Language of document : ECLI:EU:C:2016:879

Zaak C316/15

Timothy Martin Hemming e.a.

tegen

Westminster City Council

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom)

„Prejudiciële verwijzing – Vrij verrichten van diensten – Richtlijn 2006/123/EG – Artikel 13, lid 2 – Vergunningsprocedures – Begrip eventuele kosten in verband met de aanvraag”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 november 2016

Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Diensten op de interne markt – Richtlijn 2006/123 – Vergunningsregeling – Verplichting tot betaling van een vergoeding – Deel van de vergoeding dat overeenkomt met de beheers- en handhavingskosten van het betrokken vergunningstelsel – Ontoelaatbaarheid – Deel dat wordt terugbetaald in geval van afwijzing van de vergunningsaanvraag – Geen invloed

(Richtlijn 2006/123 van het Europees Parlement en de Raad, art. 13, lid 2)

Artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/123 betreffende diensten op de interne markt moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat op het moment van de aanvraag voor de verlening of de verlenging van een vergunning een vergoeding dient te worden betaald, waarvan een deel overeenkomt met de beheers- en handhavingskosten van het betrokken vergunningstelsel, ook al wordt dit deel terugbetaald in geval van afwijzing van deze aanvraag.

Of de door een aanvrager te betalen vergoeding bij afwijzing van zijn vergunningsaanvraag wordt terugbetaald, is niet van invloed op het antwoord op de vraag of het gaat om kosten in de zin van artikel 13, lid 2, van deze richtlijn. Het feit dat een vergoeding moet worden betaald, vormt immers een financiële verplichting, en dus een kostenpost, waaraan een aanvrager moet voldoen opdat zijn aanvraag in behandeling wordt genomen, ongeacht het feit dat dit bedrag in geval van afwijzing van deze aanvraag wordt terugbetaald.

Om aan artikel 13, lid 2, van deze richtlijn te voldoen, dienen de bedoelde kosten volgens deze bepaling redelijk en evenredig te zijn met de kosten van de vergunningsprocedures, en de kosten van deze procedures niet te overschrijden. Een lidstaat mag bij de berekening van het bedrag van rechten met het karakter van een vergoeding niet alleen uitgaan van de kosten voor materiaal en salarissen die rechtstreeks verband houden met de inschrijvingen waarvan zij de tegenprestatie zijn, maar ook van het deel van de algemene kosten van de bevoegde administratie die met die verrichtingen samenhangen.

De kosten waarmee rekening mag worden gehouden, omvatten niet de kosten die verband houden met het algemeen toezicht door de betrokken reguleringsautoriteit, omdat artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/123 enerzijds alleen betrekking heeft op de kosten van de procedure, en anderzijds tot doel heeft de toegang tot dienstenactiviteiten te vergemakkelijken. Deze doelstelling wordt niet gediend door het vereiste dat de beheers‑ en handhavingskosten van het betrokken vergunningstelsel, waaronder met name de kosten die verband houden met de opsporing en bestrijding van niet-toegelaten activiteiten, vooraf moeten worden betaald.

(zie punten 28, 29, 31‑34 en dictum)