Language of document :

Beroep ingesteld op 3 juli 2007 - Koninklijke Grolsch/Commissie

(Zaak T-234/07)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Koninklijke Grolsch NV (vertegenwoordigers: M.B.W. Biesheuvel, advocaat, J.K. de Pree, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekende partij

Gehele dan wel gedeeltelijke vernietiging van de tot Grolsch gerichte beschikking en in elk geval voor zover tot Grolsch gericht;

Vernietiging, dan wel, subsidiair, vermindering van de aan Grolsch opgelegde boete;

Veroordeling van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vecht de beschikking van de Commissie aan van 18 april 2007 betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag (zaak nr. COMP/B-2/37.766 - Nederlandse biermarkt) waarbij aan verzoekster een boete werd opgelegd.

Ter ondersteuning van haar verzoekschrift voert verzoekster drie procedurele grieven aan. Ten eerste zou de procedure onredelijk lang hebben geduurd, waardoor er sprake zou zijn van een schending van de redelijke termijn. Ten tweede zouden de rechten van verdediging zijn geschonden, doordat verzoekster de toegang tot de antwoorden van de andere partijen op de Punten van bezwaar is ontzegd. Ten derde zouden de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en het vermoeden van onschuld, zijn geschonden, doordat de Commissie zich bij het onderzoek partijdig heeft opgesteld, elementen à décharge buiten beschouwing heeft gelaten en onvolledig of onzorgvuldig onderzoek heeft verricht.

Voorts voert verzoekster zes grieven aan tegen de inhoudelijke vaststellingen van de Commissie. Volgens verzoekster heeft de Commissie artikel 81 EG, de motiveringsvereiste en de beginselen van behoorlijk bestuur geschonden bij haar vaststellingen met betrekking tot, ten eerste het beweerde doel van de bijeenkomsten, ten tweede de gestelde incidentele toewijzing van afnemers in het horeca- en thuisverbruiksegment, ten derde de beweerde coördinatie van andere commerciële voorwaarden, ten vierde de beweerde overeenkomst en/of afstemming over prijzen en prijsverhogingen in zowel het horeca- en thuisverbruiksegment, inclusief private label bier, ten vijfde de beweerde duur van de inbreuk en ten zesde de gestelde rechtstreekse deelname van verzoekster aan de beweerde inbreuk.

Tenslotte voert verzoekster twee grieven aan ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boete. Volgens verzoekster heeft de Commissie artikel 23, tweede lid, van Verordening 1/20031 geschonden door bij het toepassen van het wettelijk toegestane maximum van 10% een omzetbegrip te hanteren dat mede accijnzen omvat. Verzoekster verzet zich eveneens tegen het buitensporige karakter van de opgelegde boete, in welk verband de Commissie de lange duur van de procedure en het contrast met de parallelle Belgische bierzaak2 zou hebben miskend.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).

2 - Zaak nr. IV/37.614/F3 PO/Interbrew en Alken-Maes (PB 2003 L 200, blz. 1).