Language of document :

Beroep ingesteld op 8 januari 2014 – Nguyen / Parlement en Raad

(Zaak T-20/14)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Huynh Duong Vi Nguyen (Sint-Lambrechts-Woluwe, België) (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

bepalingen nietig te verklaren waaronder artikel 7 (reisdagen) van bijlage V bij het Statuut alsmede artikel 8 (reiskosten) van bijlage VII bij het Statuut, zoals gewijzigd bij verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, bekendgemaakt in Publicatieblad nr. L 287 van 29 oktober 2013, voor zover het recht op reiskosten en reisdagen verbonden is aan de ontheemdingstoelage of de toelage voor verblijf in het buitenland;

veroordeling van de verwerende partijen tot betaling aan de verzoekende partij van een bedrag van 169 051,96 EUR voor de geleden materiële schade en een bedrag van 40 000 EUR voor de geleden immateriële schade;

veroordeling van de verwerende partijen tot betaling van 6, 75 % vertragings- en compensatierente voor de geleden materiële en immateriële schade;

veroordeling van de verwerende partijen tot betaling van de kosten die de verzoekende partij in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van het beroep voert de verzoekende partij – die afkomstig is uit New York, maar geen ontheemdingstoelage of de toelage voor verblijf in het buitenland geniet, zodat zij na de hervorming van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, het recht verliest op forfaitaire betaling van de reiskosten en op vermeerdering van het jaarlijks verlof door extra verlofdagen als reisdagen – vijf middelen aan, ontleend aan:

schending van wezenlijke vormvoorschriften en van artikel 27 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie betreffende het recht op informatie en raadpleging van werknemers, daar het comité van het Statuut bij de herziening van het Ambtenarenstatuut buiten spel is gezet;

schending van het beginsel van eerbiediging van verworven rechten, van de beginselen op het gebied van het intertemporeel recht en van het rechtszekerheidsbeginsel;

schending van het gewettigd vertrouwen;

schending van het beginsel van gelijke behandeling;

schending van het evenredigheidsbeginsel.