Language of document : ECLI:EU:F:2016:3

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

25 januari 2016

Zaak F‑47/15

Marie-Pierre Darchy

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Gezinstoelagen – Toelage voor een kind ten laste – Kinderen van verzoeksters echtgenoot – Betaling met terugwerkende kracht”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Darchy vraagt om nietigverklaring van het besluit van 9 december 2014 waarbij de Europese Commissie haar voor de twee kinderen van haar echtgenoot de toelage voor een kind ten laste heeft toegekend vanaf 1 maart 2014, en niet vanaf de eerste dag van haar huwelijk, dat wil zeggen 1 september 2011.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Darchy draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen – Regels van openbare orde – Verzoek om heroverweging van een definitief besluit van de administratie met het oog op de betaling met terugwerkende kracht van eerder geweigerde toelagen – Arrest over heroverweging uitgesproken in het kader van een procedure die de verzoeker niet rechtstreeks betreft – Ontbreken van een nieuw feit waardoor de termijn opnieuw gaat lopen

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Ambtenaren – Zorgplicht van de administratie – Beginsel van behoorlijk bestuur – Omvang – Verplichting voor de administratie om af te wijken van de klacht- en beroepstermijnen door een definitief geworden besluit opnieuw in overweging te nemen – Geen verplichting

(Ambtenarenstatuut, art. 24)

3.      Beroepen van ambtenaren – Beroep tot schadevergoeding – Middelen – Onwettigheid van een niet tijdig betwist besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag – Niet-ontvankelijkheid

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

1.      De klacht- en beroepstermijnen, die van openbare orde zijn en waarover de partijen en de rechter niet vrijelijk kunnen beschikken, beogen binnen de instellingen van de Unie het rechtszekerheidsbeginsel te waarborgen, dat noodzakelijk is voor het goed functioneren van die instellingen, door te verhinderen dat handelingen van de Unie die rechtsgevolgen teweegbrengen onbeperkt in geding kunnen worden gebracht.

Er zou een enorme rechtsonzekerheid ontstaan, met het risico dat de schulden van de instellingen aan hun ambtenaren oplopen zonder dat de instellingen in staat zouden zijn om dat risico te beperken, indien werd toegestaan dat een ambtenaar, in antwoord op een later ingediend verzoek om heroverweging, in aanmerking kan komen voor de betaling met terugwerkende kracht van eerder geweigerde toelagen.

Bovendien kan een arrest niet worden aangemerkt als een nieuw en wezenlijk feit waardoor het gerechtvaardigd kan worden dat de klacht- en beroepstermijnen tegen het definitief geworden administratief besluit opnieuw gaan lopen, aangezien de betrokken ambtenaar geen partij was bij dat arrest noch rechtstreeks wordt geraakt door de daarbij nietig verklaarde handeling.

(cf. punten 27 en 29)

Referentie:

Hof: arrest van 21 februari 1974, Kortner e.a./Raad e.a., 15/73‑33/73, 52/73, 53/73, 57/73‑109/73, 116/73, 117/73, 123/73, 132/73 en 135/73‑137/73, EU:C:1974:16, punten 36 en 39

Gerecht van eerste aanleg: arrest van 5 maart 2008, Combescot/Commissie, T‑414/06 P, EU:T:2008:58, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest van 13 april 2011, Sukup/Commissie, F‑73/09, EU:F:2011:40, punt 62, en beschikking van 13 februari 2014, Probst/Commissie, F‑75/13, EU:F:2014:20, punt 23

2.      Wat de vermeende niet-nakoming van de zorgplicht enerzijds en de schending van de beginselen van behoorlijk bestuur en rechtszekerheid anderzijds betreft, volstaat de opmerking dat de zorgplicht evenmin als het beginsel van behoorlijk bestuur de administratie kan dwingen om af te wijken van de klacht- en beroepstermijnen, die van openbare orde zijn en waarover zij niet vrijelijk kan beschikken, door voor het verleden een definitief geworden besluit opnieuw in overweging te nemen. Wat het beginsel van rechtszekerheid betreft, dit vormt nu juist de grondslag voor de voorgaande vaststelling.

(cf. punt 39)

3.      De bevoegdheid om een verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut in te dienen mag de ambtenaar derhalve niet gebruiken om de in de artikelen 90 en 91 van het Statuut vastgestelde klacht‑ en beroepstermijnen te ontduiken door met dat verzoek indirect een eerder, niet binnen de termijn bestreden besluit aan de orde te stellen. Waar de ambtenaar heeft verzuimd om op te komen tegen een definitief geworden administratief besluit, kan hij door middel van een later ingediend verzoek om schadevergoeding, dat duidelijk strekt tot verkrijging van hetzelfde financiële resultaat als hetgeen uit een tijdig ingesteld beroep tot nietigverklaring zou zijn voortgevloeid, niet ervoor zorgen dat hij een nieuwe beroepstermijn krijgt.

(cf. punt 43)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: beschikkingen van 28 september 2011, Hecq/Commissie, F‑12/11, EU:F:2011:165, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en van 20 maart 2014, Michel/Commissie, F‑44/13, EU:F:2014:40, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak