Language of document :

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland - Ierland) – Ewaen Fred Ogieriakhi / Minister for Justice and Equality, Ierland, Attorney General, An Post

(Zaak C-244/13)1

(Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2004/38/EG ‒ Artikel 16, lid 2 – Duurzaam verblijfsrecht van familieleden van een burger van de Unie die derdelanders zijn – Beëindiging van het samenleven van de echtgenoten – Onmiddellijk samenleven met andere partners gedurende een ononderbroken verblijfsperiode van vijf jaar – Verordening (EEG) nr. 1612/68 – Artikel 10, lid 3 – Voorwaarden – Schending van het Unierecht door een lidstaat – Onderzoek van de aard van de betrokken schending – Noodzaak van een prejudiciële verwijzing)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Ireland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ewaen Fred Ogieriakhi

Verwerende partijen: Minister for Justice and Equality, Ierland, Attorney General, An Post

Dictum

Artikel 16, lid 2, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, moet aldus worden uitgelegd dat een derdelander die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar vóór de datum van omzetting van die richtlijn in een lidstaat heeft verbleven als echtgenoot van een burger van de Unie die in die lidstaat werkte, moet worden geacht het duurzame verblijfsrecht overeenkomstig die bepaling te hebben verworven, zelfs indien de echtgenoten tijdens die periode hebben besloten om uit elkaar te gaan en met andere partners zijn gaan samenleven en de woning waarin die derdelander woont niet langer wordt verschaft of daarin niet wordt voorzien door zijn echtgeno(o)(t)e die burger van de Unie is.

Het feit dat een nationale rechterlijke instantie het in het kader van een schadevordering wegens schending van Unierecht noodzakelijk heeft geacht om met betrekking tot het in het hoofdgeding aan de orde zijnde Unierecht om een prejudiciële beslissing te verzoeken, is geen beslissend element dat in aanmerking moet worden genomen bij de vaststelling of dat recht kennelijk werd geschonden door de lidstaat.

____________

1 PB C 189 van 29.6.2013.