Language of document : ECLI:EU:C:2022:643

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

8 september 2022 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Auteursrecht en naburige rechten – Satellietomroep en doorgifte via de kabel – Richtlijn 93/83/EEG – Artikel 1, lid 3 – Begrip ‚doorgifte via de kabel’ – Doorgifteaanbieder die niet de hoedanigheid van kabelmaatschappij heeft – Gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte van televisie- of radioprogramma’s die per satelliet worden uitgezonden en voor ontvangst door het publiek zijn bestemd, verricht door een hotelexploitant via een schotelantenne, een kabel en radio- of televisieontvangers – Geen”

In zaak C‑716/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Portugal) bij beslissing van 10 november 2020, ingekomen bij het Hof op 31 december 2020, in de procedure

RTL Television GmbH

tegen

Grupo Pestana S.G.P.S. SA,

SALVOR – Sociedade de Investimento Hoteleiro SA,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, I. Jarukaitis, M. Ilešič (rapporteur), D. Gratsias en Z. Csehi, rechters,

advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 december 2021,

gelet op de opmerkingen van:

–        RTL Television GmbH, vertegenwoordigd door J. P. de Oliveira Vaz Miranda de Sousa, advogado,

–        Grupo Pestana S.G.P.S. SA en SALVOR – Sociedade de Investimento Hoteleiro SA, vertegenwoordigd door H. Trocado, advogado,

–        Europese Commissie, vertegenwoordigd door É. Gippini Fournier, B. Rechena en J. Samnadda als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 maart 2022,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (PB 1993, L 248, blz. 15).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds RTL Television GmbH (hierna: „RTL”) en anderzijds Grupo Pestana S.G.P.S. SA (hierna: „Grupo Pestana”) en SALVOR – Sociedade de Investimento Hoteleiro SA (hierna: „Salvor”) over het zonder voorafgaande toestemming van RTL ter beschikking stellen van de uitzendingen van een RTL-zender in de door Grupo Pestana en Salvor geëxploiteerde hotelkamers.

 Toepasselijke bepalingen

 Internationaal recht

 TRIPs-Overeenkomst

3        De Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (hierna: „TRIPs-Overeenkomst”), die op 15 april 1994 te Marrakesh is ondertekend en als bijlage 1 C is gehecht aan de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), is goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB 1994, L 336, blz. 1).

4        Artikel 9 van de TRIPs-Overeenkomst, met als opschrift „Verhouding tot de Berner Conventie”, bepaalt in lid 1:

„De Leden leven de artikelen 1 tot en met 21 van en het aanhangsel bij de Berner Conventie [voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (Akte van Parijs van 24 juli 1971), zoals gewijzigd op 28 september 1979; hierna: ‚Berner Conventie’] na. […]”

5        Artikel 14 van deze overeenkomst, met als opschrift „Bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen (geluidsopnamen) en omroeporganisaties”, bepaalt in lid 3:

„Omroeporganisaties hebben het recht de volgende handelingen te verbieden, wanneer deze worden verricht zonder hun toestemming: de vastlegging, de reproductie van vastleggingen en de heruitzending langs draadloze weg alsmede de overbrenging aan het publiek van televisie-uitzendingen van vastleggingen. Wanneer de leden zulke rechten niet aan omroeporganisaties verlenen, bieden zij de bezitters van het auteursrecht wat uitzendingen betreft de mogelijkheid de bovengenoemde handelingen te beletten, onverminderd de bepalingen van de Berner Conventie.”

 De Berner Conventie

6        Artikel 11 bis, eerste alinea, van de Berner Conventie bepaalt:

„Auteurs van werken van letterkunde en kunst genieten het uitsluitend recht toestemming te verlenen tot:

[…]

2°      elke openbare mededeling, hetzij met of zonder draad, van het door de radio uitgezonden werk, wanneer deze mededeling door een andere organisatie dan de oorspronkelijke geschiedt;

[…]”

 Verdrag van Rome van 1961

7        Artikel 3, onder g), van het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, gesloten te Rome op 26 oktober 1961 (hierna: „Verdrag van Rome van 1961”) wordt voor de toepassing van dit verdrag onder „heruitzending” verstaan „het gelijktijdig uitzenden door de ene omroeporganisatie van de uitzending van een andere omroeporganisatie”.

8        Artikel 13 van dit verdrag, met als opschrift „Minimumbescherming van omroeporganisaties”, luidt als volgt:

„Omroeporganisaties genieten het recht toe te staan of te verbieden:

a)      de heruitzending van hun uitzendingen;

b)      de vastlegging van hun uitzendingen;

c)      de reproductie:

(i)      van zonder hun toestemming vervaardigde vastleggingen van hun uitzendingen;

(ii)      van overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 gemaakte vastleggingen van hun uitzendingen, indien de reproductie wordt vervaardigd voor andere doeleinden dan in die bepalingen bedoeld;

d)      de overbrenging aan het publiek van hun televisie-uitzendingen indien deze overbrenging geschiedt in voor het publiek toegankelijke plaatsen tegen betaling van een toegangsprijs; het wordt overgelaten aan de nationale wetgeving van de Staat waar aanspraak op bescherming van dit recht wordt gemaakt, de voorwaarden te bepalen waarop dit recht kan worden uitgeoefend.”

 Unierecht

 Richtlijn 93/83

9        De overwegingen 8 tot en met 10, 27 en 28 van richtlijn 93/83 luiden als volgt:

„(8)      Overwegende dat [het bij de invoering in en de doorgifte via kabelnetten van programma’s over de grenzen heen ontbreekt aan] de voor het vrije verkeer van omroepuitzendingen binnen de Gemeenschap noodzakelijke rechtszekerheid […];

(9)      Overwegende dat de ontwikkeling op het stuk van contractuele verkrijging van rechten op basis van toestemming nu reeds op substantiële wijze bijdraagt tot de totstandbrenging van de beoogde Europese audiovisuele ruimte; dat bijgevolg het voortbestaan van dergelijke contractuele regelingen moet worden gewaarborgd en alles in het werk moet worden gesteld om de toepassing ervan in de praktijk zo soepel mogelijk te laten verlopen;

(10)      Overwegende dat kabelmaatschappijen er op het ogenblik met name niet zeker van kunnen zijn daadwerkelijk alle rechten te hebben verkregen op de programma’s die het voorwerp van een dergelijke contractuele regeling vormen;

[…]

(27)      Overwegende dat de doorgifte via de kabel van programma’s uit andere lidstaten een handeling is die aan auteursrechten en, in voorkomend geval, aan naburige rechten onderworpen is; dat de kabelmaatschappij bijgevolg voor elk onderdeel van het programma dat zij doorgeeft, de toestemming van alle rechthebbenden moet verkrijgen; dat deze toestemming volgens de onderhavige richtlijn op contractuele basis moet worden verleend, tenzij er in een tijdelijke uitzondering is voorzien voor reeds bestaande stelsels van wettelijke licenties;

(28)      Overwegende dat, om te voorkomen dat aan het soepel functioneren van contractuele regelingen afbreuk wordt gedaan door het verzet van buitenstaanders die houder zijn van rechten op bepaalde programmaonderdelen, door het verplicht stellen van de inschakeling van maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging moet worden voorzien in een uitsluitend collectieve uitoefening van het toestemmingsrecht, voor zover zulks wegens de specificiteit van de doorgifte via de kabel noodzakelijk is; dat daarbij aan het toestemmingsrecht als zodanig niet mag worden geraakt en dat alleen de wijze van uitoefening van dat recht tot op zekere hoogte moet worden geregeld, zodat het recht om doorgifte via de kabel toe te staan, overdraagbaar blijft; dat deze richtlijn geen gevolgen heeft voor de uitoefening van morele rechten”.

10      Artikel 1 van die richtlijn, met als opschrift „Definities”, bepaalt in lid 3:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder ‚doorgifte via de kabel’: de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte, door middel van een kabel- of microgolfsysteem, aan het publiek, van een eerste uitzending uit een andere lidstaat, al dan niet via de ether, ook per satelliet, van radio- of televisieprogramma’s die voor ontvangst door het publiek bestemd zijn.”

11      Artikel 2 van deze richtlijn bepaalt onder het opschrift „Uitzendingsrecht”:

„[D]e lidstaten [kennen] auteurs een uitsluitend recht toe de mededeling aan het publiek per satelliet van auteursrechtelijk beschermde werken toe te staan.”

12      Artikel 8, lid 1, van deze richtlijn, met als opschrift „Recht op doorgifte via de kabel”, luidt als volgt:

„De lidstaten dragen er zorg voor dat de doorgifte via de kabel van omroepuitzendingen uit andere lidstaten op hun grondgebied met inachtneming van de toepasselijke auteursrechten en naburige rechten geschiedt en op grond van individuele of collectieve contractuele regelingen tussen de auteursrechthebbenden, de houders van naburige rechten en de kabelmaatschappijen.”

13      Artikel 9 van richtlijn 93/83, met als opschrift „Uitoefening van het recht op doorgifte via de kabel”, bepaalt:

„1.      De lidstaten dragen er zorg voor dat het recht van auteursrechthebbenden en houders van naburige rechten om aan kabelmaatschappijen doorgifte via de kabel van een omroepuitzending toe te staan of te verbieden, uitsluitend door maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging kan worden uitgeoefend.

2.      Indien een rechthebbende het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, wordt de maatschappij die rechten van dezelfde categorie beheert, geacht met het beheer van zijn rechten te zijn belast. Indien de rechten van die categorie door meer dan één maatschappij voor collectieve belangenbehartiging worden beheerd, staat het de rechthebbende vrij te kiezen welke van die maatschappijen geacht wordt zijn rechten te beheren. Voor rechthebbenden waarnaar in dit lid wordt verwezen, gelden dezelfde rechten en plichten uit de overeenkomst tussen de kabelmaatschappij en de maatschappij voor collectieve belangenbehartiging die geacht wordt met het beheer van hun rechten te zijn belast, als voor de rechthebbenden die het beheer van hun rechten hebben opgedragen aan deze maatschappij voor collectieve belangenbehartiging; zij kunnen die rechten doen gelden binnen een termijn die door de betrokken lidstaat wordt vastgesteld en die niet korter mag zijn dan drie jaar vanaf de datum van de doorgifte via de kabel van een uitzending die hun werk of een andere beschermde prestatie omvat.

3.      Een lidstaat kan bepalen dat, wanneer een rechthebbende de eerste uitzending van een werk of een andere beschermde prestatie op zijn grondgebied toestaat, hij geacht wordt te aanvaarden zijn rechten op doorgifte via de kabel niet op individuele basis, maar in overeenstemming met de bepalingen van deze richtlijn uit te oefenen.”

14      Artikel 10 van deze richtlijn, met als opschrift „Uitoefening door omroeporganisaties van het recht op doorgifte via de kabel”, luidt:

„De lidstaten dragen er zorg voor dat artikel 9 niet van toepassing is op de rechten die door een omroeporganisatie worden uitgeoefend met betrekking tot haar eigen uitzendingen, ongeacht of het om de eigen rechten van die organisatie gaat dan wel om rechten die haar door andere auteursrechthebbenden en/of houders van naburige rechten zijn overgedragen.”

 Richtlijn 2001/29

15      Overweging 23 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10), luidt:

„Deze richtlijn moet het recht van de auteur van mededeling van werken aan het publiek verder harmoniseren. Aan dit recht moet een ruime betekenis worden gegeven die iedere mededeling omvat die aan niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek wordt gedaan. Dit recht dient zich uit te strekken tot elke dergelijke doorgifte of wederdoorgifte van een werk aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van uitzending. Dit recht heeft geen betrekking op enige andere handeling.”

16      Artikel 1 van deze richtlijn, met als opschrift „Werkingssfeer”, bepaalt in lid 2 ervan:

„[D]eze richtlijn [doet] geen afbreuk aan en raakt […] op generlei wijze aan de bestaande bepalingen van de Gemeenschap betreffende:

[…]

c)      het auteursrecht en de naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel;

[…]”

17      Artikel 2 van deze richtlijn, met als opschrift „Reproductierecht”, luidt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

[…]

e)      omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen,

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

18      Artikel 3 van deze richtlijn, met als opschrift „Recht van mededeling van werken aan het publiek en recht van beschikbaarstelling van ander materiaal voor het publiek”, bepaalt:

„1.      De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.

2.      De lidstaten voorzien ten behoeve van:

[…]

d)      omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen,

in het uitsluitende recht, de beschikbaarstelling voor het publiek, per draad of draadloos, op zodanige wijze dat de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd er toegang toe hebben, toe te staan of te verbieden.

[…]”

 Richtlijn 2006/115

19      Overweging 16 van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB 2006, L 376, blz. 28) luidt:

„De lidstaten moeten kunnen voorzien in een verderreikende bescherming van houders van naburige rechten dan op grond van de bepalingen van deze richtlijn betreffende uitzending en mededeling aan het publiek vereist is.”

20      Artikel 7 van deze richtlijn, met als opschrift „Vastleggingsrecht”, bepaalt in de leden 2 en 3:

„2.      De lidstaten voorzien ten behoeve van omroeporganisaties in het uitsluitende recht om vastlegging van hun uitzendingen toe te staan of te verbieden, ongeacht of deze uitzendingen al dan niet via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen.

3.      Het in lid 2 bedoelde recht is niet van toepassing op kabelmaatschappijen voor het louter relayeren van uitzendingen van omroeporganisaties via de kabel.”

21      Artikel 8 van die richtlijn, met als opschrift „Uitzending en mededeling aan het publiek”, bepaalt in lid 3:

„De lidstaten kennen omroeporganisaties het uitsluitende recht toe om heruitzending van hun uitzendingen via de ether en de mededeling aan het publiek van hun uitzendingen toe te staan of te verbieden, indien deze mededeling plaatsvindt op plaatsen die tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijk zijn.”

22      Artikel 9 van deze richtlijn, met als opschrift „Distributierecht”, bepaalt in lid 1:

„De lidstaten voorzien in een uitsluitend recht […] om [de hieronder vermelde zaken] ter beschikking van het publiek te stellen, ten behoeve van:

[…]

d)      omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, als omschreven in artikel 7, lid 2.”

23      Artikel 12 van richtlijn 2006/115, met als opschrift „Relatie tussen auteursrecht en naburige rechten”, luidt als volgt:

„De in deze richtlijn geregelde bescherming van de naburige rechten laat onverlet en is op generlei wijze van invloed op de auteursrechtelijke bescherming.”

 Portugees recht

24      Artikel 176 van de Código do Direito de Autor e dos Direitos Conexos (wet op het auteursrecht en de naburige rechten; hierna: „CDADC”) bepaalt in de leden 9 en 10:

„9.      Onder omroeporganisatie wordt verstaan elke organisatie die radio- of televisie-uitzendingen verzorgt, waarbij onder uitzending wordt verstaan de verspreiding van geluid of beeld of een weergave daarvan, afzonderlijk dan wel gecumuleerd, via de ether of per draad, met name door middel van radiogolven, optische vezels, kabel of satelliet, die voor ontvangst door het publiek bestemd is.

10.      Onder doorgifte wordt verstaan de gelijktijdige uitzending door een omroeporganisatie van een uitzending van een andere omroeporganisatie.”

25      Artikel 187 CDADC, met als opschrift „Rechten van omroeporganisaties”, bepaalt in lid 1:

„Omroeporganisaties genieten het recht het volgende toe te staan of te verbieden:

a)      de doorgifte van hun uitzendingen via radiogolven;

[…]

e)      de mededeling aan het publiek van hun uitzendingen wanneer die mededeling plaatsvindt op een openbare plaats en tegen betaling van een toegangsprijs.”

26      Artikel 3 van Decreto-Lei nr. 333/97 (wetsbesluit nr. 333/97) van 27 november 1997 (Diário da República I, serie I-A, nr. 275 van 27 november 1997) luidt als volgt:

„In dit besluit wordt verstaan onder:

[…]

c)      ‚doorgifte via de kabel’: de gelijktijdige, integrale doorgifte via de kabel aan het publiek van een eerste uitzending van radio- of televisieprogramma’s die voor ontvangst door het publiek bestemd zijn.”

27      Artikel 8 van wetsbesluit nr. 333/97, met als opschrift „Uitbreiding tot houders van naburige rechten”, bepaalt:

„De artikelen 178, 184 en 187 [CDADC] en de artikelen 6 en 7 van dit wetsbesluit zijn van toepassing op artiesten, producenten van geluids- en video-opnamen en omroeporganisaties wat betreft de mededeling aan het publiek per satelliet van hun uitvoeringen, geluidsopnamen, video-opnamen en uitzendingen, alsmede wat betreft de doorgifte via de kabel.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

28      RTL, gevestigd in Duitsland, maakt deel uit van een groep van televisieomroeporganisaties die bekendstaat onder de handelsnaam „Mediengruppe RTL Deutschland”. De zender RTL is een van de bekendste en door het Duitstalige publiek meest bekeken Duitstalige televisiezenders in de Europese Unie. De zender biedt met zijn programma’s een zeer breed gamma van televisieformats aan (films, series, shows, documentaires, sportevenementen, nieuws en magazines).

29      Technisch gezien kan de zender in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland worden ontvangen via alle bestaande televisie-ontvangstmogelijkheden, te weten via satelliet, kabel, IP, OTT/internet en het terrestrische televisienetwerk. De zender is bovendien kosteloos, aangezien voor de ontvangst ervan in particuliere woningen geen vergoeding in rekening wordt gebracht en het signaal voor het merendeel van de ontvangstopties niet wordt gecodeerd. Bovendien zijn alle financieringsbronnen uit reclame afkomstig uit deze drie landen.

30      Via het satellietsignaal (satelliet ASTRA 19, 2° Oost), kan deze zender technisch gezien in verschillende andere Europese landen, waaronder Portugal, via een schotelantenne worden ontvangen.

31      Wat de ontvangst en het gebruik van dit signaal betreft, heeft RTL reeds verschillende licentieovereenkomsten gesloten met zowel kabeltelevisie-exploitanten als bepaalde hotels in de Unie, met name in Portugal.

32      Grupo Pestana, gevestigd in Portugal, is een vennootschap die deelnemingen van andere ondernemingen beheert. Zij bezit meerderheidsdeelnemingen in vennootschappen die op hun beurt hotels bezitten of exploiteren.

33      Grupo Pestana heeft een directe deelneming van ten minste 98,98 % in het kapitaal van Salvor, een vennootschap waarvan het maatschappelijk doel bestaat in de uitoefening en bevordering van het hotelbedrijf, door de bouw of de financiering van hotels en de directe of indirecte exploitatie van hotels en soortgelijke inrichtingen.

34      Bij brief van 7 augustus 2012 vorderde de directeur van de afdeling internationale distributie, auteursrechten en naburige rechten van Mediengruppe RTL Deutschland van Grupo Pestana de betaling van de vergoeding voor de terbeschikkingstelling aan het publiek van verschillende zenders van deze groep, waaronder de zender RTL, in de kamers van hotels die worden geëxploiteerd door vennootschappen die eigendom zijn van Grupo Pestana.

35      Op 12 november 2012 heeft Grupo Pestana op deze brief geantwoord dat de hotels naar Portugees recht niet verplicht waren de auteursrechten en andere rechten te betalen in geval van enkele ontvangst van het televisiesignaal.

36      Aangezien RTL meende het recht te hebben om de ontvangst en de terbeschikkingstelling van uitzendingen van de gelijknamige zender toe te staan of te verbieden, heeft RTL beroep ingesteld tegen Salvor en Grupo Pestana bij de Tribunal da Propriedade Intelectual (bijzondere rechter bevoegd voor intellectuele eigendom, Portugal), waarbij zij deze rechter met name verzocht vast te stellen dat voor deze terbeschikkingstelling haar voorafgaande toestemming vereist was.

37      Bovendien heeft RTL ter vergoeding van de doorgifte en/of de mededeling aan het publiek van de uitzendingen van de zender RTL gevorderd, ten eerste, dat Salvor en Grupo Pestana hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van 0,20 EUR per kamer en per maand voor de periode waarin Salvor deze zender in de kamers van haar hotels ter beschikking had gesteld, vermeerderd met de wettelijke rente, en, ten tweede, dat Grupo Pestana wordt veroordeeld tot betaling van die vergoeding voor de periode gedurende welke de hotels die worden geëxploiteerd door de andere vennootschappen waarvan zij eigenaar is, de zender in hun kamers ter beschikking hebben gesteld of nog steeds ter beschikking stellen.

38      Ten slotte vorderde RTL dat Grupo Pestana als moedermaatschappij wordt gelast binnen de groep passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de ondernemingen waarvan zij eigenaar is de zender RTL niet zonder voorafgaande toestemming van RTL beschikbaar stellen in de hotels die deze ondernemingen exploiteren.

39      De Tribunal da Propriedade Intelectual heeft vastgesteld dat de ontvangst en de terbeschikkingstelling van de uitzendingen van de zender RTL in de betrokken hotelkamers een handeling bestaande in een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 187, lid 1, onder e), CDADC vormden, ook al is geen specifieke tegenprestatie voor het bekijken van die zender betaald, zoals een toegangsprijs. Deze rechter heeft evenwel geoordeeld dat de doorgifte van die zender niet kon worden beschouwd als een „doorgifte van uitzendingen”, aangezien noch verweersters in het hoofdgeding, noch de in het beroep genoemde hotels omroeporganisaties zijn. Bijgevolg heeft zij de vorderingen van RTL afgewezen, met name die welke het karakter van schadeloosstelling hadden of op ongerechtvaardigde verrijking waren gebaseerd.

40      Verzoekster in het hoofdgeding heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Tribunal da Relação de Lisboa (rechter in tweede aanleg Lissabon, Portugal), die het vonnis in eerste aanleg heeft bevestigd. De rechter in hoger beroep heeft in wezen geoordeeld dat de doorgifte via coaxkabel van de uitzendingen van de zender RTL naar de verschillende televisietoestellen die in de hotelkamers van verweersters in het hoofdgeding waren geïnstalleerd, geen doorgifte van uitzendingen in het licht van de definitie in artikel 176, lid 10, CDADC vormde.

41      Daarop heeft verzoekster in het hoofdgeding bij de verwijzende rechter, de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Portugal), een cassatieberoep ingesteld, dat is toegelaten.

42      Volgens deze rechter is de kernvraag die in het kader van dit beroep moet worden beantwoord of de doorgifte via coaxkabel van de uitzendingen van de zender RTL in de betrokken hotelkamers een doorgifte van die uitzendingen vormt, waarvoor krachtens artikel 187, lid 1, onder a), CDADC de toestemming van de omroeporganisatie, in casu RTL, vereist is.

43      Ten eerste waren de twee lagere rechters van oordeel dat er geen sprake was van doorgifte in de zin van artikel 176, leden 9 en 10, CDADC en artikel 3, onder g), van het Verdrag van Rome van 1961, aangezien verweerders niet de hoedanigheid van omroeporganisatie hadden.

44      Ten tweede heeft RTL aangevoerd dat het recht van omroeporganisaties om de doorgifte van hun uitzendingen toe te staan en te verbieden – dat is neergelegd in artikel 187, lid 1, onder a), CDADC, gelezen in samenhang met de artikelen 3 en 8 van wetsbesluit nr. 333/97 – niet alleen betrekking heeft op de gelijktijdige uitzending door een omroeporganisatie van een uitzending van een andere omroeporganisatie via de ether, maar ook op de gelijktijdige, integrale doorgifte via de kabel aan het publiek van een eerste uitzending van radio- of televisieprogramma’s die voor ontvangst door het publiek bestemd zijn, ongeacht of de persoon die deze doorgifte verricht al dan niet een omroeporganisatie is.

45      In dit verband betwijfelt de verwijzende rechter of de uitlegging die de twee lagere rechters aan de toepasselijke regels van de CDADC en wetsbesluit nr. 333/97 hebben gegeven, verenigbaar is met richtlijn 93/83, met name of niettegenstaande de bewoordingen van artikel 187, lid 1, onder a), CDADC de lijst van aan de omroeporganisaties toegekende rechten moet worden geacht te zijn uitgebreid, met name gelet op de bepalingen van wetsbesluit nr. 333/97 en richtlijn 93/83, die daaraan ten grondslag ligt.

46      In deze omstandigheden heeft de Supremo Tribunal de Justiça de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet het begrip ‚doorgifte via de kabel’ in artikel 1, lid 3, van [richtlijn 93/83] aldus worden uitgelegd dat het niet alleen betrekking heeft op de gelijktijdige uitzending door een omroeporganisatie van een uitzending van een andere omroeporganisatie, maar ook op de gelijktijdige, integrale doorgifte via de kabel aan het publiek (al dan niet door een omroeporganisatie) van een eerste uitzending van radio- of televisieprogramma’s die voor ontvangst door het publiek bestemd zijn?

2)      Is de gelijktijdige doorgifte van satellietuitzendingen van een televisiezender, via de coaxkabel, door middel van in hotelkamers geïnstalleerde televisietoestellen, te kwalificeren als een ‚doorgifte’ van die uitzendingen in de zin van artikel 1, lid 3, van [richtlijn 93/83]?”

 Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling

47      Nadat de advocaat-generaal conclusie had genomen, heeft RTL bij akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 7 juni 2022, verzocht om heropening van de mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

48      Ter ondersteuning van haar verzoek voert zij in wezen aan dat de conclusie van de advocaat-generaal berust op een gebrekkig onderzoek van verschillende aspecten van de feitelijke, technologische en juridische context van het hoofdgeding.

49      Er zij eraan herinnerd dat de advocaat‑generaal volgens artikel 252, tweede alinea, VWEU in het openbaar en in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies neemt over zaken waarin dit krachtens het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie vereist is. Het Hof is niet gebonden door de conclusie van de advocaat-generaal, noch door de motivering op grond waarvan de advocaat-generaal tot die conclusie komt (arrest van 12 mei, Schneider Electric e.a., C‑556/20, EU:C:2022:378, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50      Het Hof kan volgens artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de opening of de heropening van de mondelinge behandeling gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

51      Het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering voorzien daarentegen niet in de mogelijkheid voor partijen om opmerkingen in te dienen over de conclusie van de advocaat-generaal (arresten van 2 april 2020, Stim en SAMI, C‑753/18, EU:C:2020:268, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 3 september 2020, Supreme Site Services e.a., C‑186/19, EU:C:2020:638, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

52      In casu wordt met het door RTL ingediende verzoek om heropening van de mondelinge behandeling beoogd dat RTL in staat wordt gesteld om te antwoorden op de door de advocaat-generaal in zijn conclusie verrichte vaststellingen.

53      In dit verband is het Hof, de advocaat-generaal gehoord, van oordeel dat het over alle noodzakelijke gegevens beschikt om de door de verwijzende rechter gestelde vragen te beantwoorden en dat de partijen zowel tijdens de schriftelijke behandeling als tijdens de mondelinge behandeling voor het Hof hun standpunten hebben kunnen uitwisselen over alle voor de beslissing in de onderhavige zaak relevante argumenten.

54      Dientengevolge hoeft geen heropening van de mondelinge behandeling te worden gelast.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

55      Volgens vaste rechtspraak van het Hof is het in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak van het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen indien nodig te herformuleren [arrest van 26 april 2022, Landespolizeidirektion Steiermark (Maximumduur van het grenstoezicht aan de binnengrenzen), C‑368/20 en C‑369/20, EU:C:2022:298, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Bovendien kan er voor het Hof aanleiding zijn om bepalingen van het Unierecht in aanmerking te nemen die de nationale rechter in zijn prejudiciële vraag niet heeft genoemd, teneinde hem een nuttig antwoord te geven (arrest van 24 februari 2022, Glavna direktsia „Pozharna bezopasnost i zashtita na naselenieto”, C‑262/20, EU:C:2022:117, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

56      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de verwijzende rechter wenst te vernemen of de lidstaten op grond van het Unierecht – gelet op de definitie van „doorgifte via de kabel” in artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/83 – verplicht zijn een uitsluitend recht van de omroeporganisaties te erkennen om de doorgifte van hun uitzendingen toe te staan of te verbieden wanneer deze doorgifte via een kabel plaatsvindt door een organisatie die geen omroeporganisatie is, zoals een hotel. De verwijzende rechter is namelijk van oordeel dat hij, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, het nationale recht aldus moet uitleggen dat de daadwerkelijke uitoefening van een dergelijk recht wordt gewaarborgd.

57      In dit verband moet worden opgemerkt dat de lidstaten krachtens het Unierecht verplicht zijn om in hun nationale recht te voorzien in een aantal naburige rechten die een omroeporganisatie zoals RTL moet kunnen uitoefenen.

58      Bij de huidige stand van het Unierecht en in overeenstemming met de verplichtingen van de Unie die voortvloeien uit het op het gebied van de intellectuele eigendom toepasselijke internationale recht, in het bijzonder artikel 13 van het Verdrag van Rome van 1961 en artikel 14, lid 3, van de TRIPs-Overeenkomst, omvatten deze rechten met name:

–        het in artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 neergelegde uitsluitende recht om de reproductie van vastleggingen van uitzendingen van omroeporganisaties toe te staan of te verbieden, ongeacht of deze uitzendingen al dan niet via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel daaronder begrepen;

–        het in artikel 3, lid 2, onder d), van richtlijn 2001/29 neergelegde uitsluitende recht om de beschikbaarstelling aan het publiek van vastleggingen van hun uitzendingen op zodanige wijze dat de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd er toegang toe hebben, toe te staan of te verbieden, ongeacht of deze uitzendingen al dan niet via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel daaronder begrepen;

–        het in artikel 7, lid 2, van richtlijn 2006/115 neergelegde uitsluitende recht om vastlegging van hun uitzendingen toe te staan of te verbieden, ongeacht of deze uitzendingen al dan niet via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen;

–        het in artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115 neergelegde uitsluitende recht om heruitzending van hun uitzendingen via de ether en de mededeling aan het publiek van hun uitzendingen toe te staan of te verbieden, indien deze mededeling plaatsvindt op plaatsen die tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijk zijn, en

–        het in artikel 9, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/115 neergelegde uitsluitende recht van beschikbaarstelling voor het publiek, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, als omschreven in artikel 7, lid 2, van deze richtlijn.

59      Indien de in punt 56 van dit arrest genoemde feitelijke omstandigheden duidelijk niet voldoen aan de voorwaarden voor toepassing van deze bepalingen, rijst nog de vraag of een uitsluitend recht als het in datzelfde punt beschreven recht al dan niet kan voortvloeien uit de uitlegging van artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/83, gelezen in samenhang met artikel 8, lid 1, daarvan.

60      In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter met zijn vragen, die samen moeten worden beoordeeld, in wezen wenst te vernemen of artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/83, gelezen in samenhang met artikel 8, lid 1, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten verplicht te voorzien in een uitsluitend recht voor omroeporganisaties om de doorgifte via de kabel in de zin van deze bepaling toe te staan of te verbieden, en voorts of de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte van televisie- of radioprogramma’s die per satelliet worden uitgezonden en voor ontvangst door het publiek zijn bestemd, wanneer deze doorgifte geschiedt door een instelling zoals een hotel, een dergelijke doorgifte is.

61      Volgens artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/83 wordt onder het begrip „doorgifte via de kabel” verstaan: de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte, door middel van een kabel- of microgolfsysteem, aan het publiek, van een eerste uitzending uit een andere lidstaat, al dan niet via de ether, ook per satelliet, van radio- of televisieprogramma’s die voor ontvangst door het publiek bestemd zijn.

62      Aldus vallen doorgiften die zijn uitgesteld, veranderd of onvolledig zijn en doorgiften binnen dezelfde lidstaat, te weten de lidstaat van oorsprong van de eerste uitzending, niet onder dit begrip (zie in die zin arrest van 1 maart 2017, ITV Broadcasting e.a., C‑275/15, EU:C:2017:144, punt 21).

63      Wat meer in het bijzonder het begrip „doorgifte” betreft, volgt uit dezelfde bepaling dat dit begrip slechts betrekking heeft op een doorgifte door middel van een kabel- of microgolfsysteem, waarbij laatstgenoemd systeem in sommige lidstaten in de plaats van een kabelsysteem wordt gebruikt in gebieden waar de aanleg van een kabelnet economisch niet verantwoord is, zoals vermeld in punt 11 van het tweede deel van de toelichting bij het voorstel van de Commissie van 11 september 1991 voor een richtlijn van de Raad tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en verwante rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel [COM(1991) 276 def.], dat de basis vormde voor richtlijn 93/83. Bovendien kan de eerste uitzending al dan niet via de ether, ook per satelliet, plaatsvinden.

64      Voorts impliceert, zoals de verwijzende rechter terecht heeft benadrukt, de doorgifte via de kabel in de zin van deze bepaling niet dat de organisatie die deze doorgifte verricht, een omroeporganisatie is.

65      Het is juist dat vanuit internationaalrechtelijk oogpunt de hoedanigheid van „omroeporganisatie” is vereist om te kunnen spreken van „heruitzending” in de zin van artikel 3, onder g), van het Verdrag van Rome van 1961, welk laatste begrip in wezen overeenkomt met het begrip „heruitzending via de ether” als bedoeld in artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115.

66      Niettemin moet worden vastgesteld dat artikel 3, onder g), en artikel 13, onder a), van dit verdrag niet relevant zijn voor de uitlegging van het begrip „doorgifte via de kabel”, aangezien dit verdrag, net als de TRIPs-Overeenkomst, uitsluitend de klassieke omroep via de ether betreft (zie in die zin arrest van 4 september 2014, Commissie/Raad, C‑114/12, EU:C:2014:2151, punten 3 en 91).

67      Het is juist dat richtlijn 93/83 ten tijde van de vaststelling ervan in wezen beoogde het begrip „een andere organisatie dan de oorspronkelijke” in artikel 11 bis, lid 1, punt 2, van de Berner Conventie uit te breiden tot kabelmaatschappijen, zij het op een wijze die beperkt was tot de werkingssfeer van deze richtlijn.

68      De definitie van het begrip „doorgifte via de kabel” in artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/83 is dus uitdrukkelijk opgenomen voor de toepassing van deze richtlijn.

69      Dit gezegd zijnde, volgt uit artikel 8 en uit overweging 27 van richtlijn 93/83 dat deze de lidstaten niet verplicht om een specifiek recht voor de doorgifte via de kabel in het leven te roepen en dat zij evenmin de draagwijdte van een dergelijk recht definieert. Zij verplicht de lidstaten slechts ervoor te zorgen dat de doorgifte via de kabel van omroepuitzendingen uit andere lidstaten op hun grondgebied met inachtneming van de toepasselijke auteursrechten en naburige rechten geschiedt (arrest van 3 februari 2000, Egeda, C‑293/98, EU:C:2000:66, punt 24).

70      Deze richtlijn is immers hoofdzakelijk vastgesteld om, ten eerste, de satellietomroep en, ten tweede, de doorgifte via de kabel te vergemakkelijken, door in artikel 9 ervan de verlening van toestemming door de auteursrechthebbenden en houders van naburige rechten te bevorderen voor de doorgifte via de kabel van een uitzending door maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging, met dien verstande dat dit artikel 9 volgens artikel 10 van deze richtlijn niet van toepassing is op de rechten die een omroeporganisatie uitoefent met betrekking tot haar eigen uitzendingen.

71      In het bijzonder dragen de lidstaten er volgens artikel 8, lid 1, van richtlijn 93/83 zorg voor dat de doorgifte via de kabel van omroepuitzendingen uit andere lidstaten op hun grondgebied met inachtneming van de toepasselijke auteursrechten en naburige rechten geschiedt en op grond van individuele of collectieve contractuele regelingen tussen de auteursrechthebbenden, de houders van naburige rechten en de kabelmaatschappijen.

72      In dit verband blijkt uit een gecombineerde lezing van de overwegingen 8, 9 en 27 van richtlijn 93/83 dat een kabelmaatschappij voor elk onderdeel van een programma dat zij doorgeeft de toestemming moet verkrijgen van alle houders van auteursrechten en naburige rechten, en dat deze toestemming, tenzij er in een tijdelijke uitzondering is voorzien voor reeds bestaande stelsels van wettelijke licenties, moet worden verleend bij contractuele regeling, wat het meest geschikte middel is voor de totstandbrenging van de beoogde Europese audiovisuele ruimte in een kader dat rechtszekerheid biedt.

73      In dit verband wordt in overweging 28 van richtlijn 93/83 gesteld dat de richtlijn tot doel heeft de uitoefening van het uitsluitende recht om toestemming te verlenen tot op zekere hoogte te regelen, waarbij aan het toestemmingsrecht als zodanig niet wordt geraakt. Artikel 9 van deze richtlijn bepaalt in wezen dat de lidstaten er zorg voor dragen dat het recht van auteursrechthebbenden en houders van naburige rechten om aan kabelmaatschappijen doorgifte via de kabel van een omroepuitzending toe te staan of te verbieden, uitsluitend door maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging kan worden uitgeoefend. Artikel 10 van de richtlijn preciseert evenwel dat de lidstaten er zorg voor dragen dat dit artikel 9 niet van toepassing is op de rechten die door een omroeporganisatie worden uitgeoefend met betrekking tot haar eigen uitzendingen, zodat de kabelmaatschappij individueel met de betrokken omroeporganisatie moet onderhandelen om toestemming te verkrijgen, ongeacht of het om de eigen rechten van die organisatie gaat dan wel om rechten die haar door andere auteursrechthebbenden of houders van naburige rechten zijn overgedragen.

74      Hoewel de in artikel 8, lid 1, van richtlijn 93/83 bedoelde contractuele regelingen dus op de in de artikelen 9 en 10 ervan bepaalde wijze worden gesloten met de kabelmaatschappijen, volgt uit deze elementen dat artikel 8, lid 1, van deze richtlijn geen afbreuk doet aan de precieze omvang van de auteursrechten of naburige rechten, die is vastgelegd in andere Unierechtelijke instrumenten, zoals de richtlijnen 2001/29 en 2006/115, en het nationale recht.

75      Zoals blijkt uit overweging 16 van richtlijn 2006/115 staat het de lidstaten immers vrij om met betrekking tot de uitzending en de mededeling aan het publiek van door omroeporganisaties verrichte uitzendingen een verderreikende bescherming vast te stellen dan die welke overeenkomstig artikel 8, lid 3, van deze richtlijn moeten worden ingevoerd. Die mogelijkheid impliceert dat de lidstaten aan omroeporganisaties het uitsluitende recht kunnen toekennen om mededeling van hun uitzendingen aan het publiek onder andere dan de in artikel 8, lid 3, gestelde voorwaarden toe te staan of te verbieden, met dien verstande dat dit uitsluitende recht volgens artikel 12 van richtlijn 2006/115 op generlei wijze van invloed mag zijn op de auteursrechtelijke bescherming (zie in die zin arrest van 26 maart 2015, C More Entertainment, C‑279/13, EU:C:2015:199, punt 35).

76      Zelfs indien het nationale recht voorziet in een uitsluitend recht van omroeporganisaties om doorgifte via de kabel toe te staan of te verbieden, regelt richtlijn 93/83 enkel de uitoefening van het recht op doorgifte via de kabel in de relatie tussen de houders van auteursrechten en naburige rechten enerzijds en „kabelmaatschappijen” anderzijds.

77      Bovendien moet, gelet op de bijzondere omstandigheden rond de ontstaansgeschiedenis van richtlijn 93/83, worden vastgesteld dat het daarin opgenomen begrip „kabelmaatschappij” zoals de advocaat-generaal in punt 73 van zijn conclusie heeft opgemerkt, betrekking heeft op exploitanten van traditionele kabelnetten.

78      Een uitlegging volgens welke het begrip „kabelmaatschappij” in de zin van artikel 8, lid 1, van richtlijn 93/83 van toepassing is op elke persoon die een doorgifte via de kabel verricht die voldoet aan de technische kenmerken van artikel 1, lid 3, van deze richtlijn, zelfs wanneer de beroepsactiviteit van deze persoon niet bestaat in de exploitatie van een klassiek televisiekabelnet, zou immers in werkelijkheid tot gevolg hebben dat de omvang van het naburige recht van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115 wordt uitgebreid, door het gelijk te stellen met het uitsluitende recht van mededeling aan het publiek, dat in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 ten gunste van de auteurs is neergelegd.

79      In dit verband zij eraan herinnerd dat uit artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115 volgt dat het uitsluitende recht om de mededeling aan het publiek van uitzendingen van omroeporganisaties toe te staan of te verbieden slechts aan derden kan worden tegengeworpen wanneer deze mededeling plaatsvindt op plaatsen die tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijk zijn. Het Hof heeft evenwel geoordeeld dat aan de voorwaarde betreffende de betaling van een toegangsprijs niet is voldaan wanneer deze mededeling een bijkomende dienstlevering vormt die ongespecificeerd in de prijs is inbegrepen van een hoofddienst van andere aard, zoals het verstrekken van accommodatie door een hotelexploitant (zie in die zin arrest van 16 februari 2017, Verwertungsgesellschaft Rundfunk, C‑641/15, EU:C:2017:131, punten 23‑26).

80      Zoals in punt 74 van het onderhavige arrest is uiteengezet, beoogt artikel 8, lid 1, van richtlijn 93/83 geen afbreuk te doen aan de omvang van de auteursrechten en naburige rechten zoals die in het Unierecht en in het recht van de lidstaten zijn omschreven.

81      Ten slotte is de uitlegging volgens welke het begrip „doorgifte via de kabel” in de zin van artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/83 enkel van toepassing is op de relatie tussen de houders van auteursrechten en naburige rechten en „kabelmaatschappijen” in de traditionele zin van het woord, in overeenstemming met de doelstellingen van richtlijn 93/83.

82      Zoals blijkt uit de analyse in de punten 70 tot en met 73 van het onderhavige arrest, staat vast dat deze richtlijn hoofdzakelijk is vastgesteld om met name de doorgifte via de kabel te vergemakkelijken door de verlening van toestemming te bevorderen.

83      Deze vaststelling vindt steun in de overwegingen 8 en 10 van richtlijn 93/83, waaruit blijkt dat ten tijde van de vaststelling van deze richtlijn de voor het vrije verkeer van omroepuitzendingen binnen de Unie noodzakelijke rechtszekerheid voorts ook ontbrak bij de invoering in en de doorgifte via kabelnetten van programma’s over de grenzen heen en dat kabelmaatschappijen er niet zeker van konden zijn daadwerkelijk alle rechten te hebben verkregen op de programma’s die het voorwerp van een contractuele regeling vormen.

84      Bijgevolg vallen inrichtingen als hotels niet onder het begrip „kabelmaatschappijen” in de zin van richtlijn 93/83.

85      Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen, zoals geherformuleerd, worden geantwoord dat artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/83, gelezen in samenhang met artikel 8, lid 1, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat:

–        het voor omroeporganisaties geen uitsluitend recht in het leven roept om doorgifte via de kabel in de zin van deze bepaling toe te staan of te verbieden, en

–        de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte van televisie- of radioprogramma’s die per satelliet worden uitgezonden en voor ontvangst door het publiek zijn bestemd, geen dergelijke doorgifte is wanneer deze doorgifte geschiedt door een andere organisatie dan een kabelmaatschappij in de zin van deze richtlijn, zoals een hotel.

 Kosten

86      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel, gelezen in samenhang met artikel 8, lid 1, ervan,

moet aldus worden uitgelegd dat:

–        het voor omroeporganisaties geen uitsluitend recht in het leven roept om doorgifte via de kabel in de zin van deze bepaling toe te staan of te verbieden, en

–        de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte van televisie- of radioprogramma’s die per satelliet worden uitgezonden en voor ontvangst door het publiek zijn bestemd, geen dergelijke doorgifte is wanneer deze doorgifte geschiedt door een andere organisatie dan een kabelmaatschappij in de zin van deze richtlijn, zoals een hotel.

ondertekeningen


*      Procestaal: Portugees.