getroffen maatregelen terug te draaien. De procedure wordt dan voortgezet volgens de regels die toepasselijk zijn in geval van verzet tegen een betalingsbevel.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

15      Pula Parking, een onderneming die toebehoort aan de stad Pula (Kroatië), verzorgt krachtens een besluit van de burgemeester van deze stad van 16 december 2009, zoals gewijzigd op 11 februari 2015, het beheer, de bewaking, het onderhoud en de reiniging van de openbare terreinen voor betaald parkeren van de stad, alsook de inning van de parkeergelden en andere daarmee verband houdende opdrachten.

16      Op 8 september 2010 heeft Tederahn, die in Duitsland woont, zijn voertuig geparkeerd op een openbaar parkeerterrein van de stad Pula waar betaald moest worden. Pula Parking heeft aan Tederahn een parkeerticket uitgereikt.

17      Volgens de bewoordingen van de parkeerovereenkomst, die door de uitreiking van het ticket is afgesloten, was Tederahn verplicht om dit ticket binnen acht dagen na de uitreiking ervan te betalen. Na het verstrijken van die termijn begon de vertragingsrente te lopen.

18      Aangezien Tederahn de verschuldigde bedragen niet binnen de gestelde termijn had betaald, heeft Pula Parking op 27 februari 2015 een notaris met kantoor in Pula verzocht om krachtens artikel 278 van de wet op de gedwongen tenuitvoerlegging over te gaan tot gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document”.

19      Het door Pula Parking overgelegde „bewijskrachtige document” was een gewaarmerkt uittreksel uit haar boekhouding, volgens hetwelk op 16 september 2010, als gevolg van de factuur van 8 september 2010, een bedrag van 100 Kroatische kuna (HRK) (ongeveer 13 EUR) opeisbaar was geworden.

20      Op 25 maart 2015 heeft de notaris op grond van dit document een dwangbevel uitgevaardigd.

21      Op 21 april 2015 heeft Tederahn verzet aangetekend tegen dit bevel. Daarop is de zaak krachtens artikel 282, lid 3, van de wet op de gedwongen tenuitvoerlegging doorgestuurd naar de Općinski sud u Puli-Pola (rechter voor de gemeente Pula, Kroatië).

22      In het kader van zijn verzet heeft Tederahn opgeworpen dat de notaris die het dwangbevel van 25 maart 2015 heeft uitgevaardigd, materieel en territoriaal onbevoegd was. Het was hem volgens Tederahn namelijk niet toegestaan om op grond van een bewijskrachtig document van 2010 een dergelijk bevel uit te vaardigen tegen een Duits onderdaan of een onderdaan van een andere lidstaat van de Unie.

23      In die omstandigheden heeft de Općinski sud u Puli-Pola de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Is verordening (EU) nr. 1215/2012 in casu, gelet op de aard van de rechtsverhouding tussen de partijen in het geding, van toepassing?

2)      Heeft verordening (EU) nr. 1215/2012 ook betrekking op de bevoegdheid van de notarissen in Kroatië?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Temporele werkingssfeer van verordening nr. 1215/2012

24      Tederahn heeft aangevoerd dat verordening nr. 1215/2012 ratione temporis niet van toepassing is omdat de overeenkomst inzake het gebruik van het parkeerterrein is gesloten vóór de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie, dus vóór 1 juli 2013. In dit verband moet in herinnering worden gebracht dat de akte van toetreding van een nieuwe lidstaat in essentie is gebaseerd op het algemene beginsel dat de voorschriften van Unierecht onmiddellijk en volledig toepasselijk zijn in die staat en dat afwijkingen slechts zijn toegestaan voor zover de overgangsbepalingen daarin uitdrukkelijk voorzien (arrest van 28 april 2009, Apostolides, C‑420/07, EU:C:2009:271, punt 33).

25      Wat meer in het bijzonder verordening nr. 1215/2012 betreft, moet in herinnering worden gebracht dat deze verordening, overeenkomstig artikel 66, lid 1, ervan, slechts van toepassing is op rechtsvorderingen die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden of geregistreerd, en gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen op of na 10 januari 2015.

26      In casu betreft het hoofdgeding weliswaar de invordering van een niet-voldane parkeerschuld die haar oorsprong vindt in een overeenkomst die vóór de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie is gesloten, maar de procedure van gedwongen tenuitvoerlegging is ingeleid op 27 februari 2015, dus na de inwerkingtreding van verordening nr. 1215/2012, en het hoofdgeding is bij de verwijzende rechter aanhangig gemaakt op 21 april 2015, zodat een vordering als die van het hoofdgeding binnen de temporele werkingssfeer van deze verordening valt.

27      Zoals de advocaat-generaal in punt 33 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is het bovendien gebruikelijk dat op de gedwongen tenuitvoerlegging van opeisbare schuldvorderingen de procedureregels van toepassing zijn die golden toen de vordering werd ingesteld, en niet die welke golden toen de oorspronkelijke overeenkomst werd gesloten.

28      De in punt 26 hierboven geformuleerde conclusie vindt ook steun in de rechtspraak die het Hof heeft gewezen onder de gelding van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, waarvan de continuïteit krachtens overweging 34 van verordening nr. 1215/2012 moet worden gewaarborgd, ook wat de uitlegging van artikel 66, lid 1, van deze verordening betreft, volgens hetwelk de enige noodzakelijke en tevens voldoende voorwaarde voor de toepasselijkheid van de verordening op gedingen inzake rechtsverhoudingen die dateren van vóór de datum van inwerkingtreding ervan, erin bestaat dat de rechtsvordering na deze datum is ingesteld (zie in die zin arrest van 13 november 1979, Sanicentral, 25/79, EU:C:1979:255, punt 6).

 Eerste vraag

29      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat een procedure van gedwongen tenuitvoerlegging die een aan een lokale overheid toebehorende onderneming tegen een in een andere lidstaat wonende natuurlijke persoon heeft ingeleid met het oog op de inning van een onbetaald gebleven schuld die is ontstaan naar aanleiding van het parkeren op een openbare parkeerplaats waarvan de exploitatie door die overheid aan de voornoemde onderneming is gedelegeerd, binnen de werkingssfeer van deze verordening valt.

30      Pula Parking, de Kroatische en de Zwitserse regering en de Europese Commissie zijn het er in wezen over eens dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde rechtsverhouding burgerlijk van aard is in de zin van artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1215/2012.

31      Om te beginnen moet in herinnering worden geroepen dat verordening nr. 1215/2012 thans in de plaats is gekomen van verordening nr. 44/2001 en dat de uitlegging die het Hof heeft gegeven aan de bepalingen van laatstgenoemde verordening dus ook geldt voor verordening nr. 1215/2012, voor zover de bepalingen van deze beide instrumenten van Unierecht als gelijkwaardig kunnen worden beschouwd (arrest van 16 november 2016, Schmidt, C‑417/15, EU:C:2016:881, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Zoals volgt uit artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1215/2012, dat de formulering van artikel 1, lid 1, van verordening nr. 44/2001 overneemt, is verordening nr. 1215/2012 van toepassing in „burgerlijke en handelszaken”.

33      Volgens vaste rechtspraak van het Hof mag het begrip „burgerlijke en handelszaken”, teneinde de grootst mogelijke gelijkheid en eenvormigheid te verzekeren van de rechten en verplichtingen die voor de lidstaten en de belanghebbende personen uit de voormelde verordening voortvloeien, niet als een eenvoudige verwijzing naar het nationale recht van een der betrokken lidstaten worden opgevat. Dit begrip moet worden beschouwd als een zelfstandig begrip, dat moet worden uitgelegd aan de hand van het doel en het systeem van de genoemde verordening alsook aan de hand van de algemene beginselen die voortvloeien uit de nationale rechtsordes (zie in die zin arrest van 22 oktober 2015, Aannemingsbedrijf Aertssen en Aertssen Terrassements, C‑523/14, EU:C:2015:722, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34      Om uit te maken of een materie binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1215/2012 valt, moet worden vastgesteld welke de rechtsbetrekking is tussen de partijen bij het geschil, en dient te worden onderzocht wat de grondslag van de ingestelde vordering is en welke specifieke regels ervoor gelden (zie in die zin arresten van 11 april 2013, Sapir e.a., C‑645/11, EU:C:2013:228, punt 34, en 12 september 2013, Sunico e.a., C‑49/12, EU:C:2013:545, punt 35).

35      Zoals de advocaat-generaal in de punten 49 tot en met 51 van zijn conclusie ook heeft opgemerkt, vormen in casu het beheer van de openbare parkeerplaatsen en de inning van de parkeergelden opdrachten van lokaal belang die worden uitgevoerd door Pula Parking, een onderneming die in handen is van de stad Pula. Pula Parking ontleent haar bevoegdheden weliswaar aan een overheidsbesluit, maar noch de vaststelling van de onbetaald gebleven parkeerschuld, die van contractuele aard is, noch de vordering tot inning ervan, die ertoe strekt particuliere belangen te beschermen en beheerst wordt door nationale gemeenrechtelijke voorschriften die van toepassing zijn in de verhoudingen tussen particulieren, lijkt de uitoefening van overheidsprerogatieven door de stad Pula of Pula Parking te vereisen.

36      In dit verband lijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt te volgen dat naast het door Pula Parking gevorderde parkeergeld geen boetes hoeven te worden betaald die kunnen worden geacht voort te vloeien uit een overheidshandeling van Pula Parking, alsook dat het gevorderde bedrag niet punitief van aard is maar dus de loutere tegenprestatie van een verrichte dienst vormt. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit daadwerkelijk het geval is.

37      Daarenboven lijkt het evenmin zo te zijn dat Pula Parking, door de uitreiking van een parkeerticket aan de geïnteresseerden, zichzelf in afwijking van het gemeenrecht een executoriale titel verschaft, aangezien zij als gevolg van die uitreiking eenvoudigweg in staat is om zich – net als de houder van een factuur – te beroepen op een bewijskrachtig document op grond waarvan zij een procedure kan inleiden overeenkomstig de voorschriften van de wet op de gedwongen tenuitvoerlegging (zie in die zin arrest van 12 september 2013, Sunico e.a., C‑49/12, EU:C:2013:545, punt 39).

38      Bijgevolg moet de rechtsverhouding tussen Pula Parking en Tederahn in beginsel worden aangemerkt als een privaatrechtelijke verhouding en valt zij dus onder het begrip „burgerlijke en handelszaken” in de zin van verordening nr. 1215/2012.

39      Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat een procedure van gedwongen tenuitvoerlegging die een aan een lokale overheid toebehorende onderneming tegen een in een andere lidstaat wonende natuurlijke persoon heeft ingeleid met het oog op de inning van een onbetaald gebleven schuld die is ontstaan naar aanleiding van het parkeren op een openbare parkeerplaats waarvan de exploitatie door die overheid aan de voornoemde onderneming is gedelegeerd en die niet punitief van aard is maar de loutere tegenprestatie van een verrichte dienst vormt, binnen de werkingssfeer van deze verordening valt.

 Tweede vraag

40      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat de notarissen in Kroatië, wanneer zij optreden in het kader van de bevoegdheden die hun door het nationale recht zijn toebedeeld in procedures van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document”, onder het begrip „gerecht” vallen in de zin van deze verordening.

41      Pula Parking en de Kroatische regering zijn van mening dat het begrip „gerecht” voor de toepassing van verordening nr. 1215/2012 ruim moet worden gedefinieerd, zodat niet alleen de gerechten in de strikte zin van het woord, die rechtsprekende taken uitoefenen, hieronder vallen, maar ook de notarissen. De Europese Commissie en de andere in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden die opmerkingen hebben ingediend – met uitzondering van de Zwitserse regering, die zich hierover niet heeft uitgelaten – zijn van mening dat de Kroatische notarissen, onverminderd een wijziging van de verordening, niet kunnen worden gelijkgesteld met een gerecht in de zin van deze verordening, wat de executieprocedures op grond van een „bewijskrachtig document” betreft.

42      Zoals uit de vaste rechtspraak van het Hof voortvloeit, moeten de voorschriften van verordening nr. 1215/2012 – bij gebreke van verwijzing naar het recht van de lidstaten – autonoom worden uitgelegd, rekening houdend met de algemene opzet, de doelstellingen en de ontstaansgeschiedenis van dit instrument van Unierecht (zie in die zin arrest van 7 juli 2016, Hőszig, C‑222/15, EU:C:2016:525, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43      Wat de algemene opzet van verordening nr. 1215/2012 betreft, moet worden opgemerkt dat in deze verordening meermaals de begrippen „gerecht”, „bevoegdheid” en „rechtsvorderingen” worden vermeld, zonder dat echter een definitie van deze begrippen wordt gegeven.

44      Zo wordt in de titel van verordening nr. 1215/2012 gewag gemaakt van de „rechterlijke bevoegdheid” en preciseert artikel 66 van deze verordening, dat ziet op de toepasselijkheid ratione temporis van de verordening, in lid 1 dat deze verordening slechts van toepassing is op „rechtsvorderingen” die zijn ingesteld op of na 10 januari 2015.

45      In hoofdstuk I, „Toepassingsgebied en definities”, van de verordening bepaalt artikel 1, lid 1, dat deze laatste wordt toegepast in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. Volgens artikel 2 van deze verordening moet onder het begrip „beslissing” elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing worden verstaan, ongeacht de daaraan gegeven benaming.

46      In artikel 3 van deze verordening worden bepaalde instanties genoemd die, voor zover zij bevoegd zijn voor binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallende zaken, worden beschouwd als gerechten, te weten in Hongarije – in het kader van summiere procedures betreffende een aanmaning tot betaling – de notarissen en in Zweden – in het kader van summiere procedures betreffende een dergelijke aanmaning en in bijstandszaken – de gerechtsdeurwaarderinstanties. Aangezien dit artikel specifiek de daarin opgesomde instanties betreft, vallen de notarissen in Kroatië er niet onder. Dienaangaande is het irrelevant dat verordening nr. 1215/2012 is vastgesteld op 12 december 2012, dus vóór de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie, en dat de technische aanpassingen van het acquis van de Unie uitsluitend betrekking hadden op de rechtshandelingen van de Unie die vóór 1 juli 2012 waren vastgesteld en in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

47      Wat de functies van de notarissen betreft, heeft het Hof er overigens consequent op gewezen dat er fundamentele verschillen bestaan tussen de rechtsprekende en de notariële functies (zie in die zin arresten van 24 mei 2011, Commissie/Oostenrijk, C‑53/08, EU:C:2011:338, punt 103; 1 oktober 2015, ERSTE Bank Hungary, C‑32/14, EU:C:2015:637, punt 47, en 1 februari 2017, Commissie/Hongarije, C‑392/15, EU:C:2017:73, punt 111).

48      Voorts moet nog worden vastgesteld dat verordening nr. 1215/2012, anders dan bijvoorbeeld verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB 2012, L 201, blz. 107) – waarvan artikel 3, lid 2, preciseert dat onder het begrip „gerecht” in de zin van die laatste verordening niet alleen de gerechtelijke autoriteiten moeten worden verstaan maar ook alle andere op dit gebied bevoegde autoriteiten die rechterlijke functies vervullen, voor zover zij voldoen aan bepaalde in dat voorschrift opgesomde voorwaarden – geen algemene bepaling van die strekking bevat.

49      Derhalve moet het begrip „gerecht”, zoals in punt 42 hierboven in herinnering is gebracht, in het kader van de onderhavige zaak worden beoordeeld in het licht van de doelstellingen van verordening nr. 1215/2012, waarvan de verwijzende rechter wenst te vernemen hoe zij moet worden uitgelegd.

50      In dit verband moet eraan worden herinnerd dat het volgens overweging 4 van die verordening onontbeerlijk is de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken te uniformiseren, teneinde te zorgen voor een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van in een lidstaat gegeven beslissingen. Zoals in overweging 26 van deze verordening in herinnering wordt gebracht, wordt dit beginsel van wederzijdse erkenning in de allereerste plaats gerechtvaardigd door het wederzijdse vertrouwen in de rechtsbedeling in de Unie.

51      Uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat zowel het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten als het beginsel van wederzijdse erkenning van wezenlijk belang zijn in het Unierecht, aangezien zij de mogelijkheid bieden om een ruimte zonder binnengrenzen te verwezenlijken en in stand te houden (arrest van 5 april 2016, Aranyosi en Căldăraru, C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198, punt 78 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

52      In het stelsel van verordening nr. 1215/2012 impliceren deze beginselen concreet dat gerechtelijke beslissingen van gerechten uit andere lidstaten worden behandeld en uitgevoerd alsof zij waren gegeven in de lidstaat waar om de uitvoering ervan wordt verzocht.

53      Verordening nr. 1215/2012 – die haar grondslag vindt in artikel 67, lid 4, VWEU, volgens hetwelk de toegang tot de rechter moet worden vergemakkelijkt, met name door het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke beslissingen – strekt er dus toe op het gebied van de samenwerking in burgerlijke en handelszaken het vereenvoudigde en doeltreffende stelsel van conflictregels en van erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen dat is ingesteld bij de rechtsinstrumenten in het verlengde waarvan zij ligt, te versterken teneinde de justitiële samenwerking te vergemakkelijken en aldus bij te dragen tot de verwezenlijking van de opdracht van de Unie om een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te worden die berust op de hoge mate van vertrouwen die tussen de lidstaten moet bestaan (zie naar analogie, op het gebied van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, arrest van 1 juni 2016, Bob-Dogi, C‑241/15, EU:C:2016:385, punt 32).

54      Gelet op de doelstellingen van verordening nr. 1215/2012, moet er bij de uitlegging van het begrip „gerecht” in de zin van die verordening dus rekening mee worden gehouden dat de nationale gerechten van de lidstaten de mogelijkheid moeten hebben om de beslissingen van gerechten van andere lidstaten te identificeren en deze beslissingen met de door deze verordening vereiste snelheid ten uitvoer moeten kunnen leggen. De eerbiediging van het beginsel van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling in de lidstaten van de Unie, dat ten grondslag ligt aan de toepassing van deze verordening, veronderstelt immers met name dat de beslissingen waarvan om tenuitvoerlegging in een andere lidstaat wordt verzocht, gegeven zijn in het kader van een gerechtelijke procedure waarin waarborgen voor onafhankelijkheid en onpartijdigheid golden en waarin het beginsel van tegenspraak werd geëerbiedigd.

55      Deze conclusie vindt steun in de ontstaansgeschiedenis van verordening nr. 1215/2012. In dit verband was in het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [COM(2010) 748 definitief], betreffende de herschikking van verordening nr. 44/2001, bepaald dat in hoofdstuk I van verordening nr. 1215/2012, „Toepassingsgebied en definities”, een definitie van het begrip „gerecht” zou worden opgenomen op grond waarvan dit begrip ook „alle autoriteiten die door een lidstaat zijn aangewezen als zijnde bevoegd voor zaken die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen” zou omvatten. De wetgever van de Unie heeft die benadering echter niet gevolgd.

56      In casu vormen de notarissen in Kroatië, zoals de Kroatische regering ter terechtzitting heeft aangevoerd, een onderdeel van het openbare notariële stelsel, dat verschilt van het gerechtelijk stelsel. Overeenkomstig de wet op de gedwongen tenuitvoerlegging zijn de notarissen bevoegd om bevelen uit te vaardigen naar aanleiding van verzoeken tot inleiding van de executieprocedure op grond van een bewijskrachtig document. Zodra het bevel ter kennis is gebracht van de verwerende partij, kan deze verzet aantekenen. Indien bij de notaris tijdig en ontvankelijk gemotiveerd verzet is aangetekend tegen een door hem uitgevaardigd bevel, stuurt hij het dossier met het oog op de verzetsprocedure door naar het bevoegde gerecht, dat uitspraak doet op het verzet.

57      Uit deze bepalingen blijkt dat dwangbevelen die door de notaris worden uitgevaardigd op grond van een „bewijskrachtig document” slechts na de vaststelling ervan ter kennis worden gebracht van de schuldenaar, zonder dat deze schuldenaar in kennis is gesteld van het bij de notaris ingediende verzoek.

58      Hoewel de schuldenaar verzet kan aantekenen tegen het door de notaris uitgevaardigde dwangbevel en de notaris de bevoegdheden die hem in het kader van de procedure van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document” zijn verleend, lijkt uit te oefenen onder toezicht van een rechter, aan wie de notaris eventuele betwistingen moet voorleggen, is het onderzoek door de notaris in Kroatië van het verzoek om afgifte van een dwangbevel op grond van een bewijskrachtig document niet contradictoir.

59      Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat de notarissen in Kroatië, wanneer zij optreden in het kader van de bevoegdheden die hun door het nationale recht zijn toebedeeld in procedures van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document”, niet onder het begrip „gerecht” in de zin van deze verordening vallen.

 Kosten

60      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 1, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een procedure van gedwongen tenuitvoerlegging die een aan een lokale overheid toebehorende onderneming tegen een in een andere lidstaat wonende natuurlijke persoon heeft ingeleid met het oog op de inning van een onbetaald gebleven schuld die is ontstaan naar aanleiding van het parkeren op een openbare parkeerplaats waarvan de exploitatie door die overheid aan de voornoemde onderneming is gedelegeerd en die niet punitief van aard is maar de loutere tegenprestatie van een verrichte dienst vormt, binnen de werkingssfeer van deze verordening valt.

2)      Verordening nr. 1215/2012 moet aldus worden uitgelegd dat de notarissen in Kroatië, wanneer zij optreden in het kader van de bevoegdheden die hun door het nationale recht zijn toebedeeld in procedures van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document”, niet onder het begrip „gerecht” in de zin van deze verordening vallen.

ondertekeningen


** Procestaal: Kroatisch.