Language of document : ECLI:EU:T:2002:182

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Derde kamer)

9 juli 2002 (1)

„Beroep tot nietigverklaring - Beroep zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing - Beslissing omtrent de kosten”

In zaak T-312/01,

Jungbunzlauer AG, gevestigd te Basel (Zwitserland), vertegenwoordigd door R. Bechtold en M. Karl, advocaten,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Mölls en A. Whelan als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2001)2931 def. van de Commissie van 2 oktober 2001 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (zaak nr. COMP/E-1/36.756 - Natriumgluconaat) en, subsidiair, een verzoek tot verlaging van de bij artikel 3 van deze beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Jaeger, kamerpresident, K. Lenaerts en J. Azizi, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

1.
    Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Gerecht op 13 december 2001 heeft Jungbunzlauer AG (hierna: „verzoekster”) de nietigverklaring gevorderd van beschikking C(2001)2931 def. van de Commissie van 2 oktober 2001 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (zaak nr. COMP/E-1/36.756 - Natriumgluconaat; hierna: „bestreden beschikking”) en, subsidiair, de verlaging van de bij artikel 3 van de bestreden beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete.

2.
    Bij beslissing van 19 maart 2002 heeft de Commissie de bestreden beschikking ingetrokken voorzover deze tot verzoekster was gericht. Tot staving van deze intrekking heeft de Commissie erop gewezen dat de bestreden beschikking een materiële fout bevatte inzake de vaststelling van de adressaat ervan.

3.
    Op 21 maart 2002 heeft de Commissie een verzoek tot afdoening zonder beslissing ingediend. Bij brief van 22 maart 2002 heeft de Commissie aanvullende opmerkingen ingediend over de regeling van de kosten, en daarbij gepreciseerd dat zij de bestreden beschikking had ingetrokken omdat deze per vergissing was gericht tot verzoekster en niet tot de vennootschap Jungbunzlauer Ladenburg GmbH.

4.
    Bij brieven van 9, 12 en 17 april 2002 heeft verzoekster haar opmerkingen ter zake ingediend en heeft zij erop gewezen dat haar beroep zonder voorwerp was geraakt.

5.
    Gelet op een en ander, stelt het Gerecht vast dat op het beroep niet meer behoeft te worden beslist, aangezien het zonder voorwerp is geraakt.

Kosten

6.
    In haar verzoek tot afdoening zonder beslissing heeft de Commissie het Gerecht in wezen verzocht in het kader van de regeling van de kosten rekening te houden met het feit dat haar vergissing met betrekking tot de bepaling van de adressaat van de bestreden beschikking voortvloeit uit verzoeksters gedrag tijdens de administratieve procedure die heeft geleid tot de vaststelling van deze beschikking.

7.
    De Commissie wijst er namelijk op dat deze kennelijke vergissing reeds voorkwam in de mededeling van de punten van bezwaar die zij op 18 mei 2000 aan verzoekster heeft gericht. Niettemin heeft verzoekster volgens de Commissie haar diensten niet tijdig op deze vergissing attent gemaakt. De Commissie erkent dat verzoekster haar tijdens de administratieve procedure die heeft geleid tot de vaststelling van de bestreden beschikking, heeft geïnformeerd over de aandeelhoudersstructuur binnen de groep waartoe zij behoort. Volgens de Commissie heeft verzoekster met haar argumenten in deze context evenwel gepoogd zich ten onrechte te laten doorgaan voor een moedervennootschap van Jungbunzlauer Ladenburg GmbH, hoewel deze vennootschap en verzoekster behoorden tot dezelfde groep die wordt gecontroleerd door de vennootschap Jungbunzlauer Holding AG.

8.
    Volgens verzoekster is deze argumentatie ongegrond.

9.
    Volgens artikel 87, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Gerecht vrijelijk over de kosten bij afdoening zonder beslissing.

10.
    Anders dan de Commissie poogt aan te tonen, bevat het dossier in casu geen enkel element dat erop zou wijzen dat verzoekster met haar argumenten tijdens de administratieve procedure die heeft geleid tot de vaststelling van de bestreden beschikking, de Commissie zou hebben misleid wat de bepaling betreft van de adressaat van de punten van bezwaar van de Commissie.

11.
    Uit het dossier blijkt daarentegen, zoals verzoekster terecht benadrukt, dat verzoekster vier keer (zie verzoekschrift, bijlagen 9, 14, 15 en 17), en bijzonder nadrukkelijk in een brief van 11 april 2001 aan de Commissie (verzoekschrift, bijlage 15), de aandacht van de Commissie erop heeft gevestigd dat de punten van bezwaar niet aan haar dienden te worden gericht maar aan Jungbunzlauer Ladenburg GmbH, en dat zij in ieder geval niet de moedervennootschap was van deze laatste, maar een vennootschap die behoorde tot dezelfde groep die wordt gecontroleerd door een gemeenschappelijke moedervennootschap, namelijk Jungbunzlauer Holding AG.

12.
    De kennelijke vergissing van de Commissie in de bestreden beschikking kan dus niet aan verzoekster worden verweten.

13.
    De proceskosten moeten dus worden gedragen door de Commissie.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer)

beschikt:

1)    Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)    De Commissie wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 9 juli 2002.

De griffier

De president van de Derde kamer

H. Jung

M. Jaeger


1: Procestaal: Duits.