Language of document :

Beroep ingesteld op 6 januari 2014 – Bos e.a. / Parlement en Raad

(Zaak T-23/14)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Mark Bos (Ankara, Turkije), Estelle Kadouch (Jeruzalem, Israël), Siegfried Krahl (Lago Sul, Brazilië), en Eric Lunel (Dakar, Senegal) (vertegenwoordiger: F. Krenc, advocaat)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

dientengevolge, verordening nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie nietig verklaren, voor zover daarbij bijlage X bij dat Statuut wordt gewijzigd (art. 1, nr. 70);

de verwerende partijen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van hun beroep voeren verzoekers – arbeidscontractanten en ambtenaren van de delegaties van de Europese Unie – zes middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling en van de artikelen 20, 21 en 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), aangezien de hervorming van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden een drastische en abrupte afname tot gevolg heeft van het recht op jaarlijks verlof van in een derde land tewerkgestelde ambtenaren en personeelsleden. De betrokken regeling houdt geen rekening met de specifieke situatie van die ambtenaren en personeelsleden.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”) en van de artikelen 7 en 31, lid 2, van het Handvest, aangezien de hervorming van het Statuut van de ambtenaren en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden niet verzoekers’ privé- en gezinsleven eerbiedigt, aangezien hun recht op jaarlijks verlof bijna met de helft verminderd wordt en die vermindering een belemmering vormt voor hun privé- en gezinsleven.

Derde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel.

Vierde middel, ontleend aan schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, aangezien de voordelen die zijn verbonden aan de tewerkstelling in een derde land – en die beslissend zijn geweest voor verzoekers’ keuze – door de hervorming van bijlage X bij het Ambtenarenstatuut abrupt zijn verdwenen.

Vijfde middel, schending van artikel 10 van het Ambtenarenstatuut, van de artikelen 12, 27 en 28 van het Handvest en van artikel 11 EVRM door het gebrek aan informatie, overleg en samenwerking tijdens de procedure die tot de hervorming van bijlage X bij het Ambtenarenstatuut heeft geleid.

Zesde middel, ontleend aan schending van de beginselen van goede wetgeving en, met name, van de zorg- en de motiveringsplicht, zowel door het gebrek aan informatie en adequate raadpleging van het comité van het Statuut en de vakorganisaties tijdens de procedure die tot de hervorming van bijlage X bij het Ambtenarenstatuut heeft geleid alsook door het ontbreken van motivering van de op die bijlage betrekking hebbende besluiten.