Language of document : ECLI:EU:T:2015:17

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

15 januari 2015 (*)

„Staatssteun – Reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden – Door de Franse autoriteiten ten gunste van SeaFrance SA voorgenomen herstructureringssteun – Kapitaalverhoging en door de SNCF aan SeaFrance verstrekte leningen – Besluit waarbij steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Begrip staatssteun – Criterium van de particuliere investeerder – Richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden”

In zaak T‑1/12,

Franse Republiek, aanvankelijk vertegenwoordigd door E. Belliard, G. de Bergues en J. Gstalter, vervolgens door G. de Bergues, D. Colas en J. Bousin als gemachtigden,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Di Bucci, B. Stromsky en T. Maxian Rusche als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van besluit 2012/397/EU van de Commissie van 24 oktober 2011 betreffende steunmaatregel SA.32600 (2011/C) – Frankrijk – Door de SNCF aan SeaFrance toegekende herstructureringssteun (PB 2012, L 195, blz. 1),

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: D. Gratsias, president, M. Kancheva en C. Wetter (rapporteur), rechters,

griffier: J. Weychert, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 juni 2014,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Bij besluit 2012/397/EU van 24 oktober 2011 betreffende steunmaatregel SA.32600 (2011/C) – Frankrijk – Door de SNCF aan SeaFrance toegekende herstructureringssteun (PB 2012, L 195, blz. 1) (hierna: „bestreden besluit”) heeft de Europese Commissie de door de Franse Republiek aan SeaFrance SA toegekende reddingssteun en de voorgenomen herstructureringssteun aan SeaFrance onverenigbaar met de interne markt verklaard.

2        SeaFrance, thans geliquideerd, was een naamloze vennootschap naar Frans recht die voor 100 % in handen was van SNCF Participations SA, de houdstermaatschappij van de SNCF-groep, die op haar beurt voor 100 % in handen is van het overheidsbedrijf „Société nationale des chemins de fer français” (hierna: „SNCF”). SeaFrance exploiteerde diensten voor het zeevervoer van passagiers en vracht tussen de havens van Calais (Frankrijk) en Dover (Verenigd Koninkrijk). Destijds bezat SeaFrance zes schepen. In december 2009 had zij 1 550 werknemers, vervolgens 1 100 in augustus 2010.

3        Sinds 2008 is de financiële situatie van SeaFrance stelselmatig verslechterd, met name wegens een ongunstige conjunctuur, die gekenmerkt werd door een zeer volatiele pariteit tussen de euro en het pond sterling, een stijgende olieprijs en een aanzienlijke daling van het passagiers- en vrachtvervoer over het Kanaal. Die externe omstandigheden hebben de interne moeilijkheden van SeaFrance vergroot, die met name het gevolg waren van overcapaciteit en een hoge ratio personeelskosten/omzet. Verschillende sociale conflicten in 2010 hebben de situatie van de vennootschap nog verder verslechterd.

4        In april 2010 is ten aanzien van SeaFrance een vrijwaringsprocedure ingeleid, die op 30 juni 2010 is omgezet in een gerechtelijke-saneringsprocedure. Uit het bestreden besluit blijkt dat in die procedure drie voorstellen tot behoud van de activiteiten door een volledige of gedeeltelijke overdracht van de activa van SeaFrance zijn ingediend bij het Tribunal de commerce de Paris (Frankrijk). Volgens het eerste voorstel, gezamenlijk ingediend door twee zeevervoers­ondernemingen, zouden drie schepen en 460 werknemers worden overgenomen voor het symbolische bedrag van 3 EUR. Volgens het tweede voorstel, ingediend door een vakbond, zouden alle werknemers in dienst worden gehouden, de schepen van SeaFrance worden gekocht voor het symbolische bedrag van 1 EUR en de schulden van de onderneming niet worden overgenomen. De details van het derde voorstel, ingediend door een zeevaartonderneming, zijn niet samengevat in het bestreden besluit. Geen van die voorstellen is bevredigend geacht door de bewindvoerders van SeaFrance (overwegingen 10‑15 van het bestreden besluit).

5        Na de vaststelling op 24 oktober 2011 van het bestreden besluit heeft het Tribunal de commerce de Paris op 16 november 2011 tegen SeaFrance een procedure van gerechtelijke vereffening ingeleid. In die procedure is een nieuwe aanbesteding voor de overname van de activa en de activiteiten van SeaFrance georganiseerd, maar de enige in antwoord op die aanbesteding ingediende offerte is door de bewindvoerders van SeaFrance onbevredigend geacht. Derhalve is met de liquidatie van de activa van SeaFrance begonnen, na afloop waarvan die activa aan de vennootschap Eurotunnel zijn overgedragen.

6        Vanaf begin 2009 heeft de SNCF SeaFrance geholpen met verschillende steunmaatregelen. Allereerst heeft de SNCF in februari 2009 met SeaFrance een liquiditeitsovereenkomst gesloten, die in februari 2010 is verlengd. Voorts heeft zij op 15 juli 2010 SeaFrance een lening van [vertrouwelijk](1) miljoen EUR toegekend om haar in staat te stellen een optie voor de aankoop van haar schip Berlioz uit te oefenen en de eigendom van dat actief te verzekeren.

7        Vervolgens heeft de SNCF aan SeaFrance een kredietlijn van [vertrouwelijk] miljoen EUR verstrekt. Die maatregel is op 12 juli 2010 door de Franse autoriteiten bij de Commissie aangemeld als reddingssteun in de zin van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB 2004, C 244, blz. 2; hierna: „richtsnoeren inzake herstructureringssteun”), en is door de Commissie goedgekeurd bij besluit C(2010) 5837 van 18 augustus 2010 betreffende steunmaatregel N 309/2010 – Frankrijk.

8        Ten slotte hebben de Franse autoriteiten op 18 februari 2011 overeenkomstig de richtsnoeren inzake herstructureringssteun bij de Commissie voorgenomen herstructureringssteun ten gunste van SeaFrance aangemeld en daarbij een herstructureringsplan overgelegd. Het herstructureringsplan voorzag met name in een vermindering van de capaciteit van zes naar vier schepen, een nieuwe opzet van het aanbod van overtochten, die een vermindering van het aantal overtochten per jaar met bijna 30 % zou inhouden en het schrappen van 725 posten om de ratio personeelskosten/omzet te beperken. Die herstructurering moest hoofdzakelijk worden gefinancierd met staatssteun in de vorm van een verhoging van het kapitaal van SeaFrance van 223 miljoen EUR, waarop volledig door SNCF Participations moest worden ingeschreven.

9        Op 6 april 2011 heeft de Commissie van een concurrent van SeaFrance een klacht ontvangen over de herstructureringssteun aan SeaFrance. Op 22 juni 2011 heeft de Commissie de Franse autoriteiten in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van een formele onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 108, lid 2, VWEU betreffende de op 18 februari 2011 aangemelde herstructureringssteun aan SeaFrance en voorts de eerder door de SNCF genomen maatregelen, namelijk de in 2009 aangegane liquiditeitsovereenkomst en de op 15 juli 2010 toegekende lening van [vertrouwelijk] miljoen EUR (hierna: „besluit tot inleiding van de formele procedure”). Door de bekendmaking van een samenvatting van dat besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie op 14 juli 2011 (PB C 208, blz. 8) heeft zij bovendien belanghebbenden verzocht om overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU opmerkingen te maken.

10      Bij brieven van 14 juli, 22 juli en 19 augustus 2011 hebben de Franse autoriteiten eerst bij de Commissie hun opmerkingen ingediend over respectievelijk de bij het besluit tot inleiding van de formele procedure geuite twijfels, de klacht en de opmerkingen van de belanghebbenden.

11      Vervolgens hebben de Franse autoriteiten bij brief van 12 september 2011 de Commissie een gewijzigd herstructureringsplan doen toekomen. Dat plan voorzag met name in de verkoop van nog een schip, een totale inkrimping van het personeel met 922 werknemers, een grotere vermindering van het aantal overtochten en een reorganisatie van de verkoop- en marketingactiviteiten die moest zorgen voor bijkomende besparingen. In antwoord op de door de Commissie in het besluit tot inleiding van de formele procedure geuite twijfel omtrent het ontoereikende en onzekere karakter van de eigen bijdrage van SeaFrance aan de financiering van haar herstructurering, voorzag dat plan bovendien in een wijziging van de maatregelen ter financiering van de herstructurering: het kapitaal van SeaFrance mocht met maximaal 166,3 miljoen EUR worden verhoogd en moest vergezeld gaan van een lening van 99,8 miljoen EUR om de herstructurering te financieren. Dat plan voorzag in nog een lening, van [vertrouwelijk] miljoen EUR, die diende ter vervanging van de bestaande lening voor het schip Molière om de uitoefening van de optie voor de aankoop van dit schip te vervroegen. De vervroegde uitoefening van de optie moest SeaFrance in staat stellen om al eind [vertrouwelijk], in plaats van eind [vertrouwelijk], de volledige eigendom te verkrijgen van dat actief. De twee leningen moesten worden toegekend met een rentetarief van 6,05 % en een looptijd van 12 jaar met constante aflossingen.

12      Ten slotte hebben de Franse autoriteiten bij brief van 3 oktober 2011 de Commissie een nieuwe versie van het gewijzigde herstructureringsplan meegedeeld. Volgens die nieuwe versie is het bedrag van de lening van 99,8 miljoen EUR verlaagd naar 99,7 miljoen EUR, en voorts is de rentevoet van de twee leningen als bedoeld in het gewijzigde herstructureringsplan verhoogd van 6,05 % tot 8,55 %.

13      Op 24 oktober 2011 heeft de Commissie het bestreden besluit vastgesteld en op dezelfde dag heeft zij de Franse autoriteiten daarvan in kennis gesteld. In de overwegingen 16 en 17 van dat besluit benadrukt de Commissie dat het bestreden besluit betrekking heeft op de maatregelen waarin het gewijzigde herstructureringsplan voorziet, namelijk de verhoging van het kapitaal van SeaFrance en de twee leningen, van 99,7 miljoen EUR en [vertrouwelijk] miljoen EUR, en voorts op de bij haar besluit van 18 augustus 2010 goedgekeurde reddingssteun. Dat besluit heeft daarentegen geen betrekking op de door de SNCF ten gunste van SeaFrance aangegane liquiditeitsovereenkomst en evenmin op de aan SeaFrance toegekende lening om de optie op het schip Berlioz uit te oefenen (zie punt 6 hierboven), die het voorwerp uitmaken van een andere op 22 juni 2011 ingeleide procedure uit hoofde van artikel 108, lid 2, VWEU.

14      Het dispositief van het bestreden besluit bepaalt met name het volgende:

Artikel 1

De kapitaalverhoging met 166,3 miljoen EUR, de lening van 99,7 miljoen EUR en de lening van [vertrouwelijk] miljoen EUR die [Frankrijk] voornemens is via de SNCF als herstructureringssteun aan SeaFrance te verlenen, vormen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU en zijn onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 2

De door Frankrijk via de SNCF als reddingssteun ten behoeve van SeaFrance toegekende steun waarop het besluit van de Commissie van 18 augustus 2010 betrekking heeft, vormt met de interne markt onverenigbare steun.

Artikel 3

1.      Frankrijk is, via de SNCF, gehouden de in artikel 2 bedoelde steun van de begunstigde onderneming terug te vorderen, met inbegrip van de vervallen contractuele rente die op de datum van kennisgeving van dit besluit nog niet is betaald.

[...]”

 Procedure en conclusies van partijen

15      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 2 januari 2012, heeft de Franse Republiek het onderhavige beroep ingesteld.

16      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Achtste kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan.

17      Partijen hebben ter terechtzitting van 19 juni 2014 pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

18      Ter terechtzitting heeft de Commissie ter ondersteuning van de argumenten in antwoord op het tweede middel van het beroep een document overgelegd met een uitwisseling van e‑mails tussen haar diensten en de Franse autoriteiten. De kamerpresident heeft beslist om dat document aan het dossier toe te voegen en de Franse Republiek verzocht om zich uiterlijk op 26 juni 2014 over de ontvankelijkheid en de inhoud van dat document uit te spreken. De beslissing over de ontvankelijkheid van dat document wordt aangehouden.

19      De Franse Republiek heeft binnen de gestelde termijn haar opmerkingen gemaakt.

20      De mondelinge behandeling is op 3 juli 2014 gesloten.

21      De Franse Republiek concludeert tot:

–        nietigverklaring van het bestreden besluit in zijn geheel;

–        verwijzing van de Commissie in de kosten.

22      De Commissie concludeert tot:

–        verwerping van het beroep;

–        verwijzing van de Franse Republiek in de kosten.

 In rechte

23      Vooraf zij opgemerkt dat de vier door de Franse Republiek tot staving van haar beroep aangevoerde middelen de beoordeling door de Commissie betreffen van twee leningen van 99,7 miljoen EUR respectievelijk [vertrouwelijk] miljoen EUR als bedoeld in het gewijzigde herstructureringsplan (hierna samen: „betrokken leningen”). De Franse Republiek betwist niet dat de maatregel bestaande in een verhoging van het kapitaal van SeaFrance met 166,3 miljoen EUR staatssteun vormt.

24      De eerste twee middelen van het beroep van de Franse Republiek betreffen schending van artikel 107, lid 1, VWEU, doordat de Commissie de betrokken leningen als staatssteun heeft aangemerkt. Het derde middel betreft een onjuiste opvatting van het recht en van de feiten, doordat de Commissie zich op het standpunt heeft gesteld dat de herstructureringssteun onverenigbaar was met artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, uitgelegd in het licht van de richtsnoeren inzake herstructureringssteun. Het vierde middel betreft schending van artikel 345 VWEU.

 Eerste middel: schending van het begrip staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, doordat de Commissie zich op het standpunt heeft gesteld dat de vraag of de betrokken leningen verstandig waren, samen met de reddingssteun en de herkapitalisatie moest worden beoordeeld

25      Met dit middel betoogt de Franse Republiek in wezen dat de Commissie zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor de toepassing van de toets van de particuliere investeerder de betrokken leningen, de aan SeaFrance verleende reddingssteun en de in het gewijzigde herstructureringsplan bedoelde verhoging van het kapitaal van SeaFrance samen moesten worden beoordeeld.

26      Dit middel bestaat uit twee onderdelen, namelijk onjuiste uitlegging respectievelijk onjuiste toepassing in casu van het arrest van 15 september 1998, BP Chemicals/Commissie (T‑11/95, Jurispr.; hierna: „arrest BP Chemicals”; EU:T:1998:199).

27      Met het eerste onderdeel betoogt de Franse Republiek in het verzoekschrift in wezen dat, aangezien het arrest BP Chemicals, punt 26 supra (EU:T:1998:199), uitsluitend betrekking heeft op een weigering om een formele onderzoeksprocedure in te leiden en niet op de eigenlijke toepassing van het beginsel van de particuliere investeerder, de in dat arrest neergelegde criteria niet in een formele onderzoeksprocedure kunnen worden toegepast om te bepalen of de onderzochte maatregelen scheidbaar zijn. Rekening houdend met het arrest van 19 maart 2013, Bouygues en Bouygues Télécom/Commissie (C‑399/10 P en C‑401/10 P, Jurispr., EU:C:2013:175), heeft de Franse Republiek dat onderdeel ter terechtzitting ingetrokken; dat is opgenomen in de notulen van de zitting.

28      Met het tweede onderdeel betoogt de Franse Republiek dat de Commissie het arrest BP Chemicals, punt 26 supra (EU:T:1998:199), in casu onjuist heeft toegepast en ten onrechte heeft geconcludeerd dat de betrokken leningen werkelijk onlosmakelijk verbonden waren met de reddingssteun en de herkapitalisatie.

29      Aangezien het begrip steun, zoals omschreven in artikel 107, lid 1, VWEU, een juridisch begrip is en moet worden uitgelegd op basis van objectieve elementen, moet de Unierechter in beginsel, gelet op zowel de hem voorgelegde concrete gegevens van het geschil als het technische of ingewikkelde karakter van de door de Commissie verrichte beoordelingen, volledig toetsen of een maatregel binnen de werkingssfeer van artikel 107, lid 1, VWEU valt (zie arresten van 22 december 2008, British Aggregates/Commissie, C‑487/06 P, Jurispr., EU:C:2008:757, punt 111 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 17 december 2008, Ryanair/Commissie, T‑196/04, Jurispr., EU:T:2008:585, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      Voor de kwalificatie van een jegens een onderneming genomen maatregel als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU is vereist dat is voldaan aan vier voorwaarden. In de eerste plaats moet het gaan om een maatregel van de staat of met staatsmiddelen bekostigd. In de tweede plaats moet deze maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. In de derde plaats moet hij een voordeel opleveren dat enkel bepaalde ondernemingen of sectoren begunstigt. In de vierde plaats moet hij de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen (zie arrest van 29 september 2000, CETM/Commissie, T‑55/99, Jurispr., EU:T:2000:223, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie ook in die zin arrest van 23 maart 2006, Enirisorse, C‑237/04, Jurispr., EU:C:2006:197, punten 38 en 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Het is echter ook vaste rechtspraak dat aan de voorwaarden opdat een maatregel onder het begrip steunmaatregel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU valt, niet is voldaan wanneer de begunstigde onderneming hetzelfde voordeel als het met staatsmiddelen ter beschikking gestelde voordeel had kunnen genieten in met normale marktvoorwaarden overeenkomende omstandigheden, waarbij deze beoordeling voor overheidsbedrijven in beginsel aan de hand van het criterium van de particuliere investeerder moet geschieden (zie arrest van 5 juni 2012, Commissie/EDF e.a., C‑124/10 P, Jurispr., EU:C:2012:318, punt 78 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Volgens de rechtspraak moet de Commissie bij het onderzoek van de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder altijd alle relevante aspecten van de betrokken operatie en de context ervan onderzoeken (zie arrest van 13 september 2010, Griekenland/Commissie, T‑415/05, T‑416/05 en T‑423/05, Jurispr., EU:T:2010:386, punt 172 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33      Bij toepassing van het criterium van de particuliere investeerder op verschillende opeenvolgende maatregelen van de staat moet de Commissie nagaan of die maatregelen zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij onmogelijk gescheiden kunnen worden gezien en derhalve voor de toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU als één enkele maatregel moeten worden beschouwd (zie in die zin arrest Bouygues en Bouygues Télécom/Commissie, punt 27 supra, EU:C:2013:175, punt 103).

34      De scheidbaarheid van verschillende opeenvolgende maatregelen van de staat moet worden onderzocht aan de hand van de in de rechtspraak ontwikkelde criteria, waaronder met name de chronologie en de doeleinden van die maatregelen alsook de situatie van de begunstigde onderneming ten tijde van die maatregelen (zie in die zin arresten Bouygues en Bouygues Télécom/Commissie, punt 27 supra, EU:C:2013:175, punt 104, en BP Chemicals, punt 26 supra, EU:T:1998:199, punten 170‑178).

35      Voorts zij eraan herinnerd dat de beoordeling door de Commissie van de vraag of een maatregel voldoet aan het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie een ingewikkelde economische analyse kan impliceren. Wanneer de Commissie een maatregel vaststelt die een dergelijke beoordeling impliceert, beschikt zij over een ruime beoordelingsmarge, en blijft de toetsing door de rechter ertoe beperkt na te gaan of de procedurevoorschriften en de motiveringsverplichting in acht zijn genomen, of er geen sprake is van een onjuiste rechtsopvatting, of de in aanmerking genomen feiten juist zijn vastgesteld en of er geen sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling van deze feiten of van misbruik van bevoegdheid. Het Gerecht is met name niet bevoegd zijn economische beoordeling in de plaats te stellen van die van de auteur van de beschikking (zie arrest Ryanair/Commissie, EU:T:2008:585, punt 29 supra, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      In het licht van die beginselen moet het in het tweede onderdeel van het eerste middel aangevoerde hoofdargument worden onderzocht, waarmee de Franse Republiek de Commissie verwijt dat zij niet alle gegevens, feitelijk en rechtens, heeft onderzocht die relevant zijn voor de beoordeling van de onscheidbaarheid van de maatregelen ten gunste van SeaFrance, in het bijzonder de rentevoeten van de betrokken leningen en de voor die leningen gestelde zekerheden. Derhalve verwijt de Franse Republiek de Commissie dat zij in het bestreden besluit heeft aangenomen dat, aangezien de betrokken leningen hetzelfde doel hadden als de herkapitalisatie van SeaFrance en gelijktijdig met die herkapitalisatie zijn toegekend, terwijl de situatie van SeaFrance ongewijzigd bleef, die leningen onlosmakelijk verbonden waren met de herkapitalisatie en de reddingssteun, en bijgevolg dat zij heeft aangenomen dat die leningen niet door een particuliere investeerder zouden zijn toegekend.

37      De gegrondheid van dat argument moet in twee fasen worden onderzocht. In de eerste plaats dient te worden nagegaan of de Commissie terecht heeft geconcludeerd dat de betrokken leningen onlosmakelijk verbonden waren met de herkapitalisatie en de reddingssteun en derhalve niet als autonome maatregelen konden worden beoordeeld aan de hand van het criterium van de particuliere investeerder. Met andere woorden, nagegaan moet worden of de Commissie het voorwerp waarop zij dat criterium zou toepassen, juist heeft bepaald. In de tweede plaats dient te worden nagegaan of de Commissie het criterium van de particuliere investeerder juist heeft toegepast op de in het bestreden besluit bedoelde maatregelen.

38      Aangaande in de eerste plaats de vraag of de Commissie terecht heeft geconcludeerd dat de betrokken leningen onlosmakelijk verbonden waren met de herkapitalisatie en de reddingssteun, zij allereerst erop gewezen dat de Commissie in overweging 129 van het bestreden besluit, in antwoord op de argumenten van de Franse autoriteiten dat de betrokken leningen tegen marktvoorwaarden en derhalve met inachtneming van het criterium van de particuliere investeerder waren toegekend, het volgende heeft vastgesteld:

„In dit geval heeft de SNCF [...] reeds steun, en met name reddingssteun, aan SeaFrance toegekend, en is zij voornemens nieuwe steun toe te kennen in de vorm van een herkapitalisatie. De leningen hebben hetzelfde doel als de andere steun, namelijk de redding en herstructurering van SeaFrance. Zij zullen, gelijktijdig met de herstructureringssteun, worden toegekend op een moment waarop SeaFrance een onderneming in moeilijkheden is. Dat spreekt vanzelf wat de lening van 99,7 miljoen EUR betreft die, evenals de herkapitalisatie, bedoeld is om SeaFrance in staat te stellen te voorzien in haar behoefte aan vlottend bedrijfskapitaal. Het geldt echter ook voor de lening van [vertrouwelijk] miljoen EUR, die bedoeld is om het leasecontract voor het schip Molière te herfinancieren en eerder af te kopen dan voorzien. Immers, de financiering van productiemiddelen, in dit geval van een schip, houdt nauw verband met de dagelijkse activiteit van SeaFrance. Door de herfinanciering en de voortijdige afkoop van het leasecontract wil SeaFrance haar operationele kosten verminderen, hetgeen deel uitmaakt van de herstructurering van de onderneming. Derhalve kan de lening van [vertrouwelijk] miljoen EUR eveneens aan de herstructurering van SeaFrance worden toegeschreven.”

39      Vervolgens heeft de Commissie in de overwegingen 130 tot en met 132 herinnerd aan de in het arrest BP Chemicals, punt 26 supra (EU:T:1998:199), uiteengezette regels.

40      Ten slotte heeft de Commissie in overweging 133 onderzocht of de herkapitalisatie staatssteun vormde en vastgesteld dat, „[g]ezien het feit dat de twee leningen hetzelfde doel hebben als de herkapitalisatie, namelijk de financiering van de herstructureringskosten, dat de economische situatie van de onderneming ongewijzigd is (zij verkeert in moeilijkheden) en dat de leningen gelijktijdig met de herkapitalisatie zijn toegekend, [...] deze leningen redelijkerwijs niet los [konden] worden gezien van de reddingssteun en de herkapitalisatie”.

41      Die motivering lijkt weliswaar beknopt. Niettemin zij allereerst vastgesteld dat de bevindingen van de Commissie inzake de chronologie en de doeleinden van de maatregelen alsook de situatie van SeaFrance geen beoordelingsfout bevatten.

42      Aangaande de chronologie van de maatregelen staat tussen partijen immers vast dat de betrokken leningen samengingen met de herkapitalisatie en dat in die drie maatregelen werd voorzien door hetzelfde herstructureringsplan, dat zes maanden na de tenuitvoerlegging van de reddingssteun ter goedkeuring is voorgelegd aan de Commissie.

43      Aangaande de situatie van de begunstigde onderneming staat voorts tussen partijen vast dat SeaFrance sinds 2008 ernstige financiële problemen ondervond, die hebben geleid tot de inleiding op 30 juni 2010, dat wil zeggen vóór de aanmelding van de reddingssteun, van een gerechtelijke-saneringsprocedure ten aanzien van SeaFrance. De gerechtelijke-saneringsprocedure is beëindigd bij de inleiding van een procedure van gerechtelijke vereffening na de vaststelling van het bestreden besluit (zie punten 4, 5 en 7 hierboven). Bijgevolg bestonden de ernstige financiële problemen van SeaFrance zowel toen zij de reddingssteun heeft ontvangen als toen de SNCF voornemens was drie andere in het herstructureringsplan voorziene maatregelen ten gunste van haar te nemen.

44      Aangaande het doel van de maatregelen staat vast dat met de lening van 99,7 miljoen EUR hetzelfde doel werd nagestreefd als met de herkapitalisatie, namelijk de financiering van de herstructurering. Niet kan worden ingestemd met het argument van de Franse Republiek dat met de lening van [vertrouwelijk] miljoen EUR een vermogensrechtelijk doel werd nagestreefd, namelijk de eigendom van een actief verzekeren door een vervroegde uitoefening van de koopoptie op het schip Molière, en dat die lening derhalve een ander doel diende dan de herkapitalisatie. De Commissie heeft immers terecht geconcludeerd dat die lening deel uitmaakte van de herstructurering van SeaFrance, aangezien zij bedoeld was om het leasecontract voor het schip Molière te herfinancieren en eerder af te kopen dan voorzien, en dus tot doel had de operationele kosten van de financiering van de productiemiddelen te verminderen. Bovendien heeft de Commissie in het verweerschrift terecht erop gewezen dat de Franse Republiek, terwijl zij betoogde dat die lening uitsluitend tot doel had een buiten de balans vallende verplichting met betrekking tot de door SeaFrance uit hoofde van het leasecontract verschuldigde leaseprijs te vervangen, in gebreke bleef gegevens te verstrekken waaruit bleek dat de SNCF reeds vóór die lening rechtstreeks bedreigd was en tot voldoening van die leaseprijs was gehouden.

45      Vervolgens bevestigen verschillende door de Commissie in het bestreden besluit naar voren gebrachte aspecten die deel uitmaken van de context van de herstructurering van SeaFrance, in ieder geval de conclusie dat de betrokken leningen, de reddingssteun en de herkapitalisatie samen moesten worden beoordeeld aan de hand van het criterium van de particuliere investeerder.

46      Dienaangaande blijkt uit het bestreden besluit dat de Franse autoriteiten na de toekenning door de SNCF aan SeaFrance van de kredietlijn van [vertrouwelijk] miljoen EUR, die door de Commissie is aanvaard als reddingssteun, op 18 februari 2011 een oorspronkelijk herstructureringsplan van SeaFrance hebben ingediend (overwegingen 1, 2 en 24 van het bestreden besluit). Dat plan, dat slechts in één steunmaatregel voorzag, namelijk een verhoging van het kapitaal van SeaFrance met 223 miljoen EUR, waarop volledig door SNCF Participations moest worden ingeschreven, is door de Commissie in het besluit tot inleiding van de formele procedure bekritiseerd op grond dat de eigen bijdrage van SeaFrance aan de financiering van haar herstructurering te laag en onzeker was (overwegingen 4, 24 en 149 van het bestreden besluit). Uit het bestreden besluit blijkt ook dat de Franse autoriteiten in antwoord op die kritiek op 12 september 2011 een gewijzigd herstructureringsplan hebben ingediend, in die zin dat de aanvankelijk geplande kapitaalverhoging is verminderd tot 166,3 miljoen EUR, waarop door SNCF Participations moest worden ingeschreven, en dat die vermindering werd gecompenseerd door een door de SNCF toegekende lening van 99,7 miljoen EUR ter financiering van de herstructurering van SeaFrance, als deel van haar eigen bijdrage (overwegingen 24, 27, 28 en 150 van het bestreden besluit). De toekenning van de betrokken leningen, in het bijzonder de lening van 99,7 miljoen EUR, is dus het gevolg van een aanpassing van de aanvankelijk geplande enige steunmaatregel.

47      Voorts blijkt uit het bestreden besluit dat de SNCF, in haar dubbele hoedanigheid van steunverstrekker en verstrekker van het geld dat bestemd is om deel uit te maken van de eigen bijdrage, als enige SeaFrance de nodige middelen verstrekte om de herstructurering te financieren. Geen enkele particuliere investeerder van buiten de SNCF‑groep was immers bij die financiering betrokken. In dit verband heeft de Commissie eveneens erop gewezen dat de Franse autoriteiten, ondanks haar verzoeken, haar geen voorbeeld hebben gegeven van een door een onafhankelijke financiële instelling aangeboden lening (overweging 138 van het bestreden besluit).

48      Uit de context van de herstructurering van SeaFrance, in het bijzonder de voortgang van het herstructureringsplan, blijkt derhalve dat de Franse autoriteiten om het bijna volledig ontbreken van een eigen bijdrage van SeaFrance aan de financiering van haar herstructurering te verhelpen, in plaats van een externe investeerder of kredietverlener te zoeken, of omdat zij er geen vonden, een oplossing hebben voorgesteld waarbij de SNCF die eigen bijdrage bijna volledig in haar eentje leverde, namelijk 99,7 miljoen EUR op een totale eigen bijdrage van [vertrouwelijk] miljoen EUR (zie overweging 150 van het bestreden besluit en de punten 63 en 79 hieronder), door zich als een externe kredietverlener voor te doen. Die oplossing, die is gebaseerd op een eenvoudige wijziging van de aanvankelijk geplande steunmaatregel en een splitsing in tweeën van de hoedanigheid van de SNCF, die enerzijds via SNCF Participations als steunverlenende overheidsinstantie en anderzijds als een zogenaamde particuliere investeerder handelt – die tegelijk de enige bij de redding en de herstructurering van SeaFrance betrokken particuliere investeerder is – kan niet worden aanvaard, aangezien zij de in de richtsnoeren inzake herstructureringssteun vastgestelde regels inzake de eigen bijdrage omzeilt.

49      Ten slotte behoren de rentevoet van de betrokken leningen en de voor die leningen gestelde zekerheden, anders dan de Franse Republiek betoogt, niet tot de relevante aspecten waarmee de Commissie rekening moest houden bij de beoordeling of die leningen onlosmakelijk verbonden waren met de herkapitalisatie en de reddingssteun. Het onderzoek van de voorwaarden van de betrokken leningen maakt immers deel uit van de beoordeling van de rentabiliteit van die leningen, dat wil zeggen van de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder. Het onderzoek of de betrokken leningen onlosmakelijk verbonden zijn met de twee andere maatregelen heeft daarentegen tot doel na te gaan of het criterium van de particuliere investeerder moet worden toegepast op die leningen beschouwd als een aparte investering dan wel op alle in het bestreden besluit bedoelde maatregelen beschouwd als een geheel. Dat onderzoek vormt dus een stap die voorafgaat aan de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder.

50      Voorts blijkt uit de in punt 33 hierboven aangehaalde rechtspraak dat, anders dan de Franse Republiek betoogt, de formele verschillen tussen een lening en een herkapitalisatie er niet aan in de weg staan ervan uit te gaan dat die maatregelen onlosmakelijk verbonden zijn. Van doorslaggevend belang is immers niet de vorm van de betrokken maatregelen van de staat, maar het feit dat die maatregelen, in het bijzonder gelet op de chronologie en de doeleinden ervan alsook de situatie van de onderneming ten tijde van die maatregelen, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij onmogelijk gescheiden kunnen worden gezien.

51      Aangaande in de tweede plaats de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder op de maatregelen waarop het bestreden besluit betrekking heeft, zij opgemerkt dat de Commissie in de overwegingen 133 en 134 van het bestreden besluit het volgende heeft vastgesteld:

„(133) Frankrijk bestrijdt niet dat de herkapitalisatie steun vormt, want een rendement dat overeenkomt met wat een particuliere investeerder in een markteconomie zou verlangen valt van deze maatregel volstrekt niet te verwachten. Dit blijkt ook uit de tabel in overweging 35, waarin de behoefte aan financiering voor de periode 2011‑2017 wordt aangegeven. De onderneming zou immers in deze periode geen dividend kunnen uitkeren. Gezien de aanzienlijke kosten die de [betrokken] leningen qua aflossing van rente en hoofdsom met zich brengen en de geringe winstmarge die in het herstructureringsplan is voorzien, zou deze situatie zeer waarschijnlijk tot na 2017 voortduren, en wel tot de volledige terugbetaling van de leningen in 2023. Een particuliere investeerder in een traditionele sector als het zeevervoer zou echter het volledig ontbreken van enig rendement op een investering van 166,3 miljoen EUR gedurende een periode van [twaalf] jaar, niet aanvaarden. [...]

(134) Alles bij elkaar is het rendement van de reddingssteun, de herkapitalisatie, en de twee leningen lager dan het rendement dat een particuliere investeerder in een markteconomie zou verlangen. Zoals reeds uiteengezet kan de SNCF immers vóór 2023 geen enkel rendement van de herkapitalisatie verwachten. [...]”

52      Vastgesteld zij dat de in de overwegingen 133 en 134 van het bestreden besluit uiteengezette analyse van het rendement dat kon worden verwacht van de maatregelen als bedoeld in het bestreden besluit, beknopt is en is toegespitst op de herkapitalisatie.

53      Niettemin heeft de Commissie het criterium van de particuliere investeerder correct toegepast op het onlosmakelijke geheel van maatregelen bestaande uit de betrokken leningen, de herkapitalisatie en de reddingssteun. Rekening houdend met de gevolgen van de betaling van de rente en de terugbetaling van de betrokken leningen voor de rentabiliteit van de herkapitalisatie, heeft de Commissie immers een algemene analyse gemaakt van het rendement dat de SNCF als enige particuliere investeerder kon verwachten van de door haar ten uitvoer gelegde of geplande maatregelen voor de redding en de herstructurering van SeaFrance, beschouwd als een geheel. Zo heeft zij, zonder een kennelijke beoordelingsfout te begaan, kunnen concluderen dat het totale rendement dat van dat onlosmakelijke geheel van maatregelen werd verwacht, niet overeenkwam met het rendement dat een particuliere investeerder zou verwachten, zonder nauwkeurig te hoeven onderzoeken of de voorwaarden van alle betrokken leningen marktconform waren.

54      Voorts bevestigen de in de punten 46 en 47 hierboven vermelde aspecten van de context van de herstructurering van SeaFrance om in punt 48 hierboven uiteengezette redenen de conclusie dat een particuliere investeerder in een markteconomie niet alle door de SNCF genomen maatregelen als bedoeld in het bestreden besluit zou hebben genomen ten gunste van SeaFrance.

55      Uit het voorgaande volgt dat de Commissie overeenkomstig de in punt 32 hierboven aangehaalde rechtspraak de algemene context van de toekenning van de betrokken leningen aan SeaFrance heeft onderzocht. Daaruit volgt ook dat, anders dan de Franse Republiek betoogt, de Commissie niet heeft aangenomen maar heeft aangetoond – aan de hand van de doeleinden en de chronologie van de betrokken leningen alsook de situatie van de begunstigde onderneming, en tegelijk rekening houdend met de andere relevante gegevens van het dossier, zoals de voortgang van het herstructureringsplan, de splitsing in tweeën van de rol van de SNCF en het feit dat er geen particuliere investeerder van buiten de SNCF‑groep is – dat de betrokken leningen redelijkerwijs niet los konden worden gezien van de herkapitalisatie van SeaFrance en de toekenning van een kredietlijn aan SeaFrance als reddingssteun, en dat zij derhalve niet konden worden aangemerkt als een aparte investering uit het oogpunt van het criterium van de particuliere investeerder.

56      Voorts volgt uit het voorgaande dat de Franse Staat SeaFrance, door haar tegelijkertijd de betrokken leningen, de herkapitalisatie en de reddingssteun ter beschikking te stellen, via de SNCF een voordeel heeft toegekend dat zij in normale marktomstandigheden niet had kunnen verkrijgen. Derhalve heeft de Commissie in overweging 142 van het bestreden besluit die leningen terecht als staatssteun aangemerkt.

57      De op de eerdere praktijk van de Commissie gebaseerde argumenten van de Franse Republiek kunnen niets afdoen aan die conclusie.

58      Volgens de rechtspraak moet immers enkel op basis van artikel 107, lid 1, VWEU, en niet op basis van een beweerde eerdere beschikkingspraktijk van de Commissie, worden beoordeeld of een bepaalde maatregel al dan niet staatssteun vormt (arrest van 15 november 2011, Commissie/Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk, C‑106/09 P en C‑107/09 P, Jurispr., EU:C:2011:732, punt 136). Het is trouwens bijzonder moeilijk om zich op het gebied van reddings- en herstructureringssteun op een eerdere praktijk van de Commissie te baseren, aangezien op dat gebied de beoordeling van elk geval in hoge mate afhankelijk is van de individuele financiële situatie van de begunstigde van de steun, de algemene economische situatie van de sector waarin hij actief is en het toepasselijke rechtskader.

59      Bijgevolg kan de Franse Republiek zich niet op een eerdere praktijk van de Commissie baseren om een vermeende fout van de Commissie aan te tonen bij de beoordeling of er in casu sprake is van staatssteun.

60      In ieder geval blijkt uit het hieronder uiteengezette onderzoek ten gronde van die argumenten geen fout in het bestreden besluit.

61      De Franse Republiek voert aan dat de eerdere praktijk van de Commissie niet rechtvaardigt om de in het arrest BP Chemicals, punt 26 supra (EU:T:1998:199), gekozen oplossing te veralgemenen. Bijvoorbeeld in het besluit van 26 mei 2010 betreffende herstructureringssteun ten behoeve van de goederenactiviteiten van de NMBS (N 726/2009) (hierna: „besluit NMBS”), waarin het ging om een steunverlenende moedermaatschappij in vergelijkbare omstandigheden als die in het bestreden besluit, heeft de Commissie geen algemene analyse van de steunmaatregelen gemaakt, maar daarentegen aanvaard dat een lening die de NMBS had toegekend aan haar nieuwe, in het kader van de herstructurering van de goederenactiviteiten opgerichte dochteronderneming en die samenging met een verhoging van het kapitaal van die dochteronderneming door de NMBS, tegen marktvoorwaarden was toegekend. Die lening vormde derhalve geen staatssteun en kon in aanmerking worden genomen als eigen bijdrage van die dochteronderneming aan de herstructurering. Volgens de Franse Republiek is die verschillende analyse van soortgelijke gevallen, die niet valt te verklaren door verschillen in het toepasselijke rechtskader, in strijd met de beginselen van rechtszekerheid, behoorlijk bestuur en gelijke behandeling.

62      Vastgesteld zij dat de Franse Republiek met haar op het besluit NMBS gebaseerde argument de Commissie in wezen verwijt in het bestreden besluit niet te hebben aanvaard dat de door de SNCF aan SeaFrance toegekende lening van 99,7 miljoen EUR deel kan uitmaken van de eigen bijdrage van SeaFrance aan de financiering van haar herstructurering, terwijl zij in het besluit NMBS van mening was dat een door de NMBS aan haar vrachtdochter toegekende lening, aangezien zij tegen marktvoorwaarden was toegekend, geen staatssteun was en kon worden opgenomen in de eigen bijdrage van die dochteronderneming aan de financiering van de herstructurering.

63      Naast het feit dat, anders dan bij SeaFrance, de goederenactiviteiten van de NMBS niet in het kader van de redding van een onderneming in moeilijkheden zijn geherstructureerd, maar in het kader van een uitgebreid plan voor de industriële en commerciële herstructurering van de sector, moet dienaangaande allereerst worden gewezen op een belangrijk verschil tussen de toepasselijke bepalingen. De herstructurering van de goederenactiviteiten van de NMBS viel immers onder de communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun aan spoorwegondernemingen (PB 2008, C 184, blz. 13). Die richtsnoeren vormen een specifiek regelgevingskader voor de spoorvervoersector, dat afwijkt van de regeling van de richtsnoeren inzake herstructureringssteun, met name wat de hoogte van de eigen bijdrage van de begunstigde van de steun betreft. Punt 82 van die richtsnoeren bepaalt immers dat de Commissie kan instemmen met een kleinere eigen bijdrage dan de in de richtsnoeren inzake herstructureringssteun vastgestelde bijdragen. Op grond daarvan heeft de Commissie een eigen bijdrage van de vrachtdochter van de NMBS tussen 15 en 25 % van de financiering van de herstructurering aanvaard (zie overwegingen 246‑249 van het besluit NMBS). Vervolgens heeft de Commissie in het besluit NMBS weliswaar toegestaan dat een deel van de eigen bijdrage van de vrachtdochter van de NMBS uit een door de NMBS tegen marktvoorwaarden toegekende lening bestaat, maar uit overweging 113 van dat besluit blijkt dat die dochteronderneming voor de financiering van de herstructurering ook bij een kredietinstelling een overeenkomst moest aangaan voor een externe kredietlijn van 50 miljoen EUR. Anders dan het herstructureringsplan van SeaFrance, voorzag het plan voor de herstructurering van de goederenactiviteiten van de NMBS derhalve in financiering door marktdeelnemers van buiten de NMBS‑groep. Ten slotte vormde het bedrag van de lening die de NMBS aan haar vrachtdochter moest toekennen een relatief klein deel van de eigen bijdrage. Die lening bedroeg immers slechts 25 miljoen EUR, terwijl het totale bedrag van de eigen bijdrage van de vrachtdochter 135 miljoen EUR bedroeg en de herstructurering om en nabij de 490 miljoen EUR kostte (zie overweging 248 van het besluit NMBS). Volgens het gewijzigde herstructureringsplan van SeaFrance was de lening van 99,7 miljoen EUR daarentegen goed voor 85 à 90 % van de eigen bijdrage van SeaFrance aan de financiering van haar herstructurering, aangezien het totale bedrag van die bijdrage [vertrouwelijk] miljoen EUR bedroeg en de herstructurering in totaal [vertrouwelijk] miljoen EUR bedroeg (zie overwegingen 35 en 150 van het bestreden besluit).

64      Uit die opmerkingen volgt dat, anders dan de Franse Republiek betoogt, de door de Commissie in het besluit NMBS en in het bestreden besluit onderzochte gevallen niet soortgelijk waren. Een vermeende verschillende analyse van die gevallen kan derhalve niet worden geacht in strijd te zijn met de beginselen van rechtszekerheid, behoorlijk bestuur en gelijke behandeling.

65      Voorts betoogt de Franse Republiek dat de Commissie in haar eerdere beschikkingen verschillende gelijktijdig aangekondigde maatregelen los van elkaar heeft gezien en ze voor de toepassing van de toets van de particuliere investeerder afzonderlijk heeft behandeld. In dit verband beroept zij zich op beschikking 2009/613/EG van de Commissie van 8 april 2009 betreffende de door het Verenigd Koninkrijk ten uitvoer gelegde steunmaatregel C 7/07 (ex NN 82/06 en NN 83/06) ten behoeve van Royal Mail (PB L 210, blz. 16; hierna: „beschikking Royal Mail”), waarin de Commissie verschillende steunmaatregelen ten behoeve van Royal Mail gescheiden heeft behandeld op grond dat zij verschillende doelen dienden, en beschikking 2009/973/EG van de Commissie van 13 juli 2009 betreffende de herstructureringssteun aan Combus AS (PB L 345, blz. 28; hierna: „beschikking Combus”), waarin de Commissie van mening was dat twee kapitaalinbrengen in mei 1999 en in januari 2001 als twee afzonderlijke maatregelen moesten worden beschouwd, terwijl de steunverlenende regering van mening was dat die maatregelen hetzelfde doel dienden, namelijk de herstructurering en de herkapitalisatie van Combus AS met het oog op de privatisering ervan.

66      Weliswaar heeft de Commissie in de beschikking Royal Mail, ondanks de argumenten van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord‑Ierland, geconcludeerd dat de in 2007 door het Verenigd Koninkrijk jegens Royal Mail genomen maatregelen, namelijk een wijziging van de leenfaciliteiten, een maatregel inzake de pensioenregeling van de werknemers van Royal Mail en een aandeelhouderslening, los van elkaar moesten worden gezien voor de toetsing ervan aan het beginsel van de particuliere investeerder, maar uit de overwegingen 101 en 102 van die beschikking volgt dat die conclusie was gebaseerd op een grondig onderzoek in de punten 5.2, 5.3 en 5.4 van die beschikking van de aard, de doelstellingen en de chronologie van die maatregelen. Uit dat onderzoek heeft de Commissie geconcludeerd dat de leenfaciliteiten van 2007 een voortzetting waren van de reeds in 2003 verleende maatregelen, terwijl de pensioenmaatregel in 2007 was ingevoerd. Wegens de bijzondere kenmerken van steun ter financiering van pensioenregelingen was die pensioenmaatregel bovendien niet onderworpen aan de regels inzake herstructureringssteun. De Commissie heeft vastgesteld dat de aandeelhouderslening na de andere maatregelen was toegekend en een ander doel had.

67      Aangaande de beschikking Combus volstaat de opmerking dat de Commissie in die beschikking het argument van het Koninkrijk Denemarken heeft verworpen dat de twee kapitaalinbrengen in 1999 en in 2001 ten gunste van Combus één enkele steunmaatregel vormden en samen moesten worden beoordeeld, hoofdzakelijk op grond dat de eerste van die kapitaalinbrengen, die niet was aangemeld bij de Commissie en niet het voorwerp uitmaakte van een herstructureringsplan overeenkomstig de destijds van toepassing zijnde regels, als onrechtmatige en met de interne markt onverenigbare steun moest worden aangemerkt (zie overwegingen 287, 318 en 328 van die beschikking).

68      Uit het onderzoek van de door de Franse Republiek aangehaalde beschikkingen blijkt derhalve slechts dat zowel het feit dat de Commissie de redenering in het arrest BP Chemicals, punt 26 supra (EU:T:1998:199), niet heeft toegepast in het besluit NMBS als het feit dat zij in de beschikkingen Royal Mail en Combus op basis van die redenering de argumenten van het Verenigd Koninkrijk en het Koninkrijk Denemarken heeft verworpen en de in die beschikkingen aan de orde zijnde maatregelen los van elkaar heeft onderzocht, te verklaren valt door de bijzondere omstandigheden van elk van die beschikkingen, die niet vergelijkbaar zijn met de omstandigheden van het onderhavige geval.

69      Gelet op alle voorgaande overwegingen moet het eerste middel worden afgewezen.

 Tweede middel: schending van het begrip staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, doordat de Commissie zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Franse autoriteiten niet hebben aangetoond dat, afzonderlijk beoordeeld, de betrokken leningen tegen marktvoorwaarden zijn toegekend

70      Met het tweede middel betoogt de Franse Republiek in wezen dat de Commissie zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de betrokken leningen, afzonderlijk beoordeeld, niet tegen marktvoorwaarden waren toegekend. De argumenten van de Franse Republiek in het onderhavige middel zijn gebaseerd op de stelling dat een door een overheidsinstantie toegekende lening waarvan de rentevoet niet lager is dan die welke de Commissie heeft vastgesteld in haar mededeling van 19 januari 2008 over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 14, blz. 6; hierna: „mededeling over de referentiepercentages”), als een tegen marktvoorwaarden toegekende lening moet worden aangemerkt. Een dergelijke lening houdt dus geen voordeel in voor de begunstigde en kan niet als staatssteun worden aangemerkt.

71      Dit middel bestaat uit twee onderdelen, waarmee de Franse Republiek de Commissie verwijt dat zij de mededeling over de referentiepercentages buiten toepassing heeft gelaten en voorts dat zij ten onrechte heeft geconcludeerd dat de rente op de leningen, om als marktconform te kunnen worden aangemerkt, zo’n 14 % moet bedragen.

72      In dit verband zij benadrukt dat de afzonderlijke beoordeling van de betrokken leningen in het bestreden besluit met betrekking tot de geschiktheid van de op die leningen toegepaste rente ten aanzien van een marktrente, ten overvloede is uitgevoerd. Na in overweging 134 van het bestreden besluit te hebben geconcludeerd dat de leningen staatssteun vormden, voor zover zij, samen met de herkapitalisatie en de reddingssteun beoordeeld, de SNCF geen rendement bezorgen dat een particuliere investeerder in een markteconomie zou verlangen, heeft de Commissie in dezelfde overweging immers verklaard dat, „[z]elfs indien het rendement op de twee leningen, afzonderlijk beschouwd, aan de marktvoorwaarden zou voldoen, hetgeen niet het geval is, [...] dit niet voldoende [zou] zijn om de maatregelen in hun geheel in overeenstemming te brengen met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie”. De Commissie heeft vervolgens in de overwegingen 135 tot en met 141 van het bestreden besluit onderzocht hoeveel de rente op de betrokken afzonderlijk beoordeelde leningen moet bedragen om aan de marktvoorwaarden te voldoen. Uit dat onderzoek heeft zij geconcludeerd dat die rente zo’n 14 % moet bedragen, wat meer is dan de door de Franse autoriteiten voorgestelde rente van 8,5 %.

73      Uit de rechtspraak volgt dat wanneer bepaalde overwegingen van een beschikking op zich genomen die beschikking rechtens genoegzaam kunnen rechtvaardigen, de eventuele gebreken in andere overwegingen van die handeling hoe dan ook geen gevolgen hebben voor het dispositief. Voorts is het vaste rechtspraak dat een middel dat niet tot de door de verzoeker nagestreefde nietigverklaring kan leiden, als irrelevant moet worden afgewezen, ook al is het gegrond (zie beschikking van 26 februari 2013, Castiglioni/Commissie, T‑591/10, EU:T:2013:94, punten 44 en 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In casu volgt uit de punten 55 en 56 hierboven dat de Commissie terecht heeft geconcludeerd dat de betrokken leningen onlosmakelijk verbonden waren met de herkapitalisatie en de reddingssteun en dat die maatregelen samen staatssteun vormden. Eventuele fouten van de Commissie bij de afzonderlijke beoordeling van de betrokken leningen kunnen derhalve niet afdoen aan de wettigheid van het bestreden besluit. Het tweede middel van de Franse Republiek moet dus als irrelevant worden afgewezen, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de ontvankelijkheid van het door de Commissie ter terechtzitting overgelegde document (zie punt 18 hierboven).

 Derde middel: onjuiste opvatting van het recht en van de feiten, doordat de Commissie zich op het standpunt heeft gesteld dat de herstructureringssteun onverenigbaar was met artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, uitgelegd in het licht van de richtsnoeren inzake herstructureringssteun

74      Met het derde middel betoogt de Franse Republiek in wezen dat de Commissie bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de herstructureringssteun aan SeaFrance met de interne markt blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van het recht en van de feiten, doordat zij heeft geconcludeerd dat niet was voldaan aan het in de richtsnoeren inzake herstructureringssteun gestelde vereiste van een zo hoog mogelijke reële eigen bijdrage die geen steun omvat.

75      Dienaangaande zij herinnerd aan de in de punten 7, 43 en 44 van de richtsnoeren inzake herstructureringssteun vastgestelde regels inzake de eigen bijdrage.

76      Allereerst bepaalt punt 7 van de richtsnoeren inzake herstructureringssteun dat het „[i]n het kader van de [herziening van de richtsnoeren inzake herstructureringssteun van 2004] past [...] om nog duidelijker te herhalen dat [de] bijdrage [van de begunstigde onderneming aan de herstructurering] reëel dient te zijn en geen steun mag omvatten[; d]e bijdrage van de begunstigde onderneming dient een tweeledig doel: [e]nerzijds toont zij aan dat de markten (eigenaren, schuldeisers) er vertrouwen in hebben dat het haalbaar is om binnen een redelijke termijn de levensvatbaarheid te herstellen; anderzijds zorgt deze bijdrage ervoor dat herstructureringssteun beperkt blijft tot het minimum dat noodzakelijk is om de levensvatbaarheid te herstellen, terwijl de vervalsing van de mededinging beperkt blijft”.

77      Vervolgens moeten volgens punt 43 van de richtsnoeren inzake herstructureringssteun het „steunbedrag en de steunintensiteit [...] tot het voor de uitvoering van de herstructurering strikt noodzakelijke minimum aan herstructureringskosten worden beperkt, in samenhang met de voorhanden zijnde financiële middelen van de onderneming, van haar aandeelhouders of van het concern waarvan zij deel uitmaakt [...; v]an de steun ontvangende ondernemingen wordt verwacht dat zij uit eigen middelen, zo nodig door de verkoop van activa die voor het voortbestaan van de onderneming niet onontbeerlijk zijn of door externe financiering tegen marktvoorwaarden, een belangrijke bijdrage aan het herstructureringsplan leveren[; d]eze bijdrage is een teken dat de markten er vertrouwen in hebben dat een herstel van de levensvatbaarheid haalbaar is[; z]ij moet reëel – dus actueel – zijn, onder uitsluiting van alle voor de toekomst verwachte winst en kasstromen, en zij moet zo hoog mogelijk zijn”.

78      Ten slotte stelt punt 44 van de richtsnoeren inzake herstructureringssteun minima vast voor de vereiste eigen bijdrage, die in het geval van grote ondernemingen 50 % bedraagt van de financiering van de herstructurering. Voorts bepaalt het dat de Commissie in uitzonderlijke omstandigheden een lagere eigen bijdrage kan aanvaarden.

79      In casu heeft de Commissie in overweging 150 van het bestreden besluit opgemerkt dat volgens het gewijzigde herstructureringsplan de eigen bijdrage van SeaFrance aan haar herstructurering [vertrouwelijk] miljoen EUR bedroeg en bestond uit een lening van 99,7 miljoen EUR en de opbrengst van de verkoop van drie schepen, die [vertrouwelijk] miljoen EUR bedroeg. De Commissie heeft de lening van 99,7 miljoen EUR op grond van twee overwegingen van die eigen bijdrage uitgesloten.

80      Zij heeft in de overwegingen 158 en 160 van het bestreden besluit vastgesteld dat de lening van 99,7 miljoen EUR, net als de lening van [vertrouwelijk] miljoen EUR, staatssteun vormde en daarom niet in aanmerking kon worden genomen als eigen bijdrage; deze mag immers geen steun omvatten.

81      Voorts heeft de Commissie in de overwegingen 161 en 163 van het bestreden besluit verklaard dat volgens de punten 7 en 43 van de richtsnoeren inzake herstructureringssteun de eigen bijdrage in ieder geval moet aantonen dat de markten geloven in de haalbaarheid van een herstel van de levensvatbaarheid van de steunontvangende onderneming. Doordat de steunverlenende autoriteit en de moedermaatschappij van de begunstigde van de steun één en dezelfde persoon vormden, namelijk de SNCF, en de betrokken maatregelen gelijktijdig zijn genomen, kan die doelstelling in casu niet worden verwezenlijkt nu er geen sprake is van een reële bijdrage van een andere investeerder of kredietverlener dan de SNCF. Volgens de Commissie toont de handelwijze van de steunverlenende autoriteit niet aan dat de markten in een herstel van de levensvatbaarheid van de begunstigde geloven.

82      De Commissie heeft in overweging 165 van het bestreden besluit hieruit afgeleid dat de eigen bijdrage van SeaFrance die geen steun omvatte [vertrouwelijk] miljoen EUR bedroeg, dat wil zeggen minder dan [vertrouwelijk] % van de kosten van haar herstructurering, en ontoereikend was in het licht van punt 44 van de richtsnoeren inzake herstructureringssteun.

83      Dienaangaande betoogt de Franse Republiek allereerst dat de lening van 99,7 miljoen EUR geen staatssteun vormt en dat de Commissie die lening ten onrechte heeft uitgesloten van de eigen bijdrage van SeaFrance.

84      Vervolgens betoogt de Franse Republiek dat, om te voldoen aan de in de richtsnoeren van de Commissie vastgelegde voorwaarden, het volstaat aan te tonen dat de als eigen bijdrage geplande financiering reëel en zo hoog mogelijk is en geen steun omvat. Zij is van mening dat de Commissie, door te stellen dat de eigen bijdrage ook moet aantonen dat de markten er vertrouwen in hebben dat het haalbaar is om de levensvatbaarheid van de begunstigde te herstellen, dit vertrouwen heeft gemaakt tot een afzonderlijke en bijkomende voorwaarde, naast de voorwaarde dat de bijdrage geen steun omvat, en derhalve het begrip eigen bijdrage heeft geschonden.

85      Ten slotte betoogt de Franse Republiek dat de Commissie het begrip eigen bijdrage heeft geschonden, doordat zij in de overwegingen 161, 163 en 164 van het bestreden besluit heeft verklaard dat de financiering van de herstructurering van SeaFrance door de SNCF niet kan aantonen dat de markten er vertrouwen in hebben dat een herstel van de levensvatbaarheid van SeaFrance haalbaar is, in het bijzonder doordat de steunverlenende autoriteit en de moedermaatschappij van de begunstigde van de steun, de geldschieter, één en dezelfde rechtspersoon vormen.

86      Uit het onderzoek van het eerste middel blijkt dat de Commissie terecht heeft geconcludeerd dat de betrokken leningen, de herkapitalisatie en de reddingssteun, samen beoordeeld, staatssteun vormden. Vastgesteld zij derhalve dat de Commissie de lening van 99,7 miljoen EUR terecht heeft uitgesloten van de eigen bijdrage van SeaFrance, zonder dat de overige argumenten van de Franse Republiek hoeven te worden onderzocht.

87      De Franse Republiek betoogt ten slotte dat de Commissie in overweging 166 van het bestreden besluit ten onrechte erop heeft gewezen dat de Franse autoriteiten zich niet hadden beroepen op de in punt 44 van de richtsnoeren inzake herstructureringssteun vervatte bepaling inzake uitzonderlijke omstandigheden, en dat zij op geen enkele wijze hadden aangetoond dat er van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden sprake zou zijn.

88      Dat argument moet worden afgewezen. De Franse autoriteiten hebben in de aanmelding van 18 februari 2011 en in hun brief van 12 september 2011 weliswaar kort verwezen naar punt 44 van de richtsnoeren inzake herstructureringssteun, dat bepaalt dat de Commissie in uitzonderlijke omstandigheden en in geval van een door de lidstaat aan te tonen bijzondere noodsituatie in het geval van grote ondernemingen een eigen bijdrage van minder dan 50 % kan aanvaarden.

89      Vastgesteld zij echter dat die autoriteiten, om de toepassing van de in dat punt vervatte bepaling inzake uitzonderlijke omstandigheden te motiveren, alleen erop hebben gewezen dat de economische crisis die de markt van het Verenigd Koninkrijk treft en de inkrimping van de financiële markten voor SeaFrance bijzondere moeilijkheden opleverden, en voorts dat de Commissie in het besluit NMBS een eigen bijdrage tussen 15 en 25 % had aanvaard. Aangezien de economische crisis en de inkrimping van de financiële markten de overgrote meerderheid van de ondernemingen treffen, kunnen zij echter niet als uitzonderlijke omstandigheden of bijzondere moeilijkheden worden aangemerkt ten opzichte van één enkele onderneming. Met een beroep op een precedent uit de eerdere praktijk van de Commissie kan evenmin worden aangetoond dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden of een bijzonder moeilijke situatie voor de onderneming die de herstructureringssteun ontvangt. De Commissie heeft derhalve kunnen concluderen dat de Franse autoriteiten op geen enkele wijze hebben aangetoond dat er van dergelijke omstandigheden sprake is.

90      Uit het voorgaande volgt dat het derde middel moet worden afgewezen.

 Vierde middel: schending van artikel 345 VWEU

91      Met het vierde middel betoogt de Franse Republiek dat de Commissie artikel 345 VWEU heeft geschonden, dat bepaalt dat de Verdragen de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten onverlet laten en waarin volgens de rechtspraak het beginsel is neergelegd van gelijke behandeling van, enerzijds, ondernemingen die geheel of gedeeltelijk in handen zijn van de staat of openbare instellingen en, anderzijds, ondernemingen in handen van particulieren.

92      Met het in het onderhavige middel aangevoerde hoofdargument betoogt de Franse Republiek dat de Commissie dat beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden, doordat uit het bestreden besluit volgt dat een onderneming in moeilijkheden die een dochteronderneming van een overheidsonderneming is, om in aanmerking te komen voor herstructureringssteun financiering op de markt moet zoeken bij kredietverleners van buiten haar concern ter aanvulling van de ontvangen steun. In dezelfde situatie kan een dochteronderneming van een particulier concern, om haar herstructurering te financieren, op overheidssteun en steun van haar aandeelhouder rekenen, zonder dat hoeft te worden aangetoond dat die financiering verstandig is. Derhalve heeft de Commissie haar besluit gebaseerd op het vermoeden dat de handelwijze van een publieke aandeelhouder niet marktconform is. De schending van het beginsel van gelijke behandeling van overheidsondernemingen en particuliere ondernemingen komt in het bestreden besluit tot uiting in de weigering van de Commissie om bij de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder rekening te houden met de intrinsieke kenmerken van de door de SNCF aangeboden leningen. Derhalve volgt uit het bestreden besluit dat aan een onderneming als SeaFrance, die voor 100 % in handen is van een overheidsonderneming, geen lening kan worden toegekend door haar enige aandeelhouder wanneer die aandeelhouder die onderneming ook herkapitaliseert.

93      Dat argument van de Franse Republiek vloeit voort uit een onjuiste uitlegging van het beginsel van gelijke behandeling van overheidsondernemingen en particuliere ondernemingen en de miskenning van de rol van het criterium van de particuliere investeerder bij de toepassing van dat beginsel, en moet worden verworpen.

94      Het criterium van de particuliere investeerder is afgeleid uit het beginsel van gelijke behandeling van de openbare en de particuliere sector, dat inhoudt dat wanneer kapitaal onder met normale marktvoorwaarden overeenkomende omstandigheden, al dan niet rechtstreeks, door de staat ter beschikking van een onderneming wordt gesteld, dit niet als staatssteun kan worden aangemerkt (zie arrest van 12 december 1996, Air France/Commissie, T‑358/94, Jurispr., EU:T:1996:194, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Door de toepassing van dat criterium kan discriminatie worden voorkomen die erin bestaat dat een aan een onderneming uit staatsmiddelen maar tegen marktvoorwaarden toegekend voordeel als staatssteun wordt aangemerkt alleen omdat de middelen van de staat afkomstig zijn.

95      In casu heeft de Commissie haar besluit niet op het vermoeden gebaseerd dat de handelwijze van een publieke aandeelhouder niet marktconform is, maar op de vaststelling dat de betrokken leningen staatssteun konden vormen, doordat zij met staatsmiddelen bekostigd werden. Om te vermijden dat die leningen automatisch werden aangemerkt als staatssteun en derhalve om schending van het door de Franse Republiek aangevoerde beginsel van gelijke behandeling te vermijden, heeft de Commissie die leningen getoetst aan het criterium van de particuliere investeerder. Derhalve heeft zij vastgesteld dat die leningen onlosmakelijk verbonden waren met de andere door de Franse Staat via de SNCF ten gunste van SeaFrance ten uitvoer gelegde of voorgenomen maatregelen, en dat die maatregelen en die leningen, samen beoordeeld, niet voldeden aan het criterium van de particuliere investeerder.

96      Dat aan SeaFrance geen lening kon worden toegekend door haar enige aandeelhouder doordat die aandeelhouder die onderneming ook heeft geherkapitaliseerd, is derhalve niet het gevolg van een schending van het beginsel van gelijke behandeling van particuliere ondernemingen en overheidsondernemingen, maar van een juiste toepassing van het criterium van de particuliere investeerder.

97      De overige door de Franse Republiek in het onderhavige middel aangevoerde argumenten kunnen evenmin slagen.

98      Volgens de Franse Republiek heeft de Commissie het beginsel van gelijke behandeling van overheidsondernemingen en particuliere ondernemingen geschonden doordat zij, op grond dat de leningen van 99,7 miljoen EUR en [vertrouwelijk] miljoen EUR niet door een andere marktdeelnemer dan de SNCF zijn aangeboden, de Franse autoriteiten heeft verzocht een voorbeeld van een door een onafhankelijke financiële instelling aangeboden lening te geven of een marktprijs of een renteaanbod van een commerciële bank voor te leggen, in plaats van op die leningen een uit de toepassing van de mededeling over de referentiepercentages voortvloeiend rentetarief toe te passen.

99      Dat argument toont geen schending aan van het beginsel van gelijke behandeling door de Commissie. De Commissie moet worden geacht met die verzoeken alleen maar te hebben willen nagaan of de betrokken leningen voldeden aan het criterium van de particuliere investeerder. Dit is in overeenstemming met de rechtspraak volgens welke de Commissie, wanneer blijkt dat dit criterium van toepassing kan zijn, de betrokken lidstaat moet vragen haar alle relevante informatie te bezorgen op basis waarvan kan worden uitgemaakt of is voldaan aan de voorwaarden voor toepasselijkheid en toepassing van dit criterium (zie in die zin arrest Commissie/EDF e.a., punt 31 supra, EU:C:2012:318, punt 104).

100    Voorts zou de Commissie het beginsel van gelijke behandeling van overheidsondernemingen en particuliere ondernemingen hebben geschonden, door zich op het standpunt te stellen dat de betrokken leningen niet konden worden aangemerkt als een eigen bijdrage van SeaFrance aan haar herstructurering op de enkele grond dat zij niet door een andere marktdeelnemer dan de SNCF zijn aangeboden.

101    Dat argument vloeit voort uit een onjuiste uitlegging van het bestreden besluit. Zoals in punt 80 hierboven is vermeld, heeft de Commissie de lening van 99,7 miljoen EUR immers van de eigen bijdrage uitgesloten op grond dat die lening niet kan worden geacht geen steun te omvatten.

102    Uit het voorgaande volgt dat het vierde middel moet worden afgewezen.

103    Derhalve dient het beroep in zijn geheel te worden verworpen.

 Kosten

104    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.

Gratsias

Kancheva

Wetter

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 januari 2015.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.


1 – Weggelaten vertrouwelijke gegevens.