Language of document : ECLI:EU:C:2024:385

Voorlopige editie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

J. RICHARD DE LA TOUR

van 7 mei 2024 (1)

Zaak C4/23 [Mirin](i)

M.A.A.

tegen

Direcţia de Evidenţă a Persoanelor Cluj, Serviciul stare civilă

Direcţia pentru Evidenţa Persoanelor şi Administrarea Bazelor de Date din Ministerul Afacerilor Interne,

Municipiul Cluj-Napoca,

in tegenwoordigheid van:

Asociaţia Accept,

Consiliul Naţional pentru Combaterea Discriminării

[verzoek van de Judecătorie Sectorului 6 Bucureşti (rechter in eerste aanleg van het zesde district van Boekarest, Roemenië) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Artikel 21, lid 1, VWEU – Recht om vrij in de lidstaten te reizen en te verblijven – Inwoner van het Verenigd Koninkrijk die de nationaliteit heeft van deze staat en van een lidstaat – Weigering van de autoriteiten van de tweede staat om in de geboorteakte wijzigingen van voornaam en gender op te nemen die in de eerste staat rechtmatig zijn verkregen – Nationale regeling op grond waarvan een akte van de burgerlijke stand alleen op basis van een definitieve rechterlijke beslissing kan worden gewijzigd – Gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie”






I.      Inleiding

1.        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2 VEU, de artikelen 18, 20 en 21 VWEU en de artikelen 1, 7, 20, 21 en 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(2).

2.        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen een staatsburger van Roemenië en de nationale autoriteiten van deze lidstaat die belast zijn met het bijhouden van de registers van de burgerlijke stand en het beheer van het persoonlijke identificatienummer(3), wegens hun weigering om de nieuwe voornaam en genderidentiteit(4) die hij heeft verkregen(5) in het Verenigd Koninkrijk, waarvan hij eveneens het staatsburgerschap bezit, te erkennen en in zijn geboorteakte op te nemen.

3.        Deze zaak biedt het Hof de gelegenheid om de reikwijdte te verduidelijken van zijn op artikel 21VWEU gebaseerde beslissingen met betrekking tot de erkenning van de persoonlijke status van burgers van de Unie binnen de grenzen van de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de burgerlijke stand en de burgerlijke staat van personen.

II.    Toepasselijke bepalingen

A.      Terugtrekkingsakkoord

4.        De vierde en achtste alinea van de preambule van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie(6), zoals vastgesteld op 17 oktober 2019 en in werking getreden op 1 februari 2020, goedgekeurd bij besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020(7), vermelden:

„Eraan herinnerend dat ingevolge [a]rtikel 50 VEU, juncto [a]rtikel 106 bis van het Euratom-Verdrag en onverminderd de in dit akkoord neergelegde regelingen, het recht van de Unie en van Euratom in zijn geheel niet langer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit akkoord,

[...]

Overwegend dat het in het belang van zowel de Unie als het Verenigd Koninkrijk is om een overgangs- of uitvoeringsperiode vast te stellen, tijdens welke [...] het recht van de Unie, met inbegrip van internationale overeenkomsten, van toepassing dient te zijn op en in het Verenigd Koninkrijk, en zulks, in de regel, met dezelfde gevolgen als voor de lidstaten, teneinde ontwrichting in de periode waarin over het akkoord of de akkoorden over de toekomstige betrekkingen wordt onderhandeld, te voorkomen[.]”

5.        Artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord, met als opschrift „Overgangsperiode”, dat deel uitmaakt van deel vier van dit akkoord dat betrekking heeft op de „[o]vergang, bepaalt:

„Op de datum van inwerkingtreding van dit akkoord begint een overgangs- of uitvoeringsperiode, die eindigt op 31 december 2020.”

6.        Artikel 127 van dit terugtrekkingsakkoord, met als opschrift „Omvang van de overgang”, bepaalt in lid 1, eerste alinea, en in lid 6:

„1.      Tenzij in dit akkoord anders is bepaald, is tijdens de overgangsperiode het recht van de Unie van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk.

[...]

6.      Tenzij anders is bepaald in dit akkoord, worden verwijzingen naar de lidstaten in het krachtens lid 1 toepasselijke recht van de Unie, met inbegrip van de wijze waarop het door de lidstaten ten uitvoer wordt gelegd en toegepast, tijdens de overgangsperiode zodanig begrepen dat deze het Verenigd Koninkrijk omvatten.”

B.      Roemeens recht

7.        Artikel 9 van Lege nr. 119/1996 cu privire la actele de stare civilă (wet nr. 119/1996 inzake akten van de burgerlijke stand)(8), van 16 oktober 1996 (hierna: „wet nr. 119/1996”), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding, luidt als volgt:

„Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand of de met de burgerlijke stand belaste functionaris weigert een akte op te stellen of een vermelding op te nemen die tot zijn taak behoort, kan de betrokkene zich overeenkomstig de wet tot de bevoegde rechter wenden.”

8.        Artikel 43 van deze wet bepaalt:

„In geboorteakten en, in voorkomend geval, huwelijks- of overlijdensakten worden wijzigingen in de burgerlijke staat van de betrokkene vermeld in de volgende gevallen:

[...]

f)      wijziging van naam;

[...]

i)      wijziging van geslacht, nadat de rechterlijke beslissing definitief is geworden.”

9.        Artikel 57, lid 1, van deze wet bepaalt:

„Akten van de burgerlijke stand en de vermeldingen daarin kunnen slechts worden vernietigd, aangevuld of gewijzigd krachtens een definitieve rechterlijke beslissing.”

10.      Krachtens de artikelen 1, 2 en 10 en volgende van wet nr. 119/1996 geven de autoriteiten die belast zijn met het bijhouden van de registers van de burgerlijke stand geboorte-, huwelijks- of overlijdensakten af op basis van de akten van de burgerlijke stand die zij bewaren, evenwel zonder deze volledig weer te geven.

11.      Artikel 4, lid 2, onder l), van Ordonanța Guvernului nr. 41/2003 privind dobândirea și schimbarea pe cale administrativă a numelor persoanelor fizice (besluit nr. 41/2003 van de regering betreffende de verkrijging en de wijziging langs administratieve weg van namen van natuurlijke personen)(9), van 30 januari 2003, bepaalde:

„Verzoeken tot naamswijziging worden gegrond geacht in de volgende gevallen:

[...]

l)      wanneer de betrokkene de goedkeuring van de wijziging van geslacht heeft verkregen bij een definitief en onherroepelijk geworden rechterlijke beslissing en verzoekt een naam te dragen die daarmee overeenstemt, onder overlegging van een medisch-juridisch document waarin zijn geslacht wordt vermeld.”

12.      Artikel 131, lid 2, van de methode die is goedgekeurd bij Hotărârea Guvernului nr. 64/2011 pentru aprobarea Metodologiei cu privire la aplicarea unitară a dispozițiilor în materie de stare civilă (besluit nr. 64/2011 van de regering houdende goedkeuring van de methode voor uniforme toepassing van bepalingen inzake burgerlijke stand) van 26 januari 2011, luidt:

„Het persoonlijke identificatienummer wordt toegekend op basis van de in de geboorteakte opgenomen gegevens met betrekking tot het geslacht en de geboortedatum.”

13.      Dit persoonlijke identificatienummer wordt in de akten van de burgerlijke stand opgenomen.(10)

14.      Volgens de Roemeense regeling inzake de afgifte van identiteitskaarten en paspoorten(11) worden in deze documenten onder meer de naam, de voornaam, het geslacht en het persoonlijke identificatienummer van de houders van die documenten vermeld. Wijzigingen van deze gegevens in het buitenland kunnen in Roemenië geen gevolgen hebben zonder voorafgaande registratie door de diensten van de burgerlijke stand bij afgifte van ofwel een paspoort in geval van wijziging van achternaam en/of voornaam, ofwel een identiteitskaart in geval van wijziging van gegevens betreffende de burgerlijke staat. Krachtens artikel 19, onder i), van noodverordening nr. 97/2005 van de regering geeft de overheidsdienst die belast is met het persoonsregister een nieuw identiteitsbewijs af in geval van wijziging van het geslacht.

C.      Recht van het Verenigd Koninkrijk

15.      Volgens section 2, lid 1, en section 3 van de Gender Recognition Act 2004 (wet inzake gendererkenning van 2004), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding(12), kan een persoon van 18 jaar of ouder die wettelijke erkenning wenst te verkrijgen van het gender dat hij heeft aangegeven zich tot een Gender Recognition Panel wenden dat het bewijs onderzoekt dat deze persoon heeft verstrekt ter verkrijging van een Gender Recognition Certificate (gendererkenningscertificaat)(13). Een op dit gebied gespecialiseerde arts of psycholoog dient genderdysphorie te hebben vastgesteld en er dient een plechtige verklaring te zijn dat de persoon gedurende ten minste twee jaar heeft geleefd als persoon van het verkregen gender en dat hij van plan is om de rest van zijn leven als persoon van het verkregen gender te blijven leven.

16.      Section 9, lid 1, van deze wet bepaalt dat de afgifte van een definitief GRC leidt tot de volledige erkenning, in alle opzichten, van het door de aanvrager verkregen gender. Het mag evenwel niet als identificatiemiddel worden gebruikt.(14)

17.      Krachtens de Enrolment of Deeds (Change of Name) Regulations 1994 [regeling van 1994 inzake de inschrijving van akten (naamswijziging)](15) kan een burger van de Commonwealth zijn achternaam of voornaam wijzigen door middel van een eenvoudige verklaring, te weten een deed poll, die ten aanzien van personen van ten minste 18 jaar kan worden ingeschreven ter griffie van de High Court of Justice of England & Wales, King’s Bench Division [hoogste rechterlijke instantie van Engeland en Wales, afdeling van de King’s Bench, Verenigd Koninkrijk]. In dat geval wordt de deed poll bekendgemaakt in The London Gazette. De inschrijving ter griffie is niet verplicht, aangezien het bewijs van naamswijziging met elk rechtsmiddel kan worden geleverd.

III. Aan het geding ten grondslag liggende feiten en prejudiciële vragen

18.      Verzoeker(16), die de Roemeense nationaliteit bezit, is bij zijn geboorte op 24 augustus 1992 te Cluj-Napoca (Roemenië) geregistreerd met het vrouwelijke geslacht.

19.      Nadat hij in 2008 met zijn ouders naar het Verenigd Koninkrijk is verhuisd, heeft verzoeker op 21 april 2016 door naturalisatie de Britse nationaliteit verkregen. Sindsdien heeft hij zowel de Roemeense als de Britse nationaliteit.

20.      Op 21 februari 2017 heeft verzoeker volgens de deed-poll-procedure zijn voornaam en aanspreektitel van vrouwelijk in mannelijk veranderd.

21.      Na het vervullen van deze formaliteit, heeft hij bepaalde door de Britse autoriteiten afgegeven officiële documenten laten wijzigen, te weten zijn rijbewijs en zijn paspoort.

22.      Op 29 juni 2020 heeft verzoeker in het Verenigd Koninkrijk een GRC verkregen, een akte waarin zijn mannelijke genderidentiteit wordt bevestigd.

23.      In mei 2021 heeft verzoeker op basis van de twee in het Verenigd Koninkrijk verkregen documenten, te weten de deed poll en het GRC, de burgerlijke stand van Cluj verzocht om de gegevens met betrekking tot de wijziging van zijn voornaam, geslacht en persoonlijk identificatienummer in zijn geboorteakte op te nemen, zodat deze akte strookt met het mannelijke geslacht, en om hem een nieuwe geboorteakte met die nieuwe gegevens af te geven.

24.      Wegens de weigering van deze burgerlijke stand heeft verzoeker op 14 september 2021 bij de Judecătorie Sectorului 6 Bucureşti (rechter in eerste aanleg van het zesde district van Boekarest, Roemenië), de verwijzende rechter, dezelfde verzoeken ingediend in het kader van een vordering tegen de burgerlijke stand van Cluj, het directoraat persoonsregister en databankbeheer van het ministerie van Binnenlandse Zaken en de gemeente Cluj-Napoca.

25.      Verzoeker betoogt dat hij de verwijzende rechter verzoekt te gelasten dat zijn geboorteakte in overeenstemming wordt gebracht met zijn in het Verenigd Koninkrijk definitief erkende genderidentiteit. Hij verzoekt om rechtstreekse toepassing van het Unierecht, met name van het recht van iedere burger van de Unie om vrij op het grondgebied van de Unie te reizen en te verblijven, zodat hij dit recht ongehinderd kan uitoefenen door in het bezit te zijn van een reisdocument dat overeenstemt met zijn mannelijke genderidentiteit. Volgens hem zou hij, indien hij in Roemenië een nieuwe gerechtelijke procedure zou moeten volgen die er rechtstreeks toe strekt goedkeuring van de wijziging van geslacht te verkrijgen, het risico lopen dat een beslissing anders uitvalt dan die van de Britse autoriteiten, aangezien het Europees Hof voor de Rechten van de Mens(17) heeft geoordeeld dat de Roemeense procedure onduidelijk en onvoorzienbaar is(18).

26.      De verwerende Roemeense autoriteiten voeren aan dat het beroep strekt tot erkenning van zijn nieuwe persoonlijke sociale status als gevolg van wijzigingen in het buitenland. Overeenkomstig artikel 43, onder i), van wet nr. 119/1996 worden wijzigingen van de burgerlijke staat in geval van wijziging van geslacht in geboorteakten vermeld op basis van een onherroepelijk geworden rechterlijke beslissing.

27.      In deze procedure is de Consiliu Naţional pentru Combaterea Discriminării (nationale raad ter bestrijding van discriminatie, Roemenië) in gedwongen tussenkomst in het geding geroepen, en is het verzoek tot interventie van Asociația Accept (vereniging Accept), ter ondersteuning van verzoeker, toegewezen.

28.      De verwijzende rechter verwijst om te beginnen naar de relevante rechtspraak van het Hof, met name naar de arresten van 2 oktober 2003, Garcia Avello(19); 14 oktober 2008, Grunkin en Paul(20); 8 juni 2017, Freitag(21), en 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”(22), en betwijfelt vervolgens of de nationale regeling verenigbaar is met de rechten die zijn verbonden aan het burgerschap van de Unie, voor zover die nationale regeling de betrokkene verplicht een nieuwe gerechtelijke procedure te volgen in een van de lidstaten waarvan hij de nationaliteit bezit, ook al heeft hij reeds met succes een procedure afgerond in een andere lidstaat waarvan hij tevens de nationaliteit bezit, ongeacht de aard van de in laatstgenoemde staat gevoerde procedure, in het bijzonder of deze van gerechtelijke of administratieve aard is.

29.      Ten slotte is deze rechter van oordeel dat de beslechting van het hoofdgeding ook afhangt van de verduidelijking van de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet in het bijzonder worden verduidelijkt of een lidstaat verplicht is de rechtsgevolgen te erkennen van een procedure tot wijziging van gender die is gevoerd in een staat die bij de inleiding van die procedure de hoedanigheid van lidstaat had, maar die op de datum waarop die procedure werd afgerond de Unie reeds had verlaten.

30.      In deze omstandigheden heeft de Judecătorie Sectorului 6 București de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Wordt door het feit dat wijzigingen van geslacht en voornaam in de akten van de burgerlijke stand, die een transgenderman met een dubbele nationaliteit (de Roemeense nationaliteit en die van een andere lidstaat) middels de procedure voor juridische gendererkenning heeft laten aanbrengen in de akten van de burgerlijke stand van een andere lidstaat, niet worden erkend in artikel 43, onder i), en artikel 57 van wet [nr. 119/1996], en dat deze Roemeense burger wordt verplicht om in Roemenië een aparte gerechtelijke procedure te doorlopen tegen de gemeentelijke dienst voor het persoonsregister en de burgerlijke stand – een procedure die als onduidelijk en onvoorzienbaar is beoordeeld door het [EHRM] ([arrest X en Y tegen Roemenië]) en die kan leiden tot een andere beslissing dan in de andere lidstaat – de uitoefening verhinderd van het recht op het burgerschap van de Unie (artikel 20 [VWEU]) en/of het recht op vrij verkeer en verblijf van burgers van de Europese Unie (artikel 21 [VWEU] en artikel 45 van het [Handvest]) in waardigheid, in gelijkheid voor de wet en zonder discriminatie (artikel 2 [VEU], artikel 18 [VWEU] en de artikelen 1, 20 en 21 van het [Handvest]), en met eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven (artikel 7 van het [Handvest])?

2)      Is de uittreding van het [Verenigd Koninkrijk] uit de Europese Unie van invloed op het antwoord op de voorgaande vraag, met name i) in een geval dat de procedure tot wijziging van de burgerlijke stand voor de Brexit is begonnen en tijdens de overgangsperiode is afgerond, en ii) nu de Brexit inhoudt dat van de aan het Europees burgerschap verbonden rechten, daaronder begrepen het recht om vrij te reizen en te verblijven, slechts gebruik kan worden gemaakt op basis van Roemeense identiteitsbewijzen of reisdocumenten, waarin de betrokkene het vrouwelijk geslacht en een vrouwelijke voornaam heeft, in afwijking van de juridisch erkende genderidentiteit?”

31.      Verzoeker en Asociația Accept, de gemeente Cluj-Napoca, de Roemeense, de Duitse, de Griekse, de Hongaarse, de Nederlandse en de Poolse regering alsmede de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Verzoeker, Asociația Accept, de Duitse, de Hongaarse, de Nederlandse en de Poolse regering alsmede de Commissie hebben ter terechtzitting van 23 januari 2024 geantwoord op de mondelinge vragen van het Hof.

IV.    Analyse

32.      Het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op een verzoek dat ertoe strekt in een geboorteakte een wijziging van voornaam en gender te laten opnemen op basis van in het Verenigd Koninkrijk ingeschreven akten, waarvan de ene akte dateert van voor de terugtrekking van die staat uit de Unie en de andere dateert van voor het einde van de in het terugtrekkingsakkoord bepaalde overgangsperiode. Verzoeker, staatsburger van het Verenigd Koninkrijk, waar hij woont, en van Roemenië, waar hij is geboren, betoogt dat hij door de vaststelling van een reisdocument dat overeenstemt met zijn genderidentiteit, zijn recht van vrij verkeer en verblijf in de Unie kan uitoefenen als burger van de Unie.

33.      De verwijzende rechter vraagt zich aldus ten eerste af of de weigering om de wijzigingen van de identiteit van de burger van de Unie te erkennen – met het oog op het bijwerken van zijn geboorteakte – die hij heeft verkregen in een staat waar het Unierecht destijds van toepassing was, in het licht van het Unierecht gegrond is. Ten tweede wenst hij van het Hof te vernemen welke gevolgen moeten worden verbonden aan de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie.

A.      Aanknopingspunt van het Unierecht met de situatie waarin een burger van de Unie verzoekt om zijn genderidentiteit in zijn geboorteakte te vermelden

34.      In de huidige stand van het Unierecht bestaat er geen regeling of rechtspraak waarin kwesties worden geregeld met betrekking tot het bijwerken van gegevens in de akten van de burgerlijke stand op het gebied van geslacht of genderidentiteit in de lidstaat van geboorte van een burger van de Unie op basis van in een andere lidstaat opgemaakte akten of vastgestelde beslissingen.

35.      Ten eerste zij er namelijk aan herinnerd dat geen enkele verordening inzake civiele samenwerking van toepassing is. De staat van personen is uitdrukkelijk uitgesloten van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(23), en dat is al het geval sinds het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(24). Het voorwerp van het geding valt evenmin binnen de werkingssfeer van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000.(25)

36.      Daarnaast heeft de Uniewetgever weliswaar deze verordening aangenomen om het verkeer van akten van de burgerlijke stand te vergemakkelijken, maar hij heeft de gevolgen ervan daarin niet geregeld, zoals blijkt uit het opschrift van verordening (EU) 2016/1191(26) van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 inzake de bevordering van het vrije verkeer van burgers door vereenvoudigde overlegging van bepaalde openbare documenten in de Europese Unie en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1024/2012. Deze verordening, waarvan met name artikel 21, lid 2, VWEU de rechtsgrondslag vormt, voorziet in meertalige formulieren en in een algemene vrijstelling van legalisatie binnen de Unie. De kwestie van het bijwerken van de nationale registers van de burgerlijke stand wordt hierin niet behandeld, terwijl dit wel het geval is in punt 4 van het Groenboek van de Commissie „Minder administratieve formaliteiten voor burgers: De bevordering van het vrije verkeer van openbare documenten en de erkenning van de gevolgen van akten van de burgerlijke stand”.(27)

37.      Ten tweede heeft de vaste rechtspraak van het Hof inzake de burgerlijke stand enkel betrekking op de achternaam en de voornaam die in akten van de burgerlijke stand zijn vermeld. Het Hof heeft geoordeeld dat de regels betreffende de inschrijving van die gegevens met betrekking tot de identiteit van een persoon weliswaar onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen, maar dat de lidstaten bij de uitoefening van deze bevoegdheid het Unierecht in acht dienen te nemen en in het bijzonder de bepalingen van het VWEU betreffende de vrijheid van elke burger van de Unie om op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven.(28)

38.      Ten derde herinnert het Hof eraan dat „de burgerlijke staat van personen, waarvan de regels inzake het huwelijk [en de afstamming] deel uitmaken, tot de bevoegdheid van de lidstaten [behoort] en [...] het Unierecht deze bevoegdheid [onverlet laat]. Het staat de lidstaten dus vrij om in hun nationale recht al dan niet te voorzien in het huwelijk en het ouderschap van personen van hetzelfde geslacht. Evenwel moet elke lidstaat bij de uitoefening van die bevoegdheid het Unierecht in acht nemen en, in het bijzonder, de bepalingen van het VWEU betreffende de vrijheid van elke burger van de Unie om op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, door daartoe de burgerlijke staat van personen te erkennen die in een andere lidstaat overeenkomstig het recht van die lidstaat is vastgesteld.”(29)

39.      Volgens deze vaste rechtspraak is van een aanknoping met het Unierecht sprake in het geval van personen die het staatsburgerschap bezitten van een lidstaat en legaal op het grondgebied van een andere lidstaat verblijven.(30) Derhalve kan iedere burger van de Unie zich in deze situatie beroepen op de aan die hoedanigheid verbonden rechten, met name op die waarin artikel 21, lid 1, VWEU voorziet, in voorkomend geval ook ten opzichte van zijn lidstaat van herkomst.(31)

40.      In casu staat vast dat verzoeker in zijn hoedanigheid van burger van de Unie gebruik heeft gemaakt van zijn vrijheid om overeenkomstig artikel 21 VWEU naar een andere lidstaat dan zijn lidstaat van herkomst te reizen en daar te verblijven, en dat hij de nationaliteit van die andere lidstaat heeft verkregen.

41.      Daarnaast beroept verzoeker zich in zijn lidstaat van herkomst op rechten die hij heeft verkregen na gebruik te hebben gemaakt van zijn recht van vrij verkeer in het Verenigd Koninkrijk, dat toen een lidstaat van de Unie was. Tot slot wenst verzoeker als burger van de Unie, welke hoedanigheid hij – sinds het Verenigd Koninkrijk niet langer een lidstaat is – enkel vanwege zijn Roemeense nationaliteit heeft, vrij te kunnen reizen op het grondgebied van de Unie met Roemeense identiteits- en reisdocumenten.(32)

42.      De situatie van verzoeker valt dus binnen de werkingssfeer van het Unierecht. Kan aan deze analyse evenwel worden afgedaan vanwege het feit dat verzoeker zijn rechten in Roemenië heeft doen gelden nadat het Verenigd Koninkrijk zich uit de Unie heeft teruggetrokken?

B.      Gevolgen van het terugtrekkingsakkoord

43.      In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat

–        het Verenigd Koninkrijk zich op 31 januari 2020 heeft teruggetrokken uit de Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en

–        het terugtrekkingsakkoord overeenkomstig artikel 2, onder e), juncto artikel 126 ervan, voorziet in een overgangsperiode van 1 februari 2020, de datum van inwerkingtreding van dit akkoord, tot en met 31 december 2020. Overeenkomstig artikel 127, lid 1, eerste alinea, van dat akkoord was het Unierecht tijdens deze periode van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk, tenzij in dit akkoord anders is bepaald.

44.      In de tweede plaats stel ik vast dat

–        geen van de bepalingen van het terugtrekkingsakkoord voorziet in een afwijking van het in dat artikel 127 neergelegde beginsel betreffende Unierechtelijke bepalingen die van toepassing zouden zijn op het hoofdgeding, en

–        in casu in een andere lidstaat aanspraak wordt gemaakt op de gevolgen van de uitoefening van het recht van vrij verkeer in het Verenigd Koninkrijk, die zijn verkregen vóór de terugtrekking van die lidstaat uit de Unie respectievelijk het einde van de overgangsperiode. Op 21 februari 2017, na een deed-poll-procedure, zijn de voornaam van verzoeker in het hoofdgeding en zijn aanspreektitel immers gewijzigd en op 29 juni 2020, tijdens de overgangsperiode, is een GRC afgegeven, dat wil zeggen een akte waarin de mannelijke genderidentiteit werd bevestigd.

45.      Hieruit moet mijns inziens worden afgeleid dat dit GRC, dat tijdens de overgangsperiode is opgemaakt, in de betreffende lidstaat moet worden beschouwd als een officieel document van een andere lidstaat(33), overeenkomstig het Unierecht dat van toepassing was op de dag van de behandeling van het verzoek.

46.      Deze kwalificatie als lidstaat kan niet afhangen van het einde van de overgangsperiode en dientengevolge van de datum waarop de betrokkene aanspraak maakt op de gevolgen ervan.(34) Derhalve kan de door verzoeker gestelde beperking van het recht van vrij verkeer(35) wat de weigering betreft om zijn geboorteakte bij te werken, in beginsel worden beoordeeld in het licht van de bepalingen van artikel 21 VWEU.

47.      De verwijzende rechter wenst met zijn twee vragen, die mijns inziens gezamenlijk moeten worden onderzocht, dus in wezen te vernemen of artikel 21 VWEU en de artikelen 7 en 45 van het Handvest aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de autoriteiten van een lidstaat weigeren de voornaam en de genderidentiteit van een staatsburger van die lidstaat, die eveneens het Brits staatsburgerschap heeft, die rechtmatig zijn vastgelegd en verkregen in het Verenigd Koninkrijk, terwijl deze staat ten tijde van de eerste verklaring nog lid van de Unie was en het Unierecht ten tijde van de tweede verklaring nog van toepassing was, te erkennen en op te nemen in diens geboorteakte, op grond dat een bepaling van nationaal recht de mogelijkheid om dergelijke gegevens op te nemen afhankelijk stelt van de erkenning van de wijziging van geslacht door een rechterlijke instantie van de eerstgenoemde lidstaat.

48.      Derhalve moet worden bepaald welke gevolgen op het gebied van de burgerlijke stand volgens het Unierecht aan de litigieuze handelingen kunnen worden verbonden.

C.      Erkenning in een lidstaat op het gebied van de burgerlijke stand van wijzigingen van voornaam en gender die zijn verkregen in een andere lidstaat

49.      Gelet op de voorwaarden voor erkenning in een lidstaat van de gevolgen van in een andere lidstaat opgemaakte openbare documenten, merk ik in de eerste plaats op dat de verwijzende rechter ervan uitgaat dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde akten, die geen akten van de burgerlijke stand noch rechterlijke beslissingen zijn, geldig zijn en op het gebied van de burgerlijke stand dezelfde gevolgen kunnen hebben voor de identiteit van de verzoeker(36) als die welke zijn erkend door de Britse autoriteiten, die een nieuw paspoort en een rijbewijs hebben afgegeven na de verklaring van wijziging van voornaam en aanspreektitel (deed poll), zonder dat de verwijzende rechter enige verduidelijking geeft met betrekking tot het GRC.(37)

50.      In de tweede plaats moet voor een verzoek om een geboorteakte van een burger van de Unie bij te werken worden verwezen naar de beslissingen van het Hof op het gebied van de burgerlijke stand die uitsluitend betrekking hebben op de weigering door de autoriteiten van een lidstaat om de voor- en/of achternaam te erkennen die, in soortgelijke omstandigheden als die van het hoofdgeding, is verkregen door een staatsburger van die lidstaat die zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend en tevens de nationaliteit van een andere lidstaat bezit, waarbij de voor- en/of achternaam wordt bepaald volgens de in deze laatstgenoemde lidstaat geldende regels.(38)

51.      Het Hof heeft om te beginnen geoordeeld dat „de voornaam en achternaam van een persoon een bestanddeel zijn van zijn identiteit en van zijn privéleven, waarvan de bescherming is neergelegd in artikel 7 van het [Handvest] en artikel 8 van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: ‚EVRM’)”. Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat, hoewel artikel 7 van het Handvest dit niet uitdrukkelijk vermeldt, de voornaam en achternaam van een persoon niettemin zijn of haar privéleven en gezinsleven betreffen, aangezien de naam een middel is tot identificatie van een persoon en een band met een gezin uitdrukt.(39)

52.      Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de weigering om de in een andere lidstaat rechtmatig verkregen naam van een burger van de Unie te erkennen, een belemmering kan vormen voor de uitoefening van het in artikel 21 VWEU neergelegde recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, aangezien een discrepantie tussen twee namen waarmee een en dezelfde persoon wordt aangeduid, kan leiden tot verwarring en ongemakken voor het bewijs van zowel zijn identiteit als de aard van zijn familiebanden.(40)

53.      Ten slotte heeft het Hof geoordeeld dat wanneer het nationale recht andere rechtsgrondslagen bevat om de naam op verzoek van de betrokkene te wijzigen, deze – om als verenigbaar met het Unierecht te kunnen worden beschouwd – de uitoefening van de bij artikel 21 VWEU toegekende rechten niet onmogelijk of uiterst moeilijk mogen maken. Daarnaast moeten bij het ontbreken van een Unieregeling inzake de wijziging van de familienaam de in het nationale recht vastgestelde regels het gelijkwaardigheidsbeginsel eerbiedigen.(41)

54.      In deze beslissingen, die zijn gebaseerd op het recht van iedere burger van de Unie om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, heeft het Hof zich uitgesproken voor het in overeenstemming brengen van de akten van de burgerlijke stand in een lidstaat met een achternaam en/of voornaam die in een andere lidstaat is verkregen ofwel op grond van regels inzake naamsgeving(42), ofwel na een vrijwillige wijziging(43).

55.      De logica die aan deze rechtspraak ten grondslag ligt, is dat een in een andere lidstaat verkregen achternaam en/of voornaam niet op basis van een administratieve of rechterlijke handeling wordt erkend, maar automatisch wordt erkend in een kader van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten en ter waarborging van het vrije verkeer van de betrokkene in die staten. Deze logica verschilt dus van die van de erkenning van de gevolgen van een buitenlandse akte of beslissing, volgens methoden van internationaal privaatrecht(44), waarvoor de opstelling van bijzondere regels op andere grondslagen dan artikel 21 VWEU is gerechtvaardigd.(45)

56.      In deze omstandigheden moet worden bepaald onder welke voorwaarden deze rechtspraak kan worden toegepast, waarbij een onderscheid moet worden gemaakt tussen de in het hoofdgeding aan de orde zijnde akten, aangezien het Hof zich reeds heeft uitgesproken over de automatische erkenning van een nieuwe voornaam.

1.      Wijziging van voornaam

57.      Wat in casu de wijziging van voornaam betreft die verzoeker in het Verenigd Koninkrijk vóór de erkenning van zijn genderidentiteit heeft verkregen, staat vast dat de voornaam op het Britse paspoort en het Britse rijbewijs van verzoeker niet identiek is aan de voornaam die is ingeschreven in het Roemeense register van de burgerlijke stand en in de Roemeense administratieve documenten. Net als in de zaak die heeft geleid tot het arrest Bogendorff(46) en a fortiori bij de keuze van een nieuwe voornaam in verband met de latere verklaring van de genderidentiteit, lijdt het geen twijfel dat de verscheidenheid aan voornamen van een en dezelfde persoon voor deze persoon ernstige ongemakken van administratieve, professionele en particuliere aard kan veroorzaken.

58.      Bijgevolg vormt de weigering van de autoriteiten van een lidstaat om de voornaam te erkennen zoals deze is verkregen in een andere lidstaat die toen lid was van de Unie, een beperking van de vrijheden die elke burger op grond van artikel 21 VWEU geniet.

59.      De verwijzende rechter en de Roemeense regering maken geen gewag van een specifieke reden die de weigering om de door verzoeker in het Verenigd Koninkrijk verkregen voornaam te erkennen en op te nemen in de geboorteakte zou rechtvaardigen, behalve de door de Roemeense bevoegde autoriteiten opgeworpen reden in verband met de erkenning van de genderidentiteit.(47) Deze rechter heeft verder geen enkele bijzondere bepaling genoemd met betrekking tot de wijziging van voornaam, behalve die bepaling die verband houdt met de wijziging van geslacht. Voorts heeft hij geen enkele informatie verstrekt over een procedure tot erkenning van een buitenlandse beslissing in overeenstemming met het Unierecht inzake de achternaam of voornaam.(48)

60.      Doordat in de omstandigheden van het hoofdgeding de erkenning van de nieuwe voornaam wordt gekoppeld aan de erkenning van de genderidentiteit, wordt het doeltreffendheidsbeginsel niet geëerbiedigd en worden de rechten die verzoeker aan het Unierecht en met name aan artikel 21 VWEU ontleent, niet beschermd.(49) Tot slot zou de verwijzende rechter geen redenen in verband met de openbare orde of gelijke behandeling in aanmerking kunnen nemen ter rechtvaardiging van de weigering om de voornaam te wijzigen.(50)

61.      Derhalve ben ik van mening dat het, gelet op deze omstandigheden, voor het bijwerken van verzoekers geboorteakte geen enkel probleem is om de erkenning van de wijziging van voornaam los te koppelen van de erkenning van de wijziging van gender, ook al zou duidelijk zijn dat de voornaam verband houdt met een ander gender dan het gender waarmee het bij de geboorte vermelde geslacht uit sociologisch oogpunt wordt geassocieerd.

62.      Voorts ben ik van mening dat het in deze situatie voor de beoordeling van de reikwijdte van een beslissing tot automatische erkenning van een nieuwe voornaam noodzakelijk is om verder te kijken dan het feitelijke kader waarin het Hof is geadieerd, en voor ogen te houden dat een dergelijke erkenning gevolgen kan hebben voor andere akten van de burgerlijke stand, zoals die van de gezinsleden van de betrokkene waarin de voornaam voor de wijziging ervan voorkomt, zoals met name een huwelijksakte of een akte inzake geregistreerd partnerschap of de geboorteakte van een kind.

63.      Mijns inziens moet de erkenning van een nieuwe voornaam – wanneer de regeling inzake de burgerlijke stand daarin voorziet – zonder voorbehoud effect sorteren, temeer daar de identiteit van de betrokken derden niet gewijzigd wordt, anders dan bij de erkenning van een wijziging van de familienaam die door de echtgenoot is gekozen of verkregen of aan de kinderen is overgedragen. Zou daarentegen de naam vervolgens niet worden bijgewerkt, dan zou dit leiden tot een discrepantie tussen de akten van de burgerlijke stand waardoor de uitoefening van de aan artikel 21 VWEU ontleende rechten wordt belemmerd wanneer de gezinsleden daarop aanspraak wensen te maken op basis van de familiebanden die zij moeten aantonen.

64.      Om die reden moet de reikwijdte van het antwoord van het Hof mijns inziens niet worden beperkt tot de geboorteakte van de betrokkene. Artikel 21 VWEU moet bijgevolg in het algemeen aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de autoriteiten van een lidstaat weigeren de voornaam die door een staatsburger van die lidstaat is verkregen in een andere lidstaat waarvan hij ook de nationaliteit bezit, op te nemen in een register van de burgerlijke stand, op grond dat een bepaling van nationaal recht de mogelijkheid om die wijziging op te nemen afhankelijk stelt van de erkenning van de wijziging van geslacht door een rechterlijke instantie van eerstgenoemde lidstaat.

2.      Wijziging van gender

65.      In casu wordt het Hof verzocht zich voor het eerst uit te spreken over de vraag of bij wijziging van gender zijn rechtspraak inzake de burgerlijke stand en de grensoverschrijdende gevolgen van het verkrijgen van een naam in een lidstaat onverkort kan worden toegepast.

a)      Analogie met de rechtspraak van het Hof inzake de naam

66.      Om te beginnen moet worden benadrukt dat het Hof in het arrest van 26 juni 2018, MB (Geslachtsverandering en ouderdomspensioen)(51) weliswaar heeft gepreciseerd dat „het Unierecht [...] geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de burgerlijke staat van personen en de juridische erkenning van de geslachtsverandering van een persoon”(52), maar dat de zaak die tot die beslissing heeft geleid niet de juridische erkenning in een lidstaat van de in een andere lidstaat verkregen genderidentiteit tot voorwerp had.(53)

67.      Derhalve moet worden uitgemaakt of de rechtspraak van het Hof die enkel betrekking heeft op de erkenning van rechtswege in een lidstaat van de wijziging van een aspect van de identiteit van een burger van de Unie, te weten zijn naam, met het oog op de vermelding ervan in de burgerlijke stand in een andere lidstaat, onder dezelfde voorwaarden toepassing kan vinden wanneer het gaat om de vermelding van het geslacht in de geboorteakte.

68.      In een eerste fase van de analyse zou een bevestigend antwoord, waarbij wordt teruggegrepen naar de bewoordingen van het arrest Freitag(54), om drie redenen geboden kunnen zijn.

69.      Ten eerste is in de meeste lidstaten(55)de vermelding van het geslacht een integraal deel van iemands identiteit, net als de achternaam en voornaam(56). Meestal is de voornaam gekoppeld aan het geslacht dat op de geboorteakte wordt vermeld(57), en in sommige gevallen ook de achternaam(58).

70.      Vervolgens vereisen de grondslagen voor de erkenning van een nieuwe achternaam of voornaam met het oog op de inschrijving ervan in de burgerlijke stand – te weten de vereisten die voortvloeien uit artikel 21 VWEU en uit het recht op eerbiediging van het privéleven, waarvan de bescherming is neergelegd in artikel 7 van het Handvest en in artikel 8 EVRM(59) – dat een burger van de Unie de voornaamste aan zijn status ontleende rechten niet worden ontzegd, en zulks voor alle aspecten van zijn identiteit.

71.      Daarnaast is deze oplossing in overeenstemming met de inmiddels vaste rechtspraak van het EHRM, die is gebaseerd op artikel 8 EVRM en betrekking heeft op de eerbiediging van de genderidentiteit.(60)

72.      Het EHRM heeft zich weliswaar niet uitgesproken over gevallen van erkenning van beslissingen inzake wijziging van naam of geslacht(61), maar het heeft herhaaldelijk bevestigd dat de eerbiediging van het privéleven of familie- en gezinsleven voor de staat de positieve verplichting meebrengt om dit te waarborgen door maatregelen vast te stellen om zowel de wijziging van de achternaam of voornaam(62) als de wijziging van de genderidentiteit(63) te erkennen en daaraan de gevolgen op het gebied van de burgerlijke stand te verbinden.

73.      Tevens dient te worden opgemerkt dat 25 van de 27 lidstaten voorzien in procedures voor de wijziging van de burgerlijke stand zodat de wettelijke identiteit van de geboorte wordt gewijzigd door een individuele keuze met betrekking tot het gender(64), hetgeen de relevantie bevestigt van de oplossing die wordt voorgesteld op basis van de in punt 70 van de onderhavige conclusie genoemde beginselen, naar analogie van de rechtspraak inzake de naam.

74.      Ik voeg hieraan toe dat het ontbreken van een regeling in een lidstaat voor de erkenning van de verklaring van wijziging van het gender mij geen belemmering lijkt te vormen in het licht van artikel 21 VWEU, vanwege de positieve verplichting die voortvloeit uit de rechtspraak van het EHRM(65) en vanwege het feit dat een vergelijking kan worden getrokken met het arrest Grunkin en Paul. In die beslissing heeft het Hof zich uitgesproken over de erkenning van de achternaam van een kind, bestaande uit die van zijn vader en zijn moeder, terwijl het Duitse recht niet in een dergelijke dubbele naam voorzag.(66)

75.      Wat ten slotte de door het Hof onderzochte rechtvaardigingsgronden voor een beperking van het vrije verkeer betreft, heeft het Hof zich in het bijzonder uitgesproken over de doelstelling om in geval van een vrijwillige naamswijziging te voorkomen dat het nationale recht inzake de staat van personen wordt omzeild door uitsluitend met dat doel gebruik te maken van de vrijheid van verkeer en de daaruit voortvloeiende rechten. Bij die gelegenheid heeft het Hof eraan herinnerd dat het in punt 24 van het arrest van 9 maart 1999, Centros(67), reeds had geoordeeld dat een lidstaat stellig maatregelen kan treffen die tot doel hebben te verhinderen dat sommige van zijn onderdanen van de krachtens het Verdrag geschapen mogelijkheden profiteren om zich op onaanvaardbare wijze aan hun nationale wetgeving te onttrekken, en dat de justitiabelen zich niet met het oog op misbruik of bedrog op het Unierecht kunnen beroepen.(68)

76.      In dit verband moet met betrekking tot de erkenning van de genderidentiteit rekening worden gehouden met het feit dat de regelgeving van de lidstaten hierover thans minder geconsolideerd is dan die inzake naamswijziging op het tijdstip waarop het Hof uitspraak heeft gedaan.(69) Sommige lidstaten voorzien in een zelfbeschikkingsprocedure(70), terwijl in andere lidstaten, als gevolg van de rechtspraak van het EHRM(71), de bewijsvereisten zijn gewijzigd of zelfs afgeschaft.(72)

77.      Deze verscheidenheid van materiële rechten die van toepassing zijn in geval van wijziging van geslacht, kan evenwel niet de conclusie wettigen dat er gewichtige redenen zijn om de wijziging van geslacht niet te erkennen.(73) Aangezien het erom gaat de aan het burgerschap verbonden rechten effect te laten sorteren, rechtvaardigt deze diversiteit enkel dat meer waakzaamheid wordt betracht ten aanzien van de voorwaarden waaronder deze rechten worden uitgeoefend teneinde elk misbruik te voorkomen.

78.      Zoals ter terechtzitting is overwogen lijkt het mij bijgevolg passend, teneinde het gevaar van misbruik uit te sluiten, dat voorwaarden inzake woonplaats of nationaliteit(74) kunnen worden toegepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan of er nauwe banden bestaan met de lidstaat waar een dergelijke wijziging heeft plaatsgevonden.(75)

79.      Met betrekking tot de toepassing van de hierboven uiteengezette beginselen in het hoofdgeding merk ik op dat de enige rechtvaardiging voor de weigering om de wijziging van gender na een verklaring van genderidentiteit, zoals uiteengezet in het verzoek om een prejudiciële beslissing(76), zonder enige procedure te erkennen en in de betrokken geboorteakte op te nemen, is dat er in Roemenië andere rechtsgrondslagen zijn om een wijziging van het geslacht te verkrijgen.

80.      Zoals de verwijzende rechter heeft opgemerkt, blijkt uit het arrest X en Y tegen Roemenië(77) evenwel dat deze nationale procedure niet verenigbaar met het Unierecht kan worden geacht, aangezien zij de uitoefening van de bij artikel 21 VWEU verleende rechten onmogelijk of uiterst moeilijk maakt.(78)

81.      Bijgevolg zou het Hof, gelet op de omstandigheden van het hoofdgeding, net als in de eerdere arresten betreffende de naam van een Unieburger kunnen oordelen dat de weigering van de Roemeense autoriteiten om de genderidentiteit te erkennen die in het Verenigd Koninkrijk is verkregen toen het Unierecht nog van toepassing was, een ongerechtvaardigde beperking vormt van de vrijheden die elke burger van de Unie op grond van artikel 21 VWEU geniet.

82.      In de tweede fase van de analyse leidt de noodzakelijke beoordeling van de algemene strekking van een dergelijke beslissing, die op dezelfde grondslagen is gebaseerd als die van de rechtspraak van het Hof inzake naam, evenwel tot de vraag of de specifieke gevolgen op het gebied van de persoonlijke status van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte eventueel moeten worden beperkt.

b)      Moeten er beperkingen worden gesteld aan de toepassing van de rechtspraak inzake naam?

83.      De vermelding van het geslacht in de geboorteakte heeft bijzondere gevolgen voor de persoonlijke status. Welke gevolgen moeten in voorkomend geval daaraan worden verbonden gelet op de laatste beslissingen van het Hof – te weten de arresten Coman e.a. en Pancharevo – over de voorwaarden waaronder akten van de burgerlijke stand van een lidstaat rechtsgevolgen moeten hebben in een andere lidstaat?

1)      Specifieke gevolgen van de vermelding van het geslacht in de burgerlijke stand voor de persoonlijke status

84.      De verklaring omtrent de seksuele identiteit heeft voor de burgerlijke staat van personen gevolgen die de naam niet heeft. Naamswijziging kan er zeker voor zorgen dat de achternaam van personen aan wie deze naam is doorgegeven, of die door henzelf is gekozen daarna ook wijzigt.(79) Daarmee vergeleken kan een verklaring van genderidentiteit evenwel niet worden beschouwd als een wilsuiting die beperkt is tot de identiteit van de betrokkene.

85.      Deze verklaring wijzigt zowel de persoonlijke status als de gezinsstatus van de betrokkene. Zij kan dus worden ingeroepen bij de uitoefening van de rechten die samenhangen met het verschil in geslacht (huwelijk, afstamming, pensioen(80), gezondheid, sportwedstrijden, enz.).

86.      Wanneer het bijwerken van akten van de burgerlijke stand wordt gerechtvaardigd door de doelstelling om de rechten te waarborgen die verbonden zijn aan het recht op vrij verkeer van de betreffende burger en zijn gezinsleden(81), is het bijgevolg absoluut noodzakelijk om, zoals bij de wijziging van voornaam(82), na te gaan welke gevolgen een dergelijke inschrijving van een in een lidstaat erkende verklaring van genderidentiteit op haar beurt heeft voor andere akten van de burgerlijke stand, zoals huwelijksakten of geboorteakten van kinderen, die voor een dergelijke verklaring(83) in dezelfde lidstaat of in andere lidstaten zijn opgesteld, zoals blijkt uit de arresten Coman e.a. en Pancharevo.

2)      Gevolgen van de erkenning en de inschrijving in een register van de burgerlijke stand van de verklaring van de in een andere lidstaat verkregen genderidentiteit

87.      Ik leid uit de arresten Coman e.a. en Pancharevo af dat het Hof de eerbiediging heeft verzekerd van het beginsel dat het Unierecht de bevoegdheid van de lidstaten onverlet laat om gegevens in de burgerlijke stand op te nemen die zouden leiden tot erkenning van het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht of het bestaan van een afstammingsband met twee ouders van hetzelfde geslacht. In dit laatste geval is er duidelijk op gewezen dat er geen verplichting van de lidstaten bestaat op het gebied van de burgerlijke stand.(84)

88.      Derhalve ben ik van mening dat de vraag welke gevolgen de erkenning in een lidstaat heeft van akten of beslissingen inzake de vermelding van het geslacht die zijn opgemaakt of vastgesteld in een andere lidstaat, vanuit een andere invalshoek moet worden beoordeeld dan de vraag die het Hof inzake naam heeft behandeld.(85)

89.      In het arrest Coman e.a. heeft het Hof namelijk weliswaar geoordeeld dat een lidstaat verplicht is om een in een andere lidstaat overeenkomstig het recht van die lidstaat gesloten huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht te erkennen, maar het heeft verduidelijkt dat dit huwelijk enkel moet worden erkend met het oog op toekenning van een afgeleid verblijfsrecht aan een derdelander, en dat deze verplichting tot erkenning niet betekent dat die lidstaat het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht in zijn wetgeving moet opnemen.(86)

90.      In het arrest Pancharevo heeft het Hof geoordeeld dat de autoriteiten van een lidstaat hun onderdaan een identiteitskaart of een paspoort moeten verstrekken op basis van een in een andere lidstaat opgestelde geboorteakte, ongeacht of een nieuwe geboorteakte is opgesteld en ingeschreven in een nationaal register, aangezien eerstgenoemde akte moet worden erkend.(87)

91.      In deze twee arresten heeft het Hof zijn beslissing laten aansluiten op zijn vaste rechtspraak over de grensoverschrijdende gevolgen van een toegekende of gekozen naam. Het heeft in herinnering gebracht dat de burgerlijke staat van personen tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort(88) maar dat de aan artikel 21 VWEU ontleende rechten moeten worden gewaarborgd, waardoor het huwelijk van personen van hetzelfde geslacht(89) of de in een andere lidstaat ingeschreven afstammingsband met ouders van hetzelfde geslacht moeten worden erkend.(90) In dit laatste geval werd uit de in een lidstaat opgemaakte akte van de burgerlijke stand het bestaan van een afstammingsband aangetoond uitsluitend met het oog op de afgifte van een reisdocument door een andere lidstaat aan zijn staatsburgers(91), zonder dat dit gevolgen had voor het bijhouden van de registers van de burgerlijke stand van die andere lidstaat.

92.      In het licht van deze arresten moet de oplossing – die is gebaseerd op het vereiste van zowel persoonlijke autonomie(92) als van het recht van vrij verkeer van de burgers van de Unie(93) – voor erkenning en inschrijving in het register van de burgerlijke stand van een wijziging van gender naar aanleiding van een verklaring met betrekking tot de genderidentiteit die in een andere lidstaat is verkregen, mijns inziens bepaalde beperkingen bevatten.

93.      Deze oplossing zou erin bestaan de verplichting voor de lidstaten tot inschrijving van de wijziging van de identiteitsgegevens van een persoon overeenkomstig het gekozen gender te beperken tot enkel zijn geboorteakte wanneer deze wijziging gevolgen kan hebben voor andere akten van de burgerlijke stand. Het in algemene bewoordingen geformuleerde antwoord van het Hof aan de verwijzende rechter zou de gevolgen inzake de burgerlijke staat van de aan artikel 21 VWEU ontleende beginselen beperken tot de identificatiegegevens van de betrokkene(94) die met name ertoe dienen dat hij zich kan verplaatsen op het grondgebied van de Unie, namelijk met het oog op de afgifte van een identiteitskaart of een paspoort(95).

94.      Die oplossing zou tot gevolg hebben dat het bijwerken van akten van de burgerlijke stand betreffende de gezinsleden van de betrokkene niet verplicht is op grond van het Unierecht, voor zover deze bijwerking zou meebrengen dat in de registers van de burgerlijke stand een erkenning volgt van het huwelijk van personen van hetzelfde geslacht(96) of van het bestaan van afstammingsbanden ten aanzien van ouders van hetzelfde geslacht(97), hetgeen aan de lidstaten niet kan worden opgelegd krachtens het Unierecht.

95.      In die optiek zou de reeds door het Hof op basis van artikel 21 VWEU geformuleerde noodoplossing voor de discrepantie tussen de akten van de burgerlijke stand van echtelieden of van leden van hetzelfde gezin, kunnen worden aangepast in die zin dat de verklaring van genderidentiteit enkel gevolgen heeft voor de vermeldingen in reeds bestaande akten van de burgerlijke stand bij afgifte van een identiteitskaart, een verblijfsvergunning of een paspoort, overeenkomstig de rechtspraak van het Hof in de arresten Coman e.a. en Pancharevo.

96.      Deze oplossing is zeker niet bevredigend vanuit het oogpunt van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven en het belang van het kind, aangezien de transseksuele persoon zijn familiebanden die zijn vastgesteld aan de hand van akten van de burgerlijke stand moet kunnen aantonen. Ik ben namelijk van mening dat het weliswaar mogelijk is de afgifte van een administratief document om het grondgebied waarvan de burger onderdaan is te verlaten, los te zien van het bijhouden van de burgerlijke stand, maar dat dan in geval van terugkeer van de burger niet voldaan wordt aan het vereiste van een leven zonder administratieve problemen.(98)

97.      Aangezien de erkenning in een lidstaat van een wijziging van de identiteit van een burger van de Unie die in een andere lidstaat heeft plaatsgevonden, is gebaseerd op artikel 21 VWEU, zijn echter enkel de lidstaten bevoegd om de gevolgen voor de staat van personen vast te stellen die zouden voortvloeien uit het met elkaar in overeenstemming brengen van alle akten van de burgerlijke stand.(99)

98.      Het EHRM is eveneens van oordeel dat de publieke belangen die in het geding zijn bij de organisatie van de burgerlijke stand(100) en de erkenning van iemands genderidentiteit tegen elkaar moeten worden afgewogen.(101) In dit verband moet rekening worden gehouden met de verschillende vereisten in de lidstaten.(102)

99.      Bijgevolg ben ik van mening dat artikel 21 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat weigeren de genderidentiteit die een staatsburger van deze lidstaat in een andere lidstaat waarvan hij eveneens de nationaliteit bezit, heeft verkregen, te erkennen en zonder procedure op te nemen in de geboorteakte van deze staatsburger. Het bestaan in het nationale recht van een procedure voor de wijziging van het geslacht of gender kan een dergelijke weigering niet rechtvaardigen.

100. Gelet op bovenstaande overwegingen met betrekking tot de in een andere lidstaat verkregen wijzigingen van voornaam en geslacht en gelet op de omstandigheden van het hoofdgeding, zal ik het Hof een antwoord op de vragen van de verwijzende rechter betreffende de burgerlijke stand voorstellen dat beperkt is tot de geboorteakte van de betrokken burger van de Unie, in algemene bewoordingen is geformuleerd en wordt aangevuld met de precisering dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie geen gevolgen heeft.

V.      Conclusie

101. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Judecătorie Sectorului 6 București te beantwoorden als volgt:

„1)      Artikel 21 VWEU en de artikelen 7 en 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij zich ertegen verzetten dat de autoriteiten van een lidstaat weigeren de voornaam en de genderidentiteit van een staatsburger van deze lidstaat die rechtmatig zijn vastgelegd en verkregen in een andere lidstaat, waarvan hij eveneens de nationaliteit bezit, te erkennen en op te nemen in de geboorteakte van deze staatsburger.

Het bestaan van gerechtelijke of administratieve procedures voor de wijziging van geslacht kan geen beletsel vormen voor een dergelijke automatische erkenning.

Het Unierecht laat evenwel de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om in hun nationale recht de gevolgen van die erkenning en vermelding in andere akten van de burgerlijke stand alsmede op het gebied van de staat van personen, waartoe de regels betreffende het huwelijk en de afstamming behoren, vast te stellen.

2)      Het feit dat het verzoek om erkenning en inschrijving in een register van de burgerlijke stand van de in het Verenigd Koninkrijk verkregen wijziging van voornaam en gender in een lidstaat van de Unie is ingediend op een datum waarop het Unierecht niet meer van toepassing was in het Verenigd Koninkrijk, is niet van belang.”


1      Oorspronkelijke taal: Frans.


i      Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.


2      Hierna: „Handvest”.


3      Het gaat om de Direcție de Evidență a Persoanelor Cluj, de Serviciu stare civilă (dienst burgerlijke stand van het directoraat persoonsregister Cluj, Roemenië; hierna: „burgerlijke stand van Cluj”); de Direcție pentru Evidența Persoanelor și Administrarea Bazelor de Date din Ministerul Afacerilor Interne (directoraat persoonsregister en databankbeheer van het ministerie van Binnenlandse Zaken, Roemenië) en de Municipiu Cluj-Napoca (gemeente Cluj-Napoca, Roemenië).


4      Ik wijs erop dat het voorwerp van het geding niet de rectificatie van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte betreft, maar de vermelding in die akte van de erkenning van de verklaring van genderidentiteit, dat wil zeggen de bevestiging van de overtuiging te behoren tot een ander gender dan het gender dat overeenkomt met het bij de geboorte toegewezen geslacht, hetgeen gestaafd wordt door een certificaat. Het gaat er dus om op het gebied van de burgerlijke stand een onderscheid te maken tussen „een morfologische verwijzing en een psychosociale perceptie” (zie Gallus, N., „L’enregistrement du nouveau sexe de la personne transgenre – L’évolution en droit belge: entre l’exigence du respect de la vie privée et la sécurité juridique de l’organisation de l’état civil”, Revue trimestrielle des droits de l’homme, nr. 133, Nemesis, Brussel, 2023, blz. 247‑264, meer bepaald blz. 252). Zie ook het verslag van het directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken van de Europese Commissie, „Legal gender recognition in the EU: the journeys of trans people towards full equality”, juni 2020, punt 1.6.3., blz. 27 en 28. Zie eveneens, Moron-Puech, B., „Regards comparatistes sur la mention du sexe à l’état civil pour les personnes transgenres et intersexuées”, in Courduriès, J., Dourlens, C., en Hérault, L, État civil et transidentité – Anatomie d’une relation singulière: genre, identité, filiation, Presses universitaires de Provence, Aix-en-Provence, 2021, blz. 211‑249, in het bijzonder blz. 214‑217. Een drietalig glossarium (Engels, Frans, Duits) is opgenomen in bijlage II bij het verslag van de International Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex Association (ILGA) Europe, „Report on ‚transsexuality and international private law’”, beschikbaar op: https://transexualia.org/wp-content/uploads/2015/03/Legal_ilgalaw.pdf. Zie voor een ander glossarium in het Frans of Engels het glossarium van de Europese Commissie tegen racisme en onverdraagzaamheid (ECRI) van de Raad van Europa.


5      Ik geef het Hof in overweging deze term te gebruiken aangezien hiermee uitdrukking wordt gegeven aan het feit dat hij houder van een recht of begunstigde van een nieuwe burgerlijke staat is geworden.


6      PB 2020, L 29, blz. 7; hierna „terugtrekkingsakkoord”.


7      PB 2020, L 29, blz. 1.


8      Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 282 van 11 november 1996.


9      Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 68 van 2 februari 2003. Zoals wordt bevestigd door artikel 411 van wet nr. 119/1996, dat dit artikel sinds 2 mei 2022 vervangt, moet het woord „naam” worden gelezen als een verwijzing naar de achternaam of voornaam.


10      Zie modellen van akten van de burgerlijke stand in de bijlagen bij wet nr. 119/1996. In artikel 14, lid 3, van de Norme metodologice de aplicare unitară a dispozițiilor legale privind evidența, domiciliul, reședința și actele de identitate ale cetățenilor români (methodologische normen voor de uniforme toepassing van de wettelijke bepalingen betreffende het bevolkingsregister, de woonplaats, de verblijfplaats en de identiteitsbewijzen van personen met het Roemeense staatsburgerschap), goedgekeurd bij Hotărâre Guvernului nr. 1375/2006 (besluit nr. 1375/2006 van de regering) van 4 oktober 2006 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 851 van 17 oktober 2006) wordt uitgelegd hoe dit nummer tot stand komt. Het eerste cijfer geeft het geslacht aan en de eeuw waarin de geboorte heeft plaatsgevonden. Het cijfer 1 wordt toegekend aan personen van het mannelijke geslacht die tussen 1900 en 1999 zijn geboren, het cijfer 2 wordt toegekend aan personen van het vrouwelijke geslacht die tussen 1900 en 1999 zijn geboren. De cijfers 5 en 6 zijn voor de periode 2000‑2099.


11      Zie Ordonanța de urgență a Guvernului nr. 97/2005 privind evidența, domiciliul, reședința și actele de identitate ale cetățenilor români (noodverordening nr. 97/2005 van de regering betreffende het persoonsregister, de woonplaats, de verblijfplaats en de identiteitsbewijzen van Roemeense staatsburgers) van 14 juli 2005 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 641 van 20 juli 2005), en Hotărâre Guvernului nr. 557/2006 privind stabilirea datei de la care se pun în circulaţie paşapoartele electronice, precum și a formei și conținutului acestora (besluit nr. 557/2006 van de regering waarbij de datum wordt vastgesteld voor het in het verkeer brengen van elektronische paspoorten en de vorm en de inhoud ervan wordt vastgesteld), van 26 april 2006 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 376 van 2 mei 2006).


12      Zie de volgende websites voor meer informatie over respectievelijk de huidige wetgeving en de praktijk: https://uk.westlaw.com/Document/I5F92B790E42311DAA7CF8F68F6EE57AB/View/FullText.html?originationContext=document&transitionType=DocumentItem&vr=3.0&rs=PLUK1.0&contextData=(sc.Search)&firstPage=true en https://www.gov.uk/apply-gender-recognition-certificate.


13      Hierna: „GRC”.


14      Zie de vermelding op het GRC die is toegevoegd aan het dossier van het hoofdgeding [„Warning: A certificate is not evidence of identity” (vrije vertaling: „Let op: een certificaat vormt geen identiteitsbewijs”)] en het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 januari 2021, X en Y tegen Roemenië (CE:ECHR:2021:0119JUD000214516, § 32; hierna: „arrest X en Y tegen Roemenië”).


15      Zie de volgende website voor details in de praktijk: https://www.gov.uk/change-name-deed-poll.


16      Ik geef het Hof in overweging de term „verzoeker” te gebruiken op grond dat de wijziging van gender in een lidstaat juridisch is erkend.


17      Hierna: „EHRM”.


18      Verzoeker heeft verwezen naar het arrest X en Y tegen Roemenië.


19      C‑148/02, EU:C:2003:539; hierna: „arrest Garcia Avello”.


20      C‑353/06, EU:C:2008:559; hierna: „arrest Grunkin en Paul”.


21      C‑541/15, EU:C:2017:432; hierna: „arrest Freitag”.


22      C‑490/20, EU:C:2021:1008; hierna: „arrest Pancharevo”.


23      PB 2012, L 351, blz. 1. Zie artikel 1, lid 2, van deze verordening.


24      Verdrag ondertekend te Brussel op 27 september 1968 (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij de opeenvolgende verdragen betreffende de toetreding van de nieuwe lidstaten tot dit verdrag (PB 1998, C 27, blz. 1).


25      PB 2003, L 338, blz. 1. Hetzelfde geldt voor verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (PB 2019, L 178, blz. 1, met rectificaties in PB 2019, L 235, en PB 2023, L 148), waarbij verordening (EG) nr. 2201/2003 met ingang van 1 augustus 2022 is ingetrokken.


26      PB 2016, L 200, blz. 1.


27      COM(2010) 747 definitief. Zie Mirisch-Krueger, M., „Filling the Legal Void in Interstate Legal Gender Recognition in the European Union: A U.S. Style Full Faith and Credit Clause and Coman-Based Approach”, Southwestern Journal of International Law, deel 28,  nr. 1, 2022, blz. 210‑229, meer bepaald blz. 213, over de vaststelling dat er geen uniforme regels inzake juridische gendererkenning zijn. Zie ook, voor een uiteenzetting van de verschillende oplossingen voor de Uniewetgever, blz. 216 e.v. Zie meer bepaald blz. 217 e.v. [Titel II, B, met als opschrift „vaststelling in Europa van een Full Faith and Credit Clause ten gunste van de interstatelijke erkenning van het gender” (vrije vertaling)], voor een analyse die is gestoeld op het Amerikaanse recht (artikel IV, lid 1, van de grondwet van de Verenigde Staten) ten gunste van de vaststelling van een fundamenteel beginsel van wederzijds vertrouwen in de Unie met het oog op de automatische erkenning van de genderidentiteit tussen de lidstaten.


28      Zie arrest Freitag [punt 33, waarin wordt verwezen naar de arresten Garcia Avello (punt 25) en Grunkin en Paul (punt 16), en naar de arresten van 22 december 2010, Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punten 38 en 39); 12 mei 2011, Runevič-Vardyn en Wardyn (C‑391/09, EU:C:2011:291, punt 63), en 2 juni 2016, Bogendorff von Wolffersdorff (C‑438/14, EU:C:2016:401, punt 32; hierna: „arrest Bogendorff”)].


29      Arrest Pancharevo [punt 52, waarin wordt verwezen naar het arrest van 5 juni 2018, Coman e.a. (C‑673/16, EU:C:2018:385, punten 36‑38 en aldaar aangehaalde rechtspraak; hierna: „arrest Coman e.a.”)].


30      Zie arrest Garcia Avello (punt 27) en arrest Freitag (punt 34).


31      Zie in die zin arrest Coman e.a. (punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en arrest Pancharevo (punt 42).


32      Zie in die zin arrest van 9 juni 2022, Préfet du Gers en Institut national de la statistique et des études économiques (C‑673/20, EU:C:2022:449, punten 55‑58 en 79).


33      Zie over deze kwalificatie arrest van 14 maart 2024, Commissie/Verenigd Koninkrijk (Arrest van de Supreme Court) (C‑516/22, EU:C:2024:231, punt 53).


34      Zie naar analogie, wat betreft de gevolgen van akten die zijn opgemaakt voor de toetreding van een staat tot de Unie, arrest van 12 mei 2011, Runevič-Vardyn en Wardyn (C‑391/09, EU:C:2011:291, punt 55).


35      Zie punt 25 van de onderhavige conclusie.


36      Ik merk in dit verband op dat het arrest Pancharevo (punt 20) de enige beslissing is van het Hof waarin dit soort overgelegde akte van de burgerlijke stand, de legalisatie en de vertaling ervan verduidelijkt zijn. In de zaak die geleid heeft tot het arrest Freitag, had de betrokkene zijn paspoort overgelegd (punt 20). Geen enkele specifieke aanwijzing is gegeven over de aan de Duitse autoriteiten overgelegde documenten in het arrest Bogendorff, waarin in punt 15 wordt verduidelijkt dat de voornaam en achternaam zijn gewijzigd als gevolg van een verklaring (deed poll). In het arrest Grunkin en Paul was de achternaam van een Duits kind het voorwerp van het geding, welke achternaam was opgenomen in de geboorteakte die in Denemarken was opgemaakt.


37      Zie voor de verklaring (deed poll) ter vergelijking arrest Bogendorff (punt 15) en, wat het definitieve karakter van het GRC betreft, arrest van 26 juni 2018, MB (Geslachtsverandering en ouderdomspensioen) (C‑451/16, EU:C:2018:492, punt 11). Ter terechtzitting heeft verzoeker verklaard dat zijn verklaring (deed poll) in februari 2017 was ingeschreven en dat hij, aangezien hij niet gehuwd was, een definitief GRC had verkregen. Zie section 4, lid 2, van de Gender Recognition Act 2004.


38      Zie arresten Bogendorff en Freitag. Het Hof heeft later twee beslissingen over de persoonlijke status gegeven die betrekking hadden op het in een andere lidstaat geregistreerde huwelijk of de aldaar geregistreerde geboorte van een burger van de Unie. Hieruit kan evenwel geen enkel argument worden ontleend met betrekking tot de verplichtingen ten aanzien van het bijhouden van de burgerlijke stand. Deze beslissingen hebben betrekking op de administratieve gevolgen die de in een andere lidstaat opgemaakte akten van de burgerlijke stand in een lidstaat moeten hebben. Zij staan los van de inschrijving van deze akten, in welke vorm dan ook, door een dienst die belast is met het bijhouden van de burgerlijke stand in de eerste lidstaat [zie arresten Coman e.a. (punt 45, twee laatste volzinnen) en Pancharevo (punt 57)]. Zie eveneens punten 89‑91 van de onderhavige conclusie.


39      Zie arrest Bogendorff (punt 35). Voor wat betreft artikel 8 EVRM heeft het Hof verwezen naar de arresten van 22 december 2010 Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en 12 mei 2011, Runevič-Vardyn en Wardyn (C‑391/09, EU:C:2011:291, punt 66).


40      Zie arrest Freitag (punten 36 en 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie eveneens met betrekking tot de voornaam arrest Bogendorff (punt 38).


41      Zie arrest Freitag (punten 41 en 42).


42      Zie arrest Garcia Avello en arrest Grunkin en Paul.


43      Zie arrest Bogendorff en arrest Freitag.


44      Zie in dit verband punt 36 van de onderhavige conclusie. Zie over de erkenningsmethode ook Jault-Seseke, F., en Pataut, E., „Le citoyen européen et son nom”, Europa als Rechts- und Lebensraum: Liber amicorum für Christian Kohler zum 75. Geburtstag, Gieseking Verlag, Bielefeld, 2018, blz.  371‑384, meer bepaald blz. 377, en Gössl, S. L., en Melcher, M., „Recognition of a status acquired abroad in the EU. – A challenge for national laws from evolving traditional methods to new forms of acceptance andbypassing alternatives”, Cuadernos de derecho transnacional, deel 14, nr. 1, Université Carlos III de Madrid, Madrid, 2022, blz.  1012‑1043, meer bepaald blz. 1041.


45      Zie ter illustratie Overeenkomst nr. 29 van de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand (ICBS) betreffende de erkenning van beslissingen inzake de vaststelling van een geslachtsverandering, vastgesteld door de Algemene Vergadering van Lissabon op 16 september 1999 en ondertekend te Wenen op 12 september 2000. Deze overeenkomst, die openstaat voor ondertekening door elk lid van de ICBS of elke lidstaat van de Unie, is op 1 maart 2011 in werking getreden. Zij is ondertekend door de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek en de Republiek Oostenrijk en geratificeerd door het Koninkrijk Spanje en het Koninkrijk der Nederlanden. Het doel van deze overeenkomst is een versterkte controle mogelijk te maken die erop gericht is overeenkomstig bepaalde standaardregels van internationaal privaatrecht een grens te stellen aan de individuele wil. Zie ook het commentaar van Guez, P., „Identité de genre et droit international privé”, in Gallus, N., Droit des familles, genre et sexualité, Anthemis, Limal, 2012, blz. 115‑137, meer bepaald blz. 132‑134.


46      Zie punt 38 van dat arrest.


47      Zie punt 26 van de onderhavige conclusie.


48      Zie ter vergelijking Gössl, S. L., en Melcher, M., op. cit., meer bepaald blz. 1039, voetnoot 216.


49      Zie in die zin arrest Freitag (punt 42).


50      Zie in die zin arrest Bogendorff (punt 83).


51      C‑451/16, EU:C:2018:492.


52      Zie punt 29 van dat arrest. In dat punt herinnert het Gerecht aan zijn vaste rechtspraak dat „[de lidstaten] bij de uitoefening van deze bevoegdheid [...] het Unierecht in acht dienen te nemen, met name de bepalingen over het discriminatieverbod (zie in die zin met name arresten van 27 april 2006, Richards, C‑423/04, EU:C:2006:256, punten 21‑24; 1 april 2008, Maruko, C‑267/06, EU:C:2008:179, punt 59, en [Coman e.a.], punten 37 en 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak)”.


53      In punt 27 van dat arrest heeft het Hof verduidelijkt dat „het hoofdgeding en de aan het Hof voorgelegde vraag uitsluitend betrekking hebben op de voorwaarden voor de toekenning van het ouderdomspensioen zoals dat in het hoofdgeding aan de orde is. Het Hof is dus niet de vraag voorgelegd of de juridische erkenning van een geslachtsverandering algemeen afhankelijk kan worden gesteld van de nietigverklaring van een huwelijk dat vóór die geslachtsverandering is gesloten”.


54      Zie de punten 36‑39 van dat arrest.


55      Met betrekking tot de kwestie van het ontbreken van een geslachtsaanduiding bij de inschrijving in de burgerlijke stand in bepaalde lidstaten van de geboorte van een kind aan wie noch een vrouwelijk, noch een mannelijk geslacht kan worden toegewezen, zie Gössl, S. L., „From question of fact to question of law to question of private international law: the question whether a person is male, female, or ...?”, Journal of Private International Law, deel 12, nr. 2, Hart Publishing, Oxford, 2016, blz. 261‑280, meer bepaald blz. 263, voetnoot 8. Voor een overzicht van rechtsvergelijkende gegevens, zie EHRM, 31 januari 2023, Y tegen Frankrijk (CE:ECHR:2023:0131JUD007688817, § 37). Zie voor de vaststelling van het ontbreken van een Europese consensus ter zake § 90 van dat arrest.


56      Zie in die zin Guez, P., op. cit., meer bepaald blz. 135. Zie ook het proefschrift over zelfbeschikking inzake geslacht in het internationaal privaatrecht van Schulz, A., Geschlechtliche Selbstbestimmung im Internationalen Privatrecht, Mohr Siebeck, Tübingen, 2024, blz. 222.


57      Zie Župan, M., en Drventić, M., „Gender Issues in Private International Law”, Gender Perspectives in Private Law, Springer, Cham, 2023, blz. 1‑28, meer bepaald blz. 10.


58      Zie bijvoorbeeld Poolse familienamen die worden weergegeven in de vorm van een bijvoeglijk naamwoord met specifieke achtervoegsels (zoals -ski, -cki, -dzki) en waarvan de uitgang vrouwelijk wordt in de Poolse taal als wordt verwezen naar een vrouw. De achternaam van een persoon van het vrouwelijke geslacht wordt weergegeven met een achtervoegsel eindigend op een „a” in plaats van een „i”. Zie in dit verband: https://rjp.pan.pl/dziaalno-rady-w-zwizku-z-ustaw-o-jzyku-polskim?view=article&id=114:nazwiska-kobiet&catid=48.


59      Zie arrest Bogendorff (punt 35).


60      Zie over het recht van eenieder om gegevens met betrekking tot zijn identiteit vast te stellen door zijn wijziging van geslacht juridisch te laten erkennen, met name arresten van het EHRM van 11 juli 2002, Christine Goodwin tegen Verenigd Koninkrijk (CE:ECHR:2002:0711JUD002895795, §§ 71‑93), en 23 mei 2006, Grant tegen Verenigd Koninkrijk (CE:ECHR:2006:0523JUD003257003, §§ 39‑44). In het arrest van 17 februari 2022, Y tegen Polen (CE:ECHR:2022:0217JUD007413114, § 76), heeft het EHRM eraan herinnerd dat de staten bij de uitvoering van hun positieve verplichting krachtens artikel 8 EVRM over een zekere beoordelingsmarge beschikken. Bij het bepalen van de omvang van deze beoordelingsmarge moet rekening worden gehouden met een aantal factoren. Voorts heeft het EHRM in het kader van het „privéleven”, onder verwijzing naar zijn arresten van 11 juli 2002, Christine Goodwin tegen Verenigd Koninkrijk (CE:ECHR:2002:0711JUD002895795, § 90), en 16 juli 2014, Hämäläinen tegen Finland (CE:ECHR:2014:0716JUD003735909, § 67), geoordeeld dat wanneer een bijzonder belangrijk aspect van het bestaan of de identiteit van een persoon in het geding is, de aan de staat gelaten beoordelingsmarge beperkt zal zijn. Zie voor een gedetailleerde uiteenzetting van de rechtspraak van het EHRM, bijgewerkt op 31 augustus 2023, de „Guide sur la jurisprudence de la Convention européenne des droits de l’homme – Droits des personnes LGBTI” (beschikbaar op: https://ks.echr.coe.int/documents/d/echr-ks/guide_lgbti_rights_fre), die een deel II, B, 1, b), bevat met als opschrift „Reconnaissance du genre (c’est-à-dire modification de la mention du sexe sur les documents officiels)” [erkenning van het gender (dat wil zeggen wijziging van de vermelding van het geslacht in officiële documenten)], en voor een chronologische uiteenzetting van de rechtspraak van het EHRM tot januari 2023, thematisch informatieblad van de persafdeling, met als opschrift „Identité de genre” (genderidentiteit) (beschikbaar op: https://www.echr.coe.int/documents/d/echr/FS_Gender_identity_FRA).


61      Zie voor een analyse van de voorwaarden die op grond van artikel 8 EVRM in aanmerking kunnen worden genomen voor de erkenning van een in het buitenland juridisch vastgestelde status, Pfeiff, S., „Existe-t-il un droit fondamental à la permanence transfrontière des éléments du statut personnel et familial?”, in Jafferali, R. e.a., Liber amicorum Nadine Watté, Bruylant, Brussel, 2017, blz. 461‑485, meer bepaald blz. 471 e.v., punten 7 e.v.


62      Zie voor een overzicht van de rechtspraak de „Guide sur l’article 8 de la Convention européenne des droits de l’homme – Droit au respect de la vie privée et familiale, du domicile et de la correspondance”, bijgewerkt op 31 augustus 2022, beschikbaar op: https://www.echr.coe.int/documents/d/echr/Guide_Art_8_FRA (punten 271 en 272). Zie met betrekking tot de wijziging van voornaam in het kader van een procedure tot wijziging van geslacht, arrest van het EHRM van 11 oktober 2018, S.V. tegen Italië (CE:ECHR:2018:1011JUD005521608, §§ 70‑75).


63      Zie met name arrest X en Y tegen Roemenië (§§ 146‑148). Voor een gedetailleerd overzicht van de rechtspraak van het EHRM, dat is bijgewerkt op 31 augustus 2023, met betrekking tot de negatieve en positieve verplichtingen van staten en hun beoordelingsmarge, zie de in voetnoot 60 van de onderhavige conclusie aangehaalde gids, deel II, A, 2 en 3, punten 43‑ 54. Over de juridische erkenning van het geslacht van interseksuele personen, zie arrest van het EHRM van 31 januari 2023, Y tegen Frankrijk (CE:ECHR:2023:0131JUD007688817).


64      Zie voor een actualisering van de informatie uit het arrest X en Y tegen Roemenië (§ 84 e.v.) het document met als opschrift „Carte des droits Trans, Europe et Asie centrale 2023” (kaart van de transrechten, Europa en Centraal-Azië 2023), dat is gepubliceerd door de non-gouvernementele organisatie Transgender Europe (beschikbaar op: https://transrightsmap.tgeu.org/home/). In twee lidstaten (Bulgarije en Hongarije) is er geen erkenning van genderidentiteit mogelijk. Wat Hongarije betreft, zie de thans aanhangige zaak Deldits (C‑247/23). Op bladzijde 7 van het verslag van het directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken, dat in voetnoot 4 van de onderhavige conclusie is aangehaald, is uiteengezet dat de lidstaten die hun procedures hebben gebaseerd op zelfbeschikking (zie voetnoot 70 van de onderhavige conclusie voor de bijgewerkte lijst van deze staten) de Yogyakarta principles (Jogjakarta-beginselen) plus 10 (staatsverplichtingen betreffende de toepassing van het internationaal humanitair recht met betrekking tot seksuele geaardheid, genderidentiteit, genderexpressie en geslachtskenmerken, ter aanvulling op de Jogjakarta-beginselen, vastgesteld in november 2017 (zie https://yogyakartaprinciples.org/introduction-pj10/) volledig in acht nemen. Naar deze beginselen – in hun versie die in 2007 is vastgesteld – wordt verwezen in het arrest van 25 januari 2018, F (C‑473/16, EU:C:2018:36, punt 62); in de conclusie van advocaat-generaal Wahl in zaak F (C‑473/16, EU:C:2017:739, voetnoot 21), en in de conclusie van advocaat-generaal Sharpston in de gevoegde zaken A e.a. (C‑148/13–C‑150/13, EU:C:2014:2111, voetnoot 47), of in de gevoegde zaken X e.a. (C‑199/12–C‑201/12, EU:C:2013:474, voetnoot 28).


65      Zie punt 72 van de onderhavige conclusie.


66      Zie punt 7 van dat arrest.


67      C‑212/97, EU:C:1999:126.


68      Zie arrest Bogendorff (punt 57).


69      Zie met name arrest Garcia Avello (punten 42 en 44).


70      Dit is momenteel het geval in de volgende lidstaten: België, Denemarken, Ierland, Spanje, Luxemburg, Malta, Portugal en Finland. Zie de aangehaalde kaart in voetnoot 64 van de onderhavige conclusie. Zie met betrekking tot de Belgische wetswijziging in 2017 Gallus, N., op. cit., meer bepaald blz. 258. Zie ook in Duitsland het ontwerp van het Gesetz über die Selbstbestimmung in Bezug auf den Geschlechtseintrag und zur Änderung weiterer Vorschriften (SBGG) (wet inzake zelfbeschikking met betrekking tot de vermelding van geslacht en wijziging van andere bepalingen)], die in de plaats komt van het Gesetz über die Änderung von Vornamen und die Feststellung der Geschlechtszugehörigkeit in besonderen Fällen (Transsexuellengesetz – TSG) (wet inzake de verandering van de voornamen en de vaststelling van de seksuele geaardheid in bijzondere gevallen – wet betreffende transseksuelen), van 10 september 1980, momenteel in behandeling bij de Bundestag (Bondsdag, Duitsland). Deze toekomstige wet zal naar verwachting in november 2024 in werking treden. Zie https://www.bmj.de/SharedDocs/Gesetzgebungsverfahren/DE/2023_Selbstbestimmung.html?nn=17592.


71      Het EHRM heeft geoordeeld dat de afwijzing van een verzoek van transgenders tot wijziging van hun burgerlijke staat op grond van het feit dat zij het onomkeerbare karakter van de verandering van hun uiterlijk niet hadden aangetoond, d.w.z. dat zij waren gesteriliseerd of een medische behandeling hadden ondergaan waardoor de kans op onvruchtbaarheid zeer groot was, een schending door de verwerende staat vormt van zijn positieve verplichting om het recht van transgenders op eerbiediging van hun privéleven te waarborgen [zie arrest van 6 april 2017 in de zaak A.P., Garçon en Nicot tegen Frankrijk (EC:ECHR:2017:0406JUD007988512, § 135)].


72      Zie ook de in het arrest X en Y tegen Roemenië (§ 153) in herinnering gebrachte aanbevelingen van internationale organisaties waarin de staten worden verzocht procedures vast te stellen om de wijziging van naam en geslacht in officiële documenten op een snelle, transparante en toegankelijke wijze mogelijk te maken. Voor meer details over de nationale wetgevingen, zie de aangehaalde kaart in voetnoot 64 van de onderhavige conclusie.


73      Zie in dit verband punt 55 van de onderhavige conclusie.


74      Zie in die zin arrest Freitag (punt 46).


75      Zie in dit verband Jault-Seseke, F., en Pataut, E., op. cit. Deze auteurs becommentariëren de arresten Bogendorff en Freitag (blz. 373‑376), en stellen twee soorten toetsing voor: de toetsing van de vraag of er sprake is van nauwe banden (blz. 381) en de toetsing betreffende de openbare orde en misbruik van recht (blz. 383). Zie ook Wautelet, P., „L’abus de droit comme limite à la circulation des personnes et de leur statut dans un monde globalisé”, La circulation des personnes et de leur statut dans un monde globalisé, LexisNexis, Parijs, 2019, blz. 293‑305, meer bepaald blz. 296 en 303‑305. Zie ten slotte Hammje, P., „Reconnaissance par un État membre du nom patronymique acquis par l’un de ses nationaux auprès d’un autre État membre dont il a aussi la nationalité”, Revue critique de droit international privé, nr. 4, Dalloz, Parijs, 2017, blz. 549‑559, meer bepaald blz. 558 en 559, punt 20. Zie eveneens de resolutie van het Institut de Droit International met als opschrift „Droits de la personne humaine et droit international privé” (beschikbaar op: https://www.idi-iil.org/app/uploads/2021/09/2021_online_04_en.pdf. De Franse versie van deze resolutie is ook gepubliceerd in de Revue critique de droit international privé, nr. 4, 2021, blz. 939), artikel 10, aangehaald door Kohler, C., „Status und Mobilität in der Europäischen Union”, Praxis des Internationalen Privat- und Verfahrensrechts (IPRax), Gieseking, Bielefeld, nr. 3, 2022, blz. 226‑231, meer bepaald blz. 230 e.v., auteur geciteerd door Schulz, A., op. cit.


76      Zie ter vergelijking inzake de naam, arrest Bogendorff (punten 48 e.v.).


77      Het EHRM heeft geoordeeld dat „het Roemeense wettelijke kader op het gebied van de wettelijke erkenning van het geslacht niet duidelijk en derhalve onvoorzienbaar [was]” (§ 157).


78      Zie, wat betreft het door het Hof in herinnering gebrachte gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel inzake naamswijziging, arrest Freitag (punten 41 en 42).


79      Zie bijvoorbeeld arrest Bogendorff (punt 46).


80      Zie met name arrest van 26 juni 2018, MB (Geslachtsverandering en ouderdomspensioen) (C‑451/16, EU:C:2018:492).


81      Zie in die zin arrest Bogendorff (punten 35 en 46).


82      Zie punt 62 van de onderhavige conclusie.


83      Het gaat er niet om de toekomstige gevolgen voor de persoonlijke status van de verklaring van genderidentiteit te behandelen, die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen, mits het Unierecht in acht wordt genomen. Het EHRM heeft zich uitgesproken over de toepassing van artikel 12 EVRM op transseksuelen die in het huwelijk willen treden. Zie arrest van 11 juli 2002, Christine Goodwin tegen Verenigd Koninkrijk (CE:ECHR:2002:0711JUD002895795, § 103), met betrekking tot het huwelijk met een persoon van het andere geslacht dan het nieuwe toegewezen geslacht. In het arrest van 24 juni 2010, Schalk en Kopf tegen Oostenrijk (CE:ECHR:2010:0624JUD003014104, §§ 61 en 63), heeft het EHRM, rekening houdend met artikel 9 van het Handvest, geoordeeld dat het niet meer kon oordelen dat het recht om te huwen onder alle omstandigheden beperkt is tot het huwelijk tussen twee personen van verschillend geslacht. Het EHRM was evenwel van oordeel dat artikel 12 EVRM de verdragsluitende staten niet de verplichting oplegt om het huwelijk open te stellen voor paren van hetzelfde geslacht. Zie met betrekking tot de vermelding in de registers van de burgerlijke stand betreffende een kind dat een van de ouders transgender is, en de ruime beoordelingsmarge van de staten ter zake, arrest van 4 april 2023, O.H. en G.H. tegen Duitsland (CE:ECHR:2023:0404JUD005356818, §§ 114 en 116).


84      Zie arrest Pancharevo (punt 45).


85      Zie in die zin Schulz, A., op. cit., blz. 226.


86      Zie punt 45 van dat arrest.


87      Zie de punten 45 en 50 van dat arrest. Ter herinnering: in de zaak die tot dat arrest heeft geleid, had het geding betrekking op de afgifte van een Bulgaarse geboorteakte met het oog op de afgifte van een Bulgaars identiteitsdocument op basis van een „uittreksel uit het register van de burgerlijke stand van Barcelona (Spanje) betreffende de geboorteakte van [het betrokken kind]” (zie punt 20 van datzelfde arrest).


88      Zie arrest Coman e.a. (punt 37) en arrest Pancharevo (punt 52).


89      Zie arrest Coman e.a. (punt 40).


90      Zie arrest Pancharevo (punten 49 en 52).


91      Zie arrest Pancharevo (punten 48‑50).


92      Het EHRM heeft met name in zijn arrest van 12 juni 2003, Van Kück tegen Duitsland (CE:ECHR:2003:0612JUD003596897, § 69), geoordeeld dat „weliswaar in geen enkele eerdere zaak is vastgesteld dat artikel 8 [EVRM] een recht op zelfbeschikking als zodanig bevat, maar dat [het] van oordeel is dat het begrip persoonlijke autonomie een belangrijk onderliggend beginsel is van de waarborgen van artikel 8 [EVRM]”. Zie voor de ontwikkeling van de klassieke verwijzingsmethoden van het internationaal privaatrecht met name verwijzingen in Schulz, A., op. cit., blz. 213, voetnoot 13.


93      Zie over het voorstel tot erkenning van de persoonlijke status met het oog op de bescherming van het recht van het individu op het permanente karakter van zijn status en het waarborgen van de daadwerkelijke uitoefening van zijn recht op vrij verkeer, Pfeiff, S., La portabilité du statut personnel dans l’espace européen: de l’émergence d’un droit fondamental à l’élaboration d’une méthode européenne de la reconnaissance, Bruylant, Brussel, 2017, meer bepaald punt 354 (blz. 351). Zie over deze kwestie van de erkenning van door het primaire recht teweeggebrachte rechtssituaties Hübner, L., „Die Integration der primärrechtlichen Anerkennungsmethode in das IPR”, Rabels Zeitschrift für ausländisches und internationales Privatrecht (RabelsZ), deel 85, nr. 1, Mohr Siebeck, Tübingen, 2021, blz. 106‑145, meer bepaald blz. 114, aangehaald door Schulz, A., op. cit. Zie ook met betrekking tot het internationale debat over het ontbreken van toetsing aan de collisieregels, Kohler, C., op. cit., meer bepaald blz. 230.


94      In dit verband deel ik het standpunt dat advocaat-generaal Sharpston in haar conclusie in de zaak Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:246, punt 93) heeft ingenomen.


95      Wat de op dit gebied toepasselijke Roemeense regeling betreft, heeft het Hof in het arrest van 22 februari 2024, Direcţia pentru Evidenţa Persoanelor şi Administrarea Bazelor de Date (C‑491/21, EU:C:2024:143), geoordeeld dat de lidstaten verplicht zijn aan hun onderdanen een identiteitskaart met de waarde van een reisdocument af te geven, ook al wonen zij in een andere lidstaat.


96      Over de vraag van een inschrijving van een in een lidstaat afgegeven huwelijksakte van personen van hetzelfde geslacht in de registers van de burgerlijke stand van een andere lidstaat die een dergelijk huwelijk niet erkent, zie het verzoek om een prejudiciële beslissing in de thans aanhangige zaak Wojewoda Mazowiecki (C‑713/23). Zie daarnaast arrest van 16 juli 2014, Hämäläinen tegen Finland (CE:ECHR:2014:0716JUD003735909, §§ 64, 79 en 87), waarin het EHRM heeft geoordeeld dat de verplichting om de transseksuele identiteit juridisch te erkennen impliceert dat de staat die partij is „een doeltreffende en toegankelijke procedure [invoert] die de verzoekende partij in staat stelt haar nieuwe geslacht juridisch te doen erkennen met behoud van haar huwelijksband”, maar niet de verplichting inhoudt om het homohuwelijk te erkennen.


97      Zie met betrekking tot deze indirecte gevolgen, Eekelaar, J., „The Law, Gender and Truth”, Human Rights Law Review, deel 20, nr. 4, Nottingham University Press, Nottingham, 2020, blz. 797‑809, meer bepaald blz. 799. Zie eveneens Kohler, C., op. cit., meer bepaald blz. 230 e.v.


98      Zie het verslag van het directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken van de Commissie dat in voetnoot 4 van de onderhavige conclusie is aangehaald, meer bepaald punt 9.2, blz. 179 en 180. Zie ook in die zin, Thienpont, D., en Willems, G., „Le droit à la libre circulation des familles homoparentales consacré par la Cour de justice de l’Union européenne”, Revue trimestrielle des droits de l’homme, nr. 132, Nemesis, Brussel, 2022, blz. 925‑959, meer bepaald blz. 948‑951. Zie daarnaast, Rass-Masson, L., „La reconnaissance face aux incohérences du droit international privé européen de la famille (Coman et Hamilton)”, in d’Avout, L. e.a., „Droit international privé de l’Union européenne (2018)”, Journal du droit international (Clunet), LexisNexis, Parijs, oktober 2019, nr. 4, rubriek nr. 9, blz. 1420‑1424, meer bepaald blz. 1421.


99      Zie voor een vergelijkende analyse in het vigerende recht in zestien lidstaten van de gevolgen van de erkenning van de persoonlijke status en de overeenkomstige verplichtingen die het Hof en het EHRM hebben opgelegd, Gössl, S. L., en Melcher, M., op. cit., meer bepaald, conclusies en voorstellen, blz. 1043.


100      Zie EHRM, 4 april 2023, O.H. en G.H. tegen Duitsland (CE:ECHR:2023:0404JUD005356818, § 122 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


101      Zie EHRM, 17 februari 2022, Y tegen Polen (CE:ECHR:2022:0217JUD007413114, § 82), en Gallus, N., op. cit., meer bepaald blz. 250 en 251.


102      Zie voetnoot 64 van de onderhavige conclusie.