Language of document :

Voorlopige editie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. SZPUNAR

van 6 juni 2024 (1)

Zaak C88/23

Parfümerie Akzente GmbH

tegen

KTF Organisation AB

[verzoek van de Svea Hovrätt Patent- och marknadsöverdomstol (rechter in tweede aanleg Stockholm, zetelend als rechter in tweede aanleg voor intellectuele-eigendomszaken en handelszaken, Zweden) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Elektronische handel – Verbod op beperking van het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij vanuit een andere lidstaat – Nationale regeling die bepaalt dat nationale voorschriften niet van toepassing zijn op een in een andere lidstaat gevestigde verlener van diensten van de informatiemaatschappij”






I.      Inleiding

1.        Het Hof heeft al meermaals de gelegenheid gehad om zich te buigen over het in artikel 3 van richtlijn 2000/31/EG(2) neergelegde beginsel van „het land van oorsprong”. Dit beginsel houdt in dat diensten van de informatiemaatschappij, wat betreft de vereisten die vallen binnen het gecoördineerde gebied in de zin van artikel 2, onder h), van deze richtlijn, dienen te voldoen aan de wettelijke bepalingen van de lidstaat waar de verlener van dergelijke diensten is gevestigd („lidstaat van oorsprong”). Volgens artikel 3, lid 2, van genoemde richtlijn en behoudens de in artikel 3, lid 4, ervan bedoelde afwijkingen mag een andere lidstaat waar de consumenten zich bevinden op wie deze diensten van de informatiemaatschappij zijn gericht („lidstaat van bestemming”), het vrije verkeer van die diensten niet beperken.

2.        Het concept dat centraal staat in het bij artikel 3 van richtlijn 2000/31 ingestelde mechanisme is dus dat van het gecoördineerde gebied. De onderhavige zaak stelt het Hof in de gelegenheid om de precieze reikwijdte van dat concept te bepalen tegen de achtergrond van de onlinepromotie en -verkoop, via een dienst van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat wordt geleverd, van producten die niet voldoen aan de door een lidstaat van bestemming gestelde vereisten. In dit opzicht is het bijzondere karakter van de onderhavige zaak erin gelegen dat met deze vereisten uitvoering wordt gegeven aan de bevoegdheid die het Unierecht aan de lidstaten verleent op het gebied van het in de handel brengen van de betrokken producten op hun grondgebied.

II.    Toepasselijke bepalingen

A.      Unierecht

1.      Richtlijn 2000/31

3.        Artikel 1 van richtlijn 2000/31, met als opschrift „Doel en toepassingsgebied”, bepaalt:

„1.      Deze richtlijn heeft tot doel bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door het vrije verkeer van de diensten van de informatiemaatschappij tussen lidstaten te waarborgen.

2.      Voor zover voor de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstelling nodig, worden met deze richtlijn bepaalde nationale bepalingen nader tot elkaar gebracht die van toepassing zijn op de diensten van de informatiemaatschappij en betrekking hebben op de interne markt, de vestiging van de dienstverleners, de commerciële communicatie, langs elektronische weg gesloten contracten, de aansprakelijkheid van tussenpersonen, gedragscodes, de buitengerechtelijke geschillenregeling, rechtsgedingen en de samenwerking tussen lidstaten.

3.      Deze richtlijn vormt een aanvulling op het communautaire recht dat van toepassing is op de diensten van de informatiemaatschappij en doet niet af aan het in de communautaire besluiten en nationale wetgeving ter uitvoering daarvan vastgelegde niveau van bescherming, inzonderheid van de volksgezondheid en de consumentenbelangen, voor zover de vrijheid om diensten van de informatiemaatschappij te verlenen daardoor niet beperkt wordt.

4.      Deze richtlijn bevat geen aanvullende regels op het gebied van het internationale privaatrecht en laat de bevoegdheid van de rechterlijke instanties onverlet.

[...]”

4.        Artikel 2 van deze richtlijn, met als opschrift „Definities”, bepaalt:

„Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

h)      ‚gecoördineerd gebied’: de in de nationale rechtsstelsels vastgelegde vereisten voor dienstverleners van de informatiemaatschappij en diensten van de informatiemaatschappij, ongeacht of die vereisten van algemene aard zijn dan wel specifiek daarop zijn toegesneden:

i)      Het gecoördineerde gebied omvat vereisten waaraan de dienstverlener moet voldoen met betrekking tot:

–        het starten van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten inzake kwalificatie, vergunning en aanmelding,

–        het uitoefenen van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten inzake gedrag van de dienstverlener, vereisten inzake kwaliteit en inhoud van de dienst inclusief inzake reclame en contracten, of vereisten inzake aansprakelijkheid van de dienstverlener.

ii)      Het gecoördineerde gebied omvat niet vereisten met betrekking tot:

–        goederen als zodanig,

–        de levering van goederen,

–        diensten die niet langs elektronische weg verleend worden.”

5.        Artikel 3 van genoemde richtlijn, met als opschrift „Interne markt”, luidt:

„1.      Iedere lidstaat zorgt ervoor dat de diensten van de informatiemaatschappij die worden verleend door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener voldoen aan de in die lidstaat geldende nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied vallen.

2.      De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied.

[...]”

6.        Artikel 6 van dezelfde richtlijn, met het opschrift „Informatieplicht”, is opgenomen in de afdeling die betrekking heeft op commerciële communicatie en bepaalt:

„In aanvulling op de overige informatievoorschriften van het gemeenschapsrecht zorgen de lidstaten ervoor dat commerciële communicaties die deel uitmaken van een dienst van de informatiemaatschappij of een dergelijke dienst vormen, ten minste aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)      de commerciële communicatie moet duidelijk als zodanig herkenbaar zijn;

[...]”

2.      Richtlijn 2005/29

7.        Artikel 3 van richtlijn 2005/29/EG(3), met als opschrift „Toepassingsgebied”, bepaalt in lid 4:

„In geval van strijdigheid tussen de bepalingen van deze richtlijn en andere communautaire voorschriften betreffende specifieke aspecten van oneerlijke handelspraktijken, prevaleren laatstgenoemde voorschriften en zijn deze van toepassing op deze specifieke aspecten.”

8.        Artikel 11 van deze richtlijn, met als opschrift „Handhaving”, bepaalt in lid 1, eerste alinea:

„De lidstaten zorgen voor de invoering van passende en doeltreffende middelen ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken, zodat de naleving van deze richtlijn in het belang van de consumenten kan worden afgedwongen.”

3.      Richtlijn 75/324

9.        Volgens artikel 8, lid 1, van richtlijn 75/324/EEG(4) „moeten op elke aerosol, of op een daaraan gehecht etiket ingeval het niet mogelijk is aanduidingen aan te brengen op de aerosol wegens de kleine afmetingen daarvan (totale capaciteit van ten hoogste 150 ml), duidelijk zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar de [in deze richtlijn vermelde] aanduidingen zijn aangebracht”.

10.      Volgens artikel 8, lid 2, van deze richtlijn kunnen „[d]e lidstaten als voorwaarde voor het op hun grondgebied in de handel brengen van aerosols eisen dat de desbetreffende etiketten in hun landstaal of -talen zijn gesteld”.

4.      Verordening nr. 1223/2009

11.      Artikel 19 van verordening (EG) nr. 1223/2009(5), met als opschrift „Etikettering”, bepaalt in lid 1 dat „cosmetische producten slechts op de markt [worden] aangeboden indien op de recipiënt en op de verpakking in onuitwisbare letters, goed leesbaar en zichtbaar, de [in deze verordening vermelde] aanduidingen [zijn] aangebracht”. In het bijzonder moet een dergelijke aanduiding melding maken van „de bijzondere voorzorgen in verband met het gebruik, en ten minste die welke zijn aangegeven in de bijlagen III tot en met VI en eventuele aanwijzingen omtrent bijzondere voorzorgsmaatregelen voor cosmetische producten voor professioneel gebruik”.

12.      Artikel 19, lid 5, van deze verordening schrijft voor dat „[d]e taal waarin de [door deze verordening vereiste] aanduidingen worden vermeld, wordt bepaald door de wetgeving van de lidstaten waarin het product aan de eindgebruiker wordt aangeboden”.

B.      Zweeds recht

1.      Wet inzake elektronische handel

13.      Lagen (2002:562) om elektronisk handel och andra informationssamhällets tjänster [wet (2002:562) inzake elektronische handel en andere diensten van de informatiemaatschappij; hierna: „wet inzake e-handel”] is vastgesteld tot omzetting van richtlijn 2000/31 en bepaalt in § 3:

„Een dienstverlener die in een ander [land van de Europese Economische Ruimte (EER)] dan Zweden is gevestigd, heeft het recht om, zonder belemmering van Zweedse voorschriften binnen het gecoördineerde gebied, diensten van de informatiemaatschappij te verstrekken aan afnemers in Zweden.

Een rechterlijke instantie of een andere autoriteit kan evenwel bij wet [onder voorwaarden die overeenkomen met die van artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31] een maatregel nemen tot beperking van het vrije verkeer van dergelijke diensten, [...].”

14.      Krachtens § 5 van die wet is, binnen het gecoördineerde gebied, het Zweedse recht van toepassing op diensten van de informatiemaatschappij die worden geleverd door in Zweden gevestigde dienstverleners, zelfs als die diensten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor in een andere EER-staat gevestigde afnemers.

2.      Wet inzake handelspraktijken

15.      Marknadsföringslagen (2008:486) [wet (2008:486) inzake handelspraktijken; hierna: „wet handelspraktijken”] is vastgesteld tot omzetting van richtlijn 2005/29 en is overeenkomstig § 2 ervan met name van toepassing wanneer een handelaar in het kader van zijn bedrijfsactiviteit de verkoop van producten bevordert.

16.      Volgens § 3 van deze wet ziet het begrip „handelspraktijk” onder meer op reclame en elke andere in het kader van de bedrijfsactiviteit van de handelaar ondernomen actie ter bevordering van de verkoop van producten en de toegang daartoe, daaronder begrepen iedere handeling of omissie, dan wel enige andere actie of gedraging van de handelaar voorafgaand aan, tijdens of na de verkoop of levering van producten aan consumenten of ondernemers.

17.      § 5 van genoemde wet bepaalt dat „[e]lke handelspraktijk in overeenstemming met de eerlijke handelspraktijken wordt gevoerd”.

18.      § 6 van dezelfde wet luidt:

„Elke handelspraktijk die indruist tegen de eerlijke handelspraktijken in de zin van § 5 wordt als oneerlijk beschouwd wanneer zij het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit over de aankoop te nemen, beperkt of kan beperken.”

19.      § 8 van de wet handelspraktijken bepaalt:

„Elke misleidende handelspraktijk in de zin van de §§ 9, 10 of 12 tot en met 17 wordt beschouwd als oneerlijk wanneer zij het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit over de aankoop te nemen, beperkt of kan beperken. De in de punten 1 tot en met 23 van bijlage I bij [richtlijn 2005/29] genoemde misleidende handelspraktijken worden altijd als oneerlijk aangemerkt.”

20.      § 10 van deze wet bepaalt:

„Een handelaar mag in het kader van zijn handelspraktijken geen onjuistheden claimen over of een misleidende voorstelling geven van zijn eigen activiteiten of de activiteiten van een derde.

De eerste alinea is met name van toepassing op voorstellingen in verband met:

[...]

2.      de oorsprong, het gebruik en de risico’s van het product, zoals de gevolgen voor de gezondheid en het milieu;

[...]

4.      de prijs van het product, de wijze waarop de prijs wordt berekend, het bestaan van een specifiek prijsvoordeel en de wijze van betaling;

5.      de kwalificaties, marktpositie, verplichtingen, merken, handelsnamen, onderscheidende kenmerken en andere rechten van de handelaar of van andere handelaren;

6.      de aan de handelaar toegekende beloningen en onderscheidingen,

[...]

Een handelaar mag bij de verkoopbevordering van zijn bedrijfsactiviteit of die van een derde ook geen essentiële informatie weglaten. Onder misleidende omissie wordt ook verstaan het op onduidelijke, onbegrijpelijke of dubbelzinnige wijze dan wel te laat verstrekken van essentiële informatie.”

21.      § 23 van genoemde wet bepaalt dat aan een handelaar die zich schuldig maakt aan oneerlijke handelspraktijken, het verbod kan worden opgelegd om zijn promotie of andere gelijksoortige acties voort te zetten.

3.      Besluit betreffende cosmetische producten

22.      Förordning (2013:413) om kosmetiska produkter [besluit (2013:413) betreffende cosmetische producten; hierna: „besluit betreffende cosmetische producten”] bepaalt in § 4, eerste alinea, dat wanneer een cosmetisch product op de Zweedse markt aan de eindgebruiker wordt aangeboden, de met name krachtens artikel 19, lid 1, onder d), van verordening nr. 1223/2009 vereiste informatie in het Zweeds moet worden vermeld.

4.      Voorschriften van het agentschap voor civiele noodsituaties inzake spuitbussen

23.      Volgens § 3 van de Myndigheten för samhällsskydd och beredskaps föreskrifter om aerosolbehållare (MSBFS 2018:1) [voorschriften van het agentschap voor burgerbescherming inzake spuitbussen (MSBFS 2018:1)] moeten in de handel gebrachte aerosols voldoen aan de uit deze voorschriften en de bijlage daarbij voortvloeiende vereisten.

24.      § 4 van deze voorschriften bepaalt dat op iedere aerosol, onverminderd de toepassing van verordening (EG) nr. 1272/2008(6), de naam en het adres of het gedeponeerde merk van degene die de aerosol in de handel brengt, het teken „3” (omgekeerde epsilon), gegevens aan de hand waarvan de vulpartij kan worden geïdentificeerd, de aanduidingen vermeld onder punt 2.2 van de bijlage en het nominale volume van de inhoud duidelijk zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar in het Zweeds worden vermeld.

III. Feiten van het hoofdgeding, prejudiciële vragen en procedure bij het Hof

25.      Parfümerie Akzente is een Duitse onderneming die via haar website (parfumdreams.se) reclame maakt voor haarverzorgingsproducten en andere cosmetische producten. De reclame en de verkoop op de website zijn gericht op de Zweedse markt en Zweedse consumenten.

26.      KTF Organisation AB (Zweedse vereniging van leveranciers van chemische producten; hierna: „KTF”) is een dienstverlenend bedrijf van een beroepsvereniging van ondernemingen die cosmetische producten en hygiëneproducten invoeren, produceren en in de handel brengen.

27.      In februari 2022 heeft KTF bij de Patent- och marknadsdomstol (rechter in eerste aanleg Stockholm, zetelend als rechter in eerste aanleg voor intellectuele-eigendomszaken en handelszaken, Zweden) een vordering ingesteld tegen Parfümerie Akzente teneinde laatstgenoemde op straffe van een dwangsom te verbieden om, ten eerste, welbepaalde reclame-uitingen te gebruiken bij het aanprijzen van cosmetische producten en haarverzorgingsproducten, ten tweede, reclame te maken voor bepaalde cosmetische producten in spuitbussen die niet zijn voorzien van een Zweeds etiket, hetgeen in strijd is met de Zweedse regeling tot omzetting van richtlijn 75/324 en, ten derde, reclame te maken voor bepaalde cosmetische producten die niet zijn voorzien van een Zweeds etiket, hetgeen in strijd is met inzonderheid artikel 19, lid 1, onder d), van verordening nr. 1223/2009 en bijlage III daarbij.

28.      KTF heeft voor deze rechter aangevoerd dat de bestreden verkoopbevordering een oneerlijke handelspraktijk oplevert en bijgevolg moet worden verboden.

29.      KTF heeft er daarbij op gewezen dat de promotie en de verkoop van de producten in kwestie op de Zweedse markt waren gericht en dat de verkoopbevordering in Zweden effect heeft gehad. Volgens KTF zijn de Zweedse bepalingen tot omzetting van richtlijn 2000/31, die steunt op het beginsel van het land van oorsprong, ondergeschikt aan de Zweedse bepalingen tot omzetting van richtlijn 2005/29, zodat het „beginsel van het land waar de gevolgen zich hebben voorgedaan”, dat algemeen geldt in het recht inzake handelspraktijken, voorrang heeft boven het beginsel van het land van oorsprong.

30.      Hoe dan ook is met richtlijn 2005/29 een volledige harmonisatie tot stand gebracht, zodat de Zweedse voorschriften inzake handelspraktijken niet als strenger kunnen worden beschouwd dan de overeenkomstige Duitse voorschriften.

31.      Zonder toe te geven dat zij de Zweedse voorschriften inzake handelspraktijken heeft geschonden, heeft Parfümerie Akzente erkend dat de promotie en de verkoop van de producten in kwestie wel degelijk op de Zweedse markt waren gericht en dat zij haar producten niet had voorzien van een Zweeds etiket, hoewel die hadden moeten zijn geëtiketteerd op de wijze zoals door KTF aangevoerd. Parfümerie Akzente is echter van mening dat richtlijn 2000/31 zich ertegen verzet dat de verlener van een dienst van de informatiemaatschappij aan strengere regels wordt onderworpen dan die van de lidstaat waar hij is gevestigd. In het onderhavige geval verlangt het beginsel van het land van oorsprong dat het Duitse recht inzake handelspraktijken wordt toegepast, ook al is dat recht minder streng dan het Zweedse.

32.      Bij beslissing van 24 september 2021 heeft de rechter in eerste aanleg de vorderingen van KTF toegewezen. Hij heeft geoordeeld dat de verkoopbevordering in kwestie een oneerlijke handelspraktijk opleverde. Bijgevolg heeft hij op grond van de Zweedse voorschriften inzake handelspraktijken aan Parfümerie Akzente het verbod opgelegd om die praktijk voort te zetten.

33.      Vooreerst heeft de rechter in eerste aanleg onderzocht of het Zweedse recht inzake handelspraktijken van toepassing was op de desbetreffende reclame-uitingen op de website van Parfümerie Akzente. Hij heeft erop gewezen dat Parfümerie Akzente een in Duitsland gevestigde dienstverlener was en dat de onlineverkoop van de producten in kwestie een dienst van de informatiemaatschappij was. Voorts heeft deze rechter vastgesteld dat de desbetreffende reclame-uitingen deel uitmaakten van die dienst en dat de vereisten inzake dergelijke reclame-uitingen binnen het gecoördineerde gebied in de zin van richtlijn 2000/31 vielen. Op grond daarvan heeft hij geoordeeld dat Parfümerie Akzente het recht had om haar dienst van de informatiemaatschappij aan te bieden aan afnemers in Zweden, zonder daarbij te worden belemmerd door de binnen het gecoördineerde gebied vallende Zweedse voorschriften.

34.      Vervolgens heeft de rechter in eerste aanleg zich gebogen over richtlijn 2005/29. Hij heeft erop gewezen dat deze richtlijn een volledige harmonisatie tot stand heeft gebracht, zodat in de gehele Europese Unie dezelfde betekenis en reikwijdte moet worden toegekend aan de bepalingen ervan. Aangezien Parfümerie Akzente bovendien niet had aangegeven in welk opzicht het Zweedse recht inzake handelspraktijken restrictiever was dan het Duitse recht en de bestreden reclame-uitingen effect hadden gehad in Zweden, stond niets in de weg aan de toepassing van de Zweedse voorschriften inzake handelspraktijken.

35.      Met betrekking tot het in de handel brengen van verkeerd geëtiketteerde producten heeft de rechter in eerste aanleg daarentegen geen soortgelijk onderzoek verricht naar de toepasselijkheid van de Zweedse voorschriften.

36.      Parfümerie Akzente heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Svea Hovrätt, Patent- och marknadsöverdomstol (rechter in tweede aanleg Stockholm, zetelend als rechter in tweede aanleg voor intellectuele-eigendomszaken en handelszaken, Zweden), de verwijzende rechter in deze zaak.

37.      Voor die rechter heeft KTF aangevoerd dat Parfümerie Akzente meerdere marketingacties heeft gevoerd voor verkeerd geëtiketteerde producten, namelijk door er reclame voor te maken op haar website en die producten te verkopen en te leveren. In de onderhavige zaak is het beroep van KTF erop gericht zich op grond van het recht inzake handelspraktijken te verzetten tegen de bestreden marketingpraktijken.

38.      In de procedure voor de verwijzende rechter zijn er vragen gerezen over, ten eerste, de uitvoering van richtlijn 2000/31 in Zweden en de verenigbaarheid daarvan met het Unierecht en, ten tweede, de reikwijdte van het gecoördineerde gebied.

39.      In die omstandigheden heeft de Svea Hovrätt, Patent- och marknadsöverdomstol bij beslissing van 13 februari 2023, ingekomen bij het Hof op 15 februari 2023, besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Dient artikel 3, lid 2, van [richtlijn 2000/31], gezien het recht van de Unie in het algemeen en de doeltreffende uitvoering ervan, aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke nationale regels die binnen het gecoördineerde gebied vallen, waaronder nationale regels die uitvoering geven aan [richtlijn 2005/29], geen toepassing vinden indien de dienstverlener gevestigd is in en diensten van de informatiemaatschappij verstrekt vanuit een andere lidstaat, en indien niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van een uitzondering overeenkomstig de nationale regels ter uitvoering van artikel 3, lid 4, van [richtlijn 2000/31]?

2)      Omvat het gecoördineerde gebied in de zin van [richtlijn 2000/31] de reclame op de website van de verkoper voor en de onlineverkoop van een product waarvan wordt beweerd dat de etikettering ervan in strijd is met de vereisten die voor het product als zodanig gelden in de lidstaat van de consument die dat product aanschaft?

3)      Indien het antwoord op de tweede vraag bevestigend luidt, zijn de vereisten voor de levering en het product als zodanig echter overeenkomstig artikel 2, onder h), ii), van [richtlijn 2000/31] van het gecoördineerde gebied uitgesloten wanneer de levering van het product als zodanig een noodzakelijk onderdeel van de onlinepromotie en -verkoop vormt, of moet de levering van het product als zodanig worden geacht een nevenaspect te vormen van de onlinepromotie en -verkoop, waarmee het onlosmakelijk is verbonden?

4)      Welke betekenis komt bij de beoordeling van de tweede en de derde vraag in voorkomend geval toe aan het feit dat de vereisten die gelden voor het product als zodanig voortvloeien uit nationale bepalingen die sectorspecifieke Uniewetgeving uitvoeren en aanvullen, waaronder artikel 8, lid 2, van [richtlijn 75/324] en artikel 19, lid 5, van [verordening nr. 1223/2009], en die inhouden dat de vereisten voor het product moeten worden nageleefd opdat het in de betrokken lidstaat op de markt kan worden gebracht of aan eindgebruikers kan worden geleverd?”

40.      Partijen in het hoofdgeding, de Italiaanse en de Zweedse regering alsook de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. KTF, de Zweedse en de Franse regering alsook de Commissie waren vertegenwoordigd ter terechtzitting van 13 maart 2024.

IV.    Analyse

A.      Reikwijdte van de prejudiciële vragen

41.      Om te beginnen merk ik op dat de prejudiciële vragen vooronderstellen dat de promotie en de verkoop van de producten in kwestie via de website van Parfümerie Akzente een „dienst van de informatiemaatschappij” vormen in de zin van richtlijn 2000/31, en dat die onderneming dus moet worden beschouwd als een verlener van dergelijke diensten. Aangezien die kwalificatie in het licht van de onderhavige prejudiciële verwijzing gerechtvaardigd lijkt en zij door de belanghebbenden niet wordt betwist, ga ik ervan uit dat de door Parfümerie Akzente verrichte dienst algemeen gesproken onder het begrip „diensten van de informatiemaatschappij” valt.

42.      Verder stel ik vooraf vast dat de verwijzende rechter aan het Hof vier prejudiciële vragen heeft gesteld met betrekking tot twee aspecten die intrinsiek verband houden met de in de Unie geldende regeling voor onlinepromotie en ‑verkoop van producten.

43.      De eerste prejudiciële vraag betreft namelijk de speelruimte waarover een lidstaat van bestemming beschikt om zijn eigen bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied in de zin van artikel 2, onder h), van richtlijn 2000/31 vallen, toe te passen op een in een andere lidstaat gevestigde dienstverlener, terwijl de tweede tot en met de vierde prejudiciële vraag betrekking hebben op de precieze reikwijdte van dat gebied. In die omstandigheden acht ik het logisch om mijn analyse van de prejudiciële vragen te beginnen met de vragen die zich toespitsen op het begrip „gecoördineerd gebied”, dat wil zeggen de tweede tot en met de vierde vraag.

B.      Tweede, derde en vierde prejudiciële vraag

1.      Reikwijdte van de tweede, de derde en de vierde prejudiciële vraag

44.      In het hoofdgeding verwijt KTF aan Parfümerie Akzente dat zij, ten eerste, in het kader van de promotie en verkoop van de producten in kwestie bepaalde reclame-uitingen heeft gebruikt en, ten tweede, bepaalde producten op de markt heeft aangeboden die niet conform de Zweedse voorschriften waren geëtiketteerd. Hoewel het verzoek om een prejudiciële beslissing geen details over deze reclame-uitingen verstrekt, ging het kennelijk om claims van algemene aard.(7) De tweede tot en met de vierde prejudiciële vraag zijn niet gesteld vanuit het oogpunt van de reclame-uitingen in kwestie. Zij hebben daarentegen betrekking op de twijfels van de verwijzende rechter over de promotie en de verkoop van beweerdelijk verkeerd geëtiketteerde producten.

45.      Meer bepaald wenst de verwijzende rechter met zijn tweede tot en met vierde vraag, die ik voorstel gezamenlijk te onderzoeken, in wezen te vernemen of artikel 2, onder h), van richtlijn 2000/31 aldus moet worden uitgelegd dat de reikwijdte van het gecoördineerde gebied in de zin van die bepaling zich uitstrekt tot het verbod op de onlinepromotie en -verkoop van een product dat beweerdelijk is geëtiketteerd in strijd met de vereisten die voor dat product als zodanig gelden in de lidstaat waar de consumenten zich bevinden op wie deze onlineverkoopbevordering is gericht en die door die lidstaat zijn vastgelegd in overeenstemming met artikel 8, lid 2, van richtlijn 75/324 en artikel 19, lid 5, van verordening nr. 1223/2009.

46.      De bewoordingen van de tweede prejudiciële vraag kunnen de suggestie wekken dat de verwijzende rechter wenst te vernemen of de onlinepromotie en verkoop ook binnen het gecoördineerde gebied vallen wanneer zij betrekking hebben op een product dat beweerdelijk in strijd met de voor dat product als zodanig geldende vereisten is geëtiketteerd.

47.      In dit verband merk ik op dat het gecoördineerde gebied technisch gesproken geen betrekking heeft op onlineactiviteiten, maar alleen op vereisten voor dergelijke activiteiten. Uit artikel 2, onder h), van richtlijn 2000/31 volgt immers dat dit gebied betrekking heeft op vereisten voor dienstverleners van de informatiemaatschappij en voor dergelijke diensten.

48.      In die omstandigheden breng ik ten overvloede in herinnering dat het „gecoördineerde gebied” in de zin van artikel 2, onder h), van richtlijn 2000/31 met name vereisten omvat met betrekking tot „het uitoefenen van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten inzake gedrag van de dienstverlener, vereisten inzake kwaliteit en inhoud van de dienst inclusief inzake reclame en contracten, of vereisten inzake aansprakelijkheid van de dienstverlener”. Volgens diezelfde bepaling zijn daarentegen met name van dit gecoördineerde gebied uitgesloten, „vereisten met betrekking tot goederen als zodanig, de levering van goederen [en] diensten die niet langs elektronische weg verleend worden”.

49.      Een oppervlakkige lezing van de prejudiciële vragen zou dan ook leiden tot het antwoord dat de vereisten voor de onlinepromotie en -verkoop van de producten in kwestie binnen het gecoördineerde gebied vallen, terwijl de vereisten voor die producten als zodanig en voor de levering ervan daarvan zijn uitgesloten. De verwijzende rechter is zich ervan bewust dat deze uitkomst intuïtief voor de hand ligt, maar verzoekt het Hof niettemin om die uitkomst te onderzoeken in het licht van de specifieke aard van de onderhavige zaak.

50.      In het verzoek om een prejudiciële beslissing geeft de verwijzende rechter namelijk aan dat hij met zijn tweede vraag wenst te vernemen of het gecoördineerde gebied in de zin van richtlijn 2000/31 zich uitstrekt tot vereisten voor de onlinepromotie en -verkoop van een product waarvan wordt beweerd dat het niet voldoet aan de vereisten die voor dat product als zodanig gelden. Zoals tevens blijkt uit de prejudiciële verwijzing wordt de derde prejudiciële vraag gesteld voor het geval dat, afhankelijk van het antwoord op de tweede vraag, de vereisten inzake onlinepromotie en ‑verkoop onder het gecoördineerde gebied zouden vallen, zodat het rechtmatig zou zijn om online reclame te maken voor het product en om het ook online aan de consument te verkopen.

51.      De „vereisten inzake onlinepromotie en ‑verkoop”, waarvan de toepasselijkheid op de verlener van diensten van de informatiemaatschappij in de onderhavige zaak aan de orde is, zijn echter niet duidelijk omschreven in de prejudiciële verwijzing. Bijgevolg moet worden nagegaan hoe die vereisten door de verwijzende rechter worden opgevat.

52.      Niets in het verzoek om een prejudiciële beslissing wijst erop dat het aan Parfümerie Akzente gerichte verwijt zich ertoe beperkt dat deze onderneming op haar website niet alle aanduidingen en vermeldingen heeft opgenomen die volgens richtlijn 75/324 en verordening nr. 1223/2009 normaliter op het etiket van het product moesten zijn aangebracht.

53.      Afgezien daarvan zal ik, teneinde alle nuttige uitleggingsgegevens te verschaffen, onderzoeken of richtlijn 75/324 en verordening nr. 1223/2009 vereisen dat de daarin bedoelde aanduidingen en vermeldingen ook worden gebruikt in het kader van de onlinepromotie en -verkoop van de producten in kwestie. Terwijl deze vraag niet aan de orde is bij traditionele verkoop, aangezien de consument daarbij doorgaans toegang heeft tot het door hem gekochte product, ligt dit namelijk anders in de context van onlineverkoop.

2.      Etiketteringsvereisten op grond van het Unierecht

54.      Om te beginnen kunnen de lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 2, van richtlijn 75/324 als voorwaarde voor „het op hun grondgebied in de handel brengen van aerosols” eisen dat de desbetreffende etiketten in hun landstaal zijn gesteld.

55.      In dit verband volgt uit de lezing van artikel 8, lid 1, van richtlijn 75/324 dat deze bepaling betrekking heeft op de aanduidingen en vermeldingen die moeten worden aangebracht op het product of, in voorkomend geval, op een daaraan gehecht etiket. Bovendien wordt met deze richtlijn beoogd een harmonisatie tot stand te brengen van de voorschriften inzake de technische kenmerken van aerosols teneinde het handelsverkeer binnen de Unie te vergemakkelijken(8) en, zoals kan worden afgeleid uit de inhoud van de overeenkomstig artikel 8 vereiste aanduidingen, gelezen in het licht van punt 2.2 van de bijlage bij genoemde richtlijn(9), de veiligheid van de gebruikers van de desbetreffende producten te waarborgen. Daarentegen wijst niets erop dat deze aanduidingen en vermeldingen vereist zijn om de consument in staat te stellen een geïnformeerde keuze te maken, aangezien het promotionele aspect van het in de handel brengen van aerosols niet door diezelfde richtlijn wordt geregeld.

56.      Zodoende verlangt richtlijn 75/324 mijns inziens niet dat de vereiste aanduidingen eveneens worden gebruikt in het kader van de handelspraktijken op het gebied van de onlinepromotie en -verkoop van aerosols.

57.      Voorts bepaalt artikel 19, leden 1 en 5, van verordening nr. 1223/2009 dat „[d]e taal waarin [bepaalde] aanduidingen [die krachtens deze verordening vereist zijn voor het op de markt aanbieden van een cosmetisch product] worden vermeld, wordt bepaald door de wetgeving van de lidstaten waarin het product aan de eindgebruiker wordt aangeboden”.

58.      In dit verband wordt het begrip „op de markt aanbieden” in artikel 2, lid 1, onder g), van verordening nr. 1223/2009 gedefinieerd als „het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een cosmetisch product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de communautaire markt”.(10)

59.      Dit begrip is weliswaar ruim genoeg om ook handelspraktijken op het gebied van de verkoop van dergelijke producten te omvatten(11), maar het is niet de bedoeling van de Uniewetgever geweest om met verordening nr. 1223/2009 een gedetailleerde en uitputtende regeling in te voeren met betrekking tot de bewoordingen van de informatie die in het kader van de onlinepromotie en ‑verkoop van cosmetische producten verplicht moet worden verstrekt.

60.      Verordening nr. 1223/2009 heeft namelijk tot doel de in de Europese Unie geldende regels uitputtend te harmoniseren om een interne markt voor cosmetische producten tot stand te brengen en tevens een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid te waarborgen.(12) In dit verband moeten de overeenkomstig artikel 19, lid 5, van deze verordening vereiste aanduidingen worden vermeld in een taal die wordt bepaald door de lidstaten waarin het product wordt aangeboden aan de eindgebruiker, dat wil zeggen een consument of beroepsbeoefenaar die het cosmetische product gebruikt.(13) Het enige doel van deze aanduidingen en vermeldingen is er dus in gelegen om de veiligheid van cosmetische producten tijdens het gebruik ervan te verzekeren. Zij zijn echter niet vereist om de consument in staat te stellen een geïnformeerde keuze te maken. De eindgebruiker is immers niet noodzakelijkerwijs degene die de cosmetische producten heeft gekocht.(14)

61.      In dezelfde geest mogen de in artikel 19 van verordening nr. 1223/2009 opgenomen etiketteringsvereisten niet worden verward met de in artikel 20 ervan(15) opgesomde regels voor beweringen inzake producten, die van toepassing zijn op elke tekstuele informatie in verband met die producten(16), daaronder begrepen informatie die de consument in staat stelt om met kennis van zaken voor een product te kiezen(17).

62.      De etiketteringsvereisten van richtlijn 75/324 en van verordening nr. 1223/2009 beogen bijgevolg de bescherming van de gebruikers van de producten in kwestie en vervullen als zodanig hun functie in de context van het gebruik van die producten. Die vereisten hebben dus bij uitstek betrekking op de veiligheid van de producten in kwestie. De door deze beide rechtshandelingen van de Unie vereiste aanduidingen en vermeldingen hebben echter geen betrekking op de verkoopbevordering van deze producten en zijn niet bedoeld om de consument in staat te stellen een geïnformeerde beslissing te nemen over de aankoop van een specifiek product. Bijgevolg hoeven zij niet noodzakelijkerwijs te worden gebruikt in het kader van de onlinepromotie en -verkoop van de producten in kwestie.

3.      Verbod op verkoopbevordering van producten die niet voldoen aan de veiligheidsvereisten

63.      Aangezien de uitlegging volgens welke de op grond van richtlijn 75/324 en verordening nr. 1223/2009 vereiste aanduidingen en vermeldingen ook in het kader van de onlinepromotie en -verkoop moeten worden gebruikt, mijns inziens geen hout snijdt, moet de verwijzing van de verwijzende rechter naar vereisten „voor [onlinepromotie] voor en onlineverkoop van een product dat niet zou voldoen aan de vereisten die op het product zelf van toepassing zijn” aldus worden begrepen dat deze rechter twijfel koestert over de mogelijkheid om Parfümerie Akzente de onlinepromotie en -verkoop te verbieden van producten die niet in het Zweeds zijn geëtiketteerd.

64.      Ten eerste heeft de rechter in eerste aanleg immers gevolg gegeven aan de vordering van KTF tot staking van het in de handel brengen van beweerdelijk verkeerd geëtiketteerde producten die volgens die onderneming niet rechtmatig kunnen worden aangeprezen bij of verkocht aan eindgebruikers in Zweden. Ten tweede heeft Parfümerie Akzente erkend dat zij de producten in kwestie heeft aangeprezen en verkocht, dat die producten op de door KTF beweerde wijze hadden moeten zijn geëtiketteerd en dat de etikettering ervan niet in het Zweeds was gesteld. Met haar hoger beroep bij de verwijzende rechter lijkt Parfümerie Akzente op te komen tegen de toepasselijkheid van de Zweedse voorschriften, met name op de onlinepromotie en -verkoop van genoemde producten in die lidstaat.

65.      Zodoende komen de door de verwijzende rechter genoemde vereisten voor de onlinepromotie en -verkoop neer op een verbod op de promotie en verkoop van producten die niet zijn geëtiketteerd overeenkomstig de veiligheidsvoorschriften die gelden voor in Zweden in de handel gebrachte of aan Zweedse eindgebruikers geleverde producten.

4.      Betrokken verbod en gecoördineerd gebied

66.      Volgens artikel 8, lid 2, van richtlijn 75/324 kan de lidstaat van verkoop eisen dat het etiket van een aerosol volledig is gesteld in de landstaal of -talen van die lidstaat. Evenzo moeten de in artikel 19, lid 5, van verordening nr. 1223/2009 vermelde aanduidingen zijn gesteld in de taal die is bepaald door de lidstaat waarin het cosmetisch product aan de eindgebruiker wordt aangeboden.

67.      Artikel 4 van richtlijn 75/324 en artikel 9 van verordening nr. 1223/2009 bepalen in nagenoeg gelijkluidende bewoordingen dat het de lidstaten niet is toegestaan om het in de handel brengen van producten die beantwoorden aan de voorschriften van deze rechtshandelingen van de Unie, te weigeren, te verbieden of te beperken om redenen betreffende de eisen die in deze rechtshandelingen zijn vervat. In het onderhavige geval betreft het echter producten die niet voldoen aan de taalregeling die het Koninkrijk Zweden heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 2, van genoemde richtlijn en artikel 19, lid 5, van genoemde verordening. De vraag die rijst, is of deze lidstaat kan verbieden dat dergelijke producten online worden aangeprezen bij en verkocht aan consumenten in die lidstaat.

68.      Een dergelijk – door een lidstaat van bestemming opgelegd – verbod op onlinepromotie en -verkoop zou a priori botsen met het bij artikel 3 van richtlijn 2000/31 ingestelde mechanisme. Volgens artikel 1, lid 3, ervan is die richtlijn immers van toepassing op de diensten van de informatiemaatschappij en doet zij niet af aan het in de Unierechtelijke besluiten en nationale wetgeving ter uitvoering daarvan vastgelegde niveau van bescherming, inzonderheid van de volksgezondheid en de consumentenbelangen, voor zover de vrijheid om dergelijke diensten te verlenen daardoor niet beperkt wordt. Bijgevolg heeft het bij artikel 3 van richtlijn 2000/31 ingestelde mechanisme voorrang boven de beschermende voorschriften die het vrije verkeer van onlinediensten beperken.

69.      Het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij wordt geregeld door artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31. Volgens die bepaling mogen de lidstaten het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied. Het verbod in kwestie betreft de onlinepromotie en -verkoop van producten die niet voldoen aan de vereisten met betrekking tot goederen als zodanig. Dit verbod is bij uitstek gestoeld op redenen die niet binnen het gecoördineerde gebied vallen en beoogt de doeltreffendheid van deze vereisten te verzekeren.

70.      In het verlengde van deze redenering, en zoals volgt uit artikel 2, onder h), i), van richtlijn 2000/31, omvat het gecoördineerde gebied vereisten waaraan dienstverleners van de informatiemaatschappij moeten voldoen opdat een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij vanuit het oogpunt van de betrokken lidstaat rechtmatig wordt uitgeoefend. De onrechtmatigheid van de verkoopbevordering in kwestie is niet gelegen in een verkoopmodaliteit of een specifiek aspect van de verkoopbevordering, maar vloeit rechtstreeks en uitsluitend voort uit het feit dat de verhandelde producten niet voldoen aan de veiligheidsvoorschriften die krachtens de wetgeving van de lidstaat van bestemming op die producten van toepassing zijn.

71.      De uitlegging dat het verbod op de onlineverkoop van producten die niet aan de daarvoor geldende veiligheidsvoorschriften voldoen, niet binnen dat gebied valt, vindt bovendien steun in de lering uit het arrest Ker-Optika(18), waarin het Hof de verkoop van contactlenzen via internet heeft getoetst aan richtlijn 2000/31.

72.      In dat arrest heeft het Hof namelijk opgemerkt dat er bij een dergelijke internetverkoop verschillende bestanddelen kunnen worden onderscheiden waaronder, ten eerste, de eigenlijke verkoopovereenkomst waarvoor het online aanbieden van producten en het elektronisch sluiten van een overeenkomst kenmerkend zijn, ten tweede, de levering van het verkochte product, en ten derde en facultatief, een aan de verkoop of levering voorafgaand bestanddeel zoals het raadplegen van een arts door de klant.(19)

73.      Na dit onderscheid te hebben gemaakt, heeft het Hof ten eerste geoordeeld dat nationale bepalingen die met name het online aanbieden van producten en het elektronisch sluiten van een overeenkomst verbieden, binnen het gecoördineerde gebied van richtlijn 2000/31 vallen.(20) Ten tweede heeft het Hof zonder voorbehoud voor recht verklaard dat „de vereisten met betrekking tot de levering van goederen waarover elektronisch een contract is gesloten, volgens de tekst zelf van artikel 2, [onder h), ii)], van richtlijn 2000/31 buiten het gecoördineerde gebied ervan [vallen]” en dat de nationale regels inzake de voorwaarden voor levering op het grondgebied van een lidstaat van een via internet verkocht goed bijgevolg buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen.(21) Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat, aangezien de nationale regeling „houdende verbod van internetverkoop van contactlenzen een verkoopmodaliteit [vormde] waarbij dergelijke lenzen bij de consument aan huis [werden] geleverd”, deze regeling niet aan genoemde richtlijn, maar aan het VWEU moest worden getoetst.(22)

74.      Bijgevolg kan het verbod op de onlineverkoop van producten die niet voldoen aan de vereisten met betrekking tot de goederen als zodanig, niet worden geacht binnen het gecoördineerde gebied te vallen. Voorts staat artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31 er niet aan in de weg dat een lidstaat van bestemming de onlinepromotie en -verkoop van dergelijke producten verbiedt.

75.      In deze omstandigheden rest nog te onderzoeken of aan deze gevolgtrekking, zoals de verwijzende rechter in zijn derde prejudiciële vraag aanneemt, niet wordt afgedaan door de lering uit het arrest A (Reclame en onlineverkoop van geneesmiddelen)(23), aangezien uit dat arrest volgt dat bepaalde ondergeschikte elementen die onlosmakelijk verbonden zijn met de onlineverkoopdienst, binnen het gecoördineerde gebied vallen.

5.      Etikettering als ondergeschikt element dat onlosmakelijk verbonden is met de onlinepromotie en -verkoop

76.      De verwijzende rechter is van oordeel dat bij onlineverkoop waarbij de verkoop door de dienstverlener volledig gericht is op consumenten in een andere lidstaat waar de dienstverlener niet is gevestigd, de levering van het product noodzakelijkerwijs deel uitmaakt van de dienst en daarom kan worden beschouwd als een ondergeschikt element dat onlosmakelijk met die dienst verbonden is. In dat geval vormt de levering van het product als zodanig immers een essentiële voorwaarde voor de onlineverkoop. Deze gedachtegang is ingegeven door het arrest A (Reclame en onlineverkoop van geneesmiddelen) en komt erop neer dat de vereisten met betrekking tot de levering of het product als zodanig, net als de vereisten met betrekking tot het uitoefenen van de onlineactiviteit, binnen het gecoördineerde gebied vallen. In de praktijk zou het Parfümerie Akzente dus zijn toegestaan om aan consumenten in Zweden cosmetische producten te leveren die geëtiketteerd zijn conform de wettelijke voorschriften van de lidstaat waar zij is gevestigd.

77.      Deze redenering overtuigt mij niet. Zou de aan de derde prejudiciële vraag ten grondslag liggende logica worden gevolgd, dan zou dat er namelijk op neerkomen dat de levering van elk online verkocht product vanuit het oogpunt van richtlijn 2000/31 ook wordt beschouwd als een noodzakelijk en onlosmakelijk onderdeel van de dienst van de informatiemaatschappij.

78.      De lering uit het arrest A (Reclame en onlineverkoop van geneesmiddelen) pleit evenmin voor deze uitkomst. In dat arrest diende het Hof zich uit te spreken over de vraag of een langs diverse kanalen gevoerde reclamecampagne, waarbij zowel elektronische als fysieke media werden gebruikt, in haar geheel binnen het gecoördineerde gebied viel.

79.      In dat verband heeft het Hof vooreerst vastgesteld dat „die reclame in haar geheel en los van de wijze waarop zij daadwerkelijk wordt gevoerd, tot doel [heeft] om potentiële consumenten naar de website van [de betrokken verlener van een dienst van de informatiemaatschappij] te lokken en de onlineverkoop van [diens] producten [...] te bevorderen”(24), die de enige economische bestaansreden van die reclame vormt(25). Vervolgens heeft het Hof erop gewezen dat het gekunsteld zou zijn om het deel van de reclame dat online wordt gevoerd, te beschouwen als onderdeel van het „gecoördineerde gebied” en het deel van de reclame dat via fysieke media wordt gevoerd, van dit gebied uit te sluiten.(26) Tot slot heeft het Hof verwezen naar artikel 2, onder h), i), van richtlijn 2000/31, dat bepaalt dat met name vereisten met betrekking tot reclame binnen het gecoördineerde gebied vallen.(27)

80.      In het licht van die overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat de reclameactiviteit in kwestie een ondergeschikt element was dat onlosmakelijk verbonden was met de onlineverkoopdienst en uit dien hoofde in zijn geheel binnen het in richtlijn 2000/31 „gecoördineerde gebied” viel.(28)

81.      Deze rechtspraak kan echter niet worden toegepast op de onderhavige zaak.

82.      In de eerste plaats is de etikettering van producten namelijk geen ondergeschikt element dat in de zin van het arrest A (Reclame en onlineverkoop van geneesmiddelen) onlosmakelijk verbonden is met de onlinepromotie en ‑verkoop ervan, aangezien zij niet dient om die producten bij de consument aan te prijzen, maar om hem informatie te verschaffen over de toepassingen en de wijze van gebruik van het product opdat de doelstelling van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid wordt bereikt.(29)

83.      In de tweede plaats biedt artikel 2, onder h), i), van richtlijn 2000/31 weliswaar enige speelruimte bij de beoordeling of vereisten inzake reclame al dan niet binnen het gecoördineerde gebied vallen, maar sluit artikel 2, onder h), ii), van die richtlijn vereisten met betrekking tot goederen als zodanig in wezen uit van dat gebied. Deze uitlegging vindt steun in overweging 21 van genoemde richtlijn, waarin te lezen staat dat het gecoördineerde gebied geen betrekking heeft op wettelijke vereisten van de lidstaten voor goederen, zoals met name veiligheidsnormen of etiketteringsvoorschriften.

84.      In de derde plaats vindt, zoals eerder opgemerkt(30), de uitlegging dat de etiketteringsvereisten ondanks hun verband met de onlineactiviteit van het gecoördineerde gebied zijn uitgesloten, steun in de lering uit het arrest Ker-Optika.(31)Het Hof heeft zich in dat arrest weliswaar toegespitst op de vereisten met betrekking tot de levering van online gekochte goederen, terwijl de onderhavige zaak betrekking heeft op de vereisten voor de goederen als zodanig, maar richtlijn 2000/31 behandelt deze beide soorten vereisten op dezelfde wijze.

85.      In dit verband kan niettemin een kenmerk worden geïdentificeerd van de vereisten met betrekking tot de goederen als zodanig waarmee die vereisten zich, vanuit het oogpunt van het verband ervan met de onlinepromotie en -verkoop, onderscheiden van die welke gelden voor de levering. Bij de onlinepromotie en ‑verkoop komt namelijk geen enkel aspect van de levering rechtstreeks in beeld, terwijl bepaalde delen van een etiket kunnen worden weergegeven in de context van de onlinepromotie en -verkoop van de producten in kwestie. De Italiaanse en de Franse regering hebben in hun betoog verwezen naar een dergelijk kenmerk van de etiketteringsvereisten.

86.      Zoals ik echter al heb opgemerkt, wijst niets erop dat het aan Parfümerie Akzente gerichte verwijt zich ertoe beperkt dat deze onderneming op haar website niet alle aanduidingen en vermeldingen heeft opgenomen die volgens richtlijn 75/324 en verordening nr. 1223/2009 normaliter op het etiket van het product moesten zijn aangebracht.(32) Hoe dan ook hoeft de door deze beide rechtshandelingen van de Unie vereiste informatie niet noodzakelijkerwijs te worden gebruikt in het kader van de onlinepromotie en -verkoop van de producten in kwestie.(33)

87.      In de vierde plaats, tot slot, kan aan de uitlegging dat de vereisten met betrekking tot de goederen als zodanig van het gecoördineerde gebied zijn uitgesloten, ondanks hun verband met de onlineactiviteit (wat inhoudt dat een verlener van een dienst van de informatiemaatschappij zich niet op het beginsel van het land van oorsprong kan beroepen teneinde niet aan die vereisten te zijn gebonden), niet worden afgedaan door de omstandigheid dat een Zweedse consument die onwetend is van dergelijke in zijn lidstaat geldende vereisten, zich naar een andere lidstaat kan begeven en daar producten koopt die zijn geëtiketteerd in een taal die hij niet machtig is. Dit zeer specifieke geval komt niet overeen met het geval waarin een in een andere lidstaat gevestigde dienstverlener producten in Zweden verkoopt.(34) Bijgevolg doet de omstandigheid dat een consument zich in de Unie kan verplaatsen om een product te kopen dat aan de plaatselijke vereisten voldoet, geen afbreuk aan de distributieve toepassing in de Unie van de vereisten die door de betrokken lidstaten worden opgelegd met betrekking tot de goederen als zodanig, waardoor een soort regelgevingsmozaïek ontstaat. Volgens de logica van het bij artikel 3 van richtlijn 2000/31 ingestelde mechanisme kan namelijk elke lidstaat dergelijke vereisten op zijn grondgebied opleggen.

88.      Gelet op het voorgaande moet op de tweede, de derde en de vierde prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 2, onder h), van richtlijn 2000/31 aldus moet worden uitgelegd dat de reikwijdte van het gecoördineerde gebied in de zin van die bepaling zich niet uitstrekt tot het verbod op de onlinepromotie en -verkoop van een product dat is geëtiketteerd in strijd met de vereisten die voor dat product als zodanig gelden in de lidstaat waar de consumenten zich bevinden op wie deze onlineverkoopbevordering is gericht en die door die lidstaat zijn vastgelegd in overeenstemming met artikel 8, lid 2, van richtlijn 75/324 en artikel 19, lid 5, van verordening nr. 1223/2009.

89.      Volledigheidshalve merk ik op dat dit verbod, hoewel het niet valt binnen het gecoördineerde gebied in de zin van richtlijn 2000/31, niettemin in overeenstemming moet zijn met de overige relevante bepalingen van Unierecht. Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter evenwel alleen te vernemen of genoemd verbod binnen het gecoördineerde gebied valt. Derhalve hoeft niet te worden nagegaan of dat verbod in overeenstemming is met het Unierecht.

C.      Eerste prejudiciële vraag

90.      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31 zich ertegen verzet dat een lidstaat bij de omzetting van deze bepaling in nationaal recht een beginsel invoert volgens hetwelk, behoudens de afwijkingsbepalingen van artikel 3, lid 4, van deze richtlijn, de nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied in de zin van artikel 2, onder h), van genoemde richtlijn vallen, niet van toepassing zijn op een in een andere lidstaat gevestigde dienstverlener van de informatiemaatschappij, noch op de door hem verrichte diensten.

91.      Deze vraag is kennelijk gesteld voor het geval dat het Hof de tweede, de derde en de vierde prejudiciële vraag aldus zou beantwoorden dat het verbod op de onlinepromotie en -verkoop van beweerdelijk verkeerd geëtiketteerde producten binnen het gecoördineerde gebied valt.

92.      In dat verband volgt uit mijn analyse van die drie vragen dat noch de etiketteringsvereisten voor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde producten, noch het verbod op de onlinepromotie en -verkoop van een in strijd met die vereisten geëtiketteerd product, binnen het gecoördineerde gebied in de zin van richtlijn 2000/31 vallen. Bijgevolg moet mijn antwoord op die vragen volstaan om de twijfels van de verwijzende rechter weg te nemen. De eerste prejudiciële vraag hoeft derhalve niet te worden beantwoord.

93.      Ten overvloede zij opgemerkt dat deze vraag aldus kan worden opgevat dat zij haar oorsprong niet vindt in de argumenten van KTF met betrekking tot het in de handel brengen van beweerdelijk verkeerd geëtiketteerde producten, maar wel in haar betoog dat Parfümerie Akzente op haar website bepaalde algemene reclame-uitingen heeft gebruikt.(35)

94.      In dit verband wijs ik erop dat de rechter in eerste aanleg niet uitvoerig heeft onderzocht of de Zweedse voorschriften inzake oneerlijke handelspraktijken van toepassing zijn op het in de handel brengen van beweerdelijk verkeerd geëtiketteerde producten. Hij heeft echter wel onderzocht of deze voorschriften van toepassing zijn op algemene reclame-uitingen en heeft in wezen geoordeeld dat dit het geval is.(36)

95.      In deze omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat de verwijzende rechter van oordeel is dat de Zweedse bepaling tot omzetting van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31 zich verzet tegen de toepassing van de Zweedse voorschriften inzake oneerlijke handelspraktijken op deze reclame-uitingen, en dat hij om die reden twijfelt over de verenigbaarheid van deze omzettingsbepaling met het Unierecht.

96.      Zelfs gesteld dat de zojuist door mij gegeven interpretatie van de eerste vraag de twijfels van de verwijzende rechter reflecteert, dan nog blijken dergelijke twijfels niet duidelijk uit het verzoek om een prejudiciële beslissing en blijven die hoe dan ook grotendeels hypothetisch en vaag.

97.      Hoewel de prejudiciële vraag betrekking heeft op artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31, wijst de verwijzende rechter namelijk geen enkele mogelijke beperking aan van het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij waarvan die bepaling de bescherming beoogt te verzekeren.

98.      Nog steeds in deze context en volgens die interpretatie van de eerste vraag draait het hoofdgeding om de vraag of aan een verlener van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, alleen dan sancties kunnen worden opgelegd wanneer de in de lidstaat van bestemming geldende voorschriften inzake oneerlijke handelspraktijken op die diensten van toepassing zijn. Artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31 bepaalt echter juist de situaties waarin de voorschriften van de lidstaat van bestemming niet op dergelijke diensten mogen worden toegepast.

99.      Tot slot suggereert de verwijzende rechter dat, indien de Zweedse voorschriften niet van toepassing zijn, gedragingen die een oneerlijke handelspraktijk opleveren niet kunnen worden bestraft in een procedure voor de Zweedse rechter. Deze rechter kan namelijk evenmin de voorschriften inzake oneerlijke handelspraktijken van de lidstaat van oorsprong toepassen.(37) De verwijzende rechter werpt evenwel geen enkele vraag op over de territoriale werkingssfeer van richtlijn 2005/29 en de bepalingen tot omzetting ervan en stelt het Hof zodoende niet in de gelegenheid om de premisse te onderzoeken die ten grondslag kan liggen aan de twijfels die moeten worden weggenomen zodat deze rechter uitspraak kan doen in het bij hem aanhangige geding.

V.      Conclusie

100. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vragen van de Svea Hovrätt, Patent- och marknadsöverdomstol te beantwoorden als volgt:

„Artikel 2, onder h), van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (‚richtlijn inzake elektronische handel’)

moet aldus worden uitgelegd dat

de reikwijdte van het gecoördineerde gebied in de zin van die bepaling zich niet uitstrekt tot het verbod op de onlinepromotie en -verkoop van een product dat is geëtiketteerd in strijd met de vereisten die voor dat product als zodanig gelden in de lidstaat waar de consumenten zich bevinden op wie deze onlineverkoopbevordering is gericht en die door die lidstaat zijn vastgelegd in overeenstemming met artikel 8, lid 2, van richtlijn 75/324/EEG van de Raad van 20 mei 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende aerosols en artikel 19, lid 5, van verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten.”


1      Oorspronkelijke taal: Frans.


2      Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB 2000, L 178, blz. 1).


3      Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22).


4      Richtlijn van de Raad van 20 mei 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende aerosols (PB 1975, L 147, blz. 40).


5      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB 2009, L 342, blz. 59).


6      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB 2008, L 353, blz. 1).


7      De reclame-uitingen waartegen de vordering van KTF is gericht, zijn weergegeven in de opmerkingen van Parfümerie Akzente en van de Commissie. Daaruit blijkt dat zij geen betrekking hebben op specifieke producten, maar bijvoorbeeld op het feit dat Parfümerie Akzente een „erkend onlinehandelaar” is die „onberispelijke en veilige originele producten” of ook „door leden van de Duitse beroepsvereniging van cosmeticadistributeurs vervaardigde producten” verkoopt.


8      Zie de eerste overweging van richtlijn 75/324.


9      Overeenkomstig punt 2.2 van die bijlage moeten op elke aerosol of de verpakking daarvan duidelijk zichtbaar en leesbaar de vermeldingen worden aangebracht die verband houden met de ontvlambare eigenschappen van een aerosol.


10      Cursivering van mij.


11      Zie naar analogie arrest van 19 januari 2023, CIHEF e.a. (C‑147/21, EU:C:2023:31), dat is gewezen in verband met een andere Unierechtelijke regeling die, in nagenoeg gelijkluidende bewoordingen als verordening nr. 1223/2009, het begrip „op de markt aanbieden” omschrijft als de levering van een biocide of een behandeld voorwerp voor distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling. Dit arrest had betrekking op een nationale regeling die bepaalde handelspraktijken verbood, zoals kortingen, rabatten, disconto’s, differentiatie van de algemene en bijzondere verkoopvoorwaarden, overhandiging van gratis eenheden en alle soortgelijke praktijken.


12      Zie arrest van 15 september 2022, Fédération des entreprises de la beauté (C‑4/21, EU:C:2022:681, punt 33).


13      Zie artikel 2, lid 1, onder f), van verordening nr. 1223/2009.


14      Zie in die zin, in de context van levensmiddelen, arrest van 12 oktober 1995, Piageme e.a. (C‑85/94, EU:C:1995:312, punten 23‑25).


15      Zie in die zin arrest van 17 december 2020, A.M. (Etikettering van cosmetische producten) (C‑667/19, EU:C:2020:1039, punt 33).


16      Artikel 20, lid 1, van verordening nr. 1223/2009 luidt als volgt: „Bij het etiketteren, het op de markt aanbieden van en het maken van reclame voor cosmetische producten mogen de tekst, de benamingen, merken en afbeeldingen of andere al dan niet figuratieve tekens niet worden gebruikt om aan deze producten kenmerken of functies toe te schrijven die deze niet bezitten.”


17      Zie punt 6 van de bijlage bij verordening (EU) nr. 655/2013 van de Commissie van 10 juli 2013 tot vaststelling van gemeenschappelijke criteria voor de rechtvaardiging van beweringen over cosmetische producten (PB 2013, L 190, blz. 31). Het is inderdaad zo dat het Hof in zijn arrest van 17 december 2020, A.M. (Etikettering van cosmetische producten) (C‑667/19, EU:C:2020:1039, punt 32), heeft geoordeeld dat de in artikel 19, lid 1, onder f), van verordening nr. 1223/2009 bedoelde aanduidingen de consument in staat moeten stellen om te beschikken over volledigere informatie over het gebruik en de wijze van gebruik van het product, en dus om „het product met volledige kennis van zaken te kiezen”. Het Hof heeft die informatie over het gebruik van het product vervolgens echter gekoppeld aan het voorkomen dat de consument wordt misleid en aan het op passende wijze gebruiken van dit product opdat de doelstelling van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid wordt bereikt.


18      Arrest van 2 december 2010, Ker-Optika (C‑108/09, EU:C:2010:725).


19      Arrest van 2 december 2010, Ker-Optika (C‑108/09, EU:C:2010:725, punt 22).


20      Arrest van 2 december 2010, Ker-Optika (C‑108/09, EU:C:2010:725, punt 28).


21      Arrest van 2 december 2010, Ker-Optika (C‑108/09, EU:C:2010:725, punten 29‑31).


22      Arrest van 2 december 2010, Ker-Optika (C‑108/09, EU:C:2010:725, punten 45 en 46).


23      Arrest van 1 oktober 2020 [C‑649/18, EU:C:2020:764; hierna: „arrest A (Reclame en onlineverkoop van geneesmiddelen)”].


24      Arrest A (Reclame en onlineverkoop van geneesmiddelen) (punt 55).


25      Arrest A (Reclame en onlineverkoop van geneesmiddelen) (punt 56).


26      Arrest A (Reclame en onlineverkoop van geneesmiddelen) (punt 57).


27      Arrest A (Reclame en onlineverkoop van geneesmiddelen) (punt 58).


28      Arrest A (Reclame en onlineverkoop van geneesmiddelen) (punt 59).


29      Zie punt 62 van deze conclusie.


30      Zie de punten 71‑73 van deze conclusie.


31      Arrest van 2 december 2010, Ker-Optika (C‑108/09, EU:C:2010:725).


32      Zie punt 52 van deze conclusie.


33      Zie punt 62 van deze conclusie.


34      Zie in die zin arrest van 8 juli 2021, Pharma Expressz (C‑178/20, EU:C:2021:551, punt 49).


35      Zie wat betreft deze beide groepen argumenten in het hoofdgeding, punt 44 van deze conclusie.


36      Zie de punten 33‑35 van deze conclusie.


37      De verwijzende rechter geeft namelijk te kennen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde omzettingsbepaling inhoudt dat betrokkenen die zich benadeeld voelen door bepaalde onlinehandelspraktijken, gedwongen zouden worden om zich te wenden tot rechters en andere instanties van de lidstaat van oorsprong.