Language of document : ECLI:EU:C:2016:635

Zaak C113/14

Bondsrepubliek Duitsland

tegen

Europees ParlementenRaad van de Europese Unie

„Beroep tot nietigverklaring – Keuze van de rechtsgrondslag – Artikel 43, lid 2, VWEU of artikel 43, lid 3, VWEU – Gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten – Verordening (EU) nr. 1308/2013 – Artikel 7 – Verordening (EU) nr. 1370/2013 – Artikel 2 – Maatregelen voor de prijsbepaling – Referentiedrempels – Interventieprijzen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 september 2016

1.        Beroep tot nietigverklaring – Voorwerp – Gedeeltelijke nietigverklaring – Voorwaarde – Scheidbaarheid van de bestreden bepalingen

(Art. 263 VWEU)

2.        Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Uitvoeringsmaatregelen – Vaststelling van prijzen – Bevoegdheden van de Raad – Artikel 43, leden 2 en 3, VWEU – Respectieve werkingssfeer

(Art. 43, leden 2 en 3, VWEU)

3.        Handelingen van de instellingen – Keuze van de rechtsgrondslag – Criteria – Artikel 7 van verordening nr. 1308/2013, dat referentiedrempels vaststelt die dienen als basis voor de vaststelling van de interventieprijzen op het gebied van de gemeenschappelijke organisatie van de landbouwmarkten – Vaststelling op basis van artikel 43, lid 2, VWEU – Ontoelaatbaarheid – Verplichting om een dergelijke bepaling te baseren op artikel 43, lid 3, VWEU

(Art. 43, leden 2 en 3, VWEU; verordening nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7)

4.        Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Beperking door het Hof – Handhaving van de gevolgen van de bestreden handeling tot de vervanging van deze handeling binnen een redelijke termijn – Rechtvaardiging op grond van de rechtszekerheid

(Art. 264, tweede alinea, VWEU; verordening nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7; verordening nr. 1370/2013, art. 2)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 27)

2.      Maatregelen die een aan de Uniewetgever voorbehouden politieke keuze behelzen omdat zij nodig zijn om met het gemeenschappelijk landbouw‑ en visserijbeleid verband houdende doelstellingen na te streven, moeten worden gebaseerd op artikel 43, lid 2, VWEU. Daarentegen is voor het overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU vaststellen van de maatregelen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden een dergelijke keuze niet nodig omdat dergelijke maatregelen overwegend technisch van aard zijn en bedoeld zijn om uitvoering te geven aan de krachtens artikel 43, lid 2, VWEU vastgestelde bepalingen.

Bovendien streven artikel 43, lid 2, VWEU en artikel 43, lid 3, VWEU andere doelstellingen na en hebben zij elk een specifieke werkingssfeer, zodat zij afzonderlijk kunnen worden gebruikt als grondslag voor de vaststelling van bepaalde maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met dien verstande dat de Raad bij de vaststelling van handelingen op basis van artikel 43, lid 3, VWEU, de grenzen van zijn bevoegdheden in acht moet nemen, alsook, in voorkomend geval, het reeds krachtens artikel 43, lid 2, VWEU vastgestelde rechtskader. Dienaangaande kan niet worden aangevoerd dat er een hiërarchisch verband bestaat tussen de twee bepalingen in kwestie. De Raad kan immers gebruik maken van de hem bij artikel 43, lid 3, VWEU verleende bevoegdheden, zelfs wanneer de Uniewetgever nog geen rechtskader heeft vastgesteld door de uitoefening van de hem bij artikel 43, lid 2, VWEU verleende bevoegdheden.

(cf. punten 55, 58, 59)

3.      De keuze van de rechtsgrondslag van een handeling van de Unie moet berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn. Tot die gegevens behoren met name het doel en de inhoud van de handeling. Wat de vaststelling van de referentiedrempels betreft, die uitsluitend dienen als basiselementen voor de vaststelling van de interventieprijzen voor de betrokken producten door artikel 7 van verordening nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, blijkt uit lid 2 van die bepaling dat op deze drempels toezicht wordt gehouden, waarbij rekening wordt gehouden met objectieve criteria, waaronder de ontwikkelingen in de productie, de productiekosten en markttendensen. Een dergelijk toezicht vereist beoordelingen die overwegend technisch en wetenschappelijk van aard zijn, zodat een onderscheid moet worden gemaakt tussen een dergelijk toezicht en maatregelen die politieke besluiten behelzen, welke zijn voorbehouden aan de Uniewetgever. De beoordeling van gegevens die overwegend technisch van aard zijn met het oog op de vaststelling van maatregelen voor de prijsbepaling is een bevoegdheid die op grond van artikel 43, lid 3, VWEU is voorbehouden aan de Raad.

Aangezien niets anders in verordening nr. 1308/2013 het mogelijk maakt een onderscheid te maken tussen het toezicht op de betrokken drempels en de aanvankelijke vaststelling ervan, en gelet op de omstandigheid dat de interventieprijzen voortvloeien uit de referentiedrempels, dient te worden geconcludeerd dat de vaststelling van die drempels een maatregel voor de prijsbepaling vormt. Artikel 7 van verordening nr. 1308/2013 had dus moeten worden vastgesteld op de grondslag van artikel 43, lid 3, VWEU. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het argument dat artikel 7 van die verordening doelstellingen nastreeft die zowel met artikel 43, lid 2, VWEU als met artikel 43, lid 3, VWEU worden nagestreefd, en dat bijgevolg artikel 7 van die verordening niet nietig hoeft te worden verklaard, aangezien de doelstellingen van artikel 43, lid 2, VWEU prevaleren. Artikel 43, lid 2, VWEU en artikel 43, lid 3, VWEU streven immers andere doelstellingen na en hebben elk een specifieke werkingssfeer. Bijgevolg dient de Uniewetgever de grenzen van de hem verleende bevoegdheden in acht te nemen wanneer hij op basis van artikel 43, lid 2, VWEU maatregelen vaststelt, net zoals de Raad de grenzen van zijn bevoegdheden in acht dient te nemen wanneer hij maatregelen op basis van artikel 43, lid 3, VWEU vaststelt.

(cf. punten 61, 65, 70‑74)

4.      Met het oog op de rechtszekerheid kunnen de gevolgen van een door het Hof nietig verklaarde handeling gehandhaafd blijven, met name wanneer er bij de onmiddellijke gevolgen van de nietigverklaring sprake zou zijn van ernstige negatieve gevolgen voor de betrokkenen en de rechtmatigheid van de bestreden handeling niet vanwege het doel of de inhoud van de handeling wordt aangevochten, maar wegens onbevoegdheid van degene die de handeling heeft vastgesteld, of schending van wezenlijke vormvoorschriften. Het gaat daarbij met name ook om de omstandigheid dat de bestreden handeling op een onjuiste rechtsgrondslag is vastgesteld.

In dat verband zou, aangezien in artikel 7 van verordening nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en artikel 2 van verordening nr. 1370/2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten de prijzen worden vastgesteld waartegen de overheidsinterventie plaatsvindt, en aangezien deze interventie ertoe strekt de markten te stabiliseren en de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te garanderen, er sprake zijn van ernstige gevolgen voor de betrokkenen wanneer de nietigverklaring ervan met onmiddellijke ingang effect zou sorteren. Bijgevolg zijn er ernstige redenen van rechtszekerheid die rechtvaardigen dat het Hof een verzoek tot handhaving van de gevolgen van artikel 7 van verordening nr. 1308/2013 en van artikel 2 van verordening nr. 1370/2013 toewijst.

(cf. punten 81, 83, 84)