Language of document :

Beroep ingesteld op 1 juni 2017 – Singapore Airlines en Singapore Airlines Cargo/Commissie

(Zaak T-350/17)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Singapore Airlines Ltd (Singapore, Singapore) en Singapore Airlines Cargo Pte Ltd (Singapore) (vertegenwoordigers: J. Kallaugher en J. Poitras, Solicitors, en J. Ruiz Calzado, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 – Luchtvracht) in zijn geheel of gedeeltelijk nietig verklaren;

voorts, of subsidiair, de aan verzoeksters opgelegde boete aanzienlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten; en

alle andere maatregelen gelasten die in de omstandigheden van deze zaak aangewezen zijn.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters zes middelen aan.

Het eerste middel is eraan ontleend dat het bestreden besluit nietig moet worden verklaard omdat met de daarin vervatte belangrijkste vaststelling dat één enkele en voortdurende inbreuk aangaande luchtvrachtdiensten op alle routes naar en vanuit de EU is gepleegd, het recht ernstig is geschonden en een kennelijk onjuiste beoordeling is gemaakt.

Volgens verzoeksters is in het bestreden besluit in het bijzonder het volgende niet aangetoond: i) het bestaan van een wereldwijd kartel; ii) de bevoegdheid inzake buiten de EU verrichte verkoopactiviteiten die verband houden met luchtvracht; iii) de toepasselijkheid van artikel 101 VWEU op activiteiten die door buitenlandse regeringen worden gereguleerd of vereist; iv) een voldoende verband tussen verzoeksters gedragingen bij de drie vermeende onderdelen van de enkele en voortdurende inbreuk, namelijk brandstoftoeslagen, veiligheidstoeslagen en de vermeende weigering om commissie te betalen over de toeslagen; en v) een voldoende verband tussen de contacten die de luchtvaartmaatschappijen op directieniveau onderhielden en hun gedrag op lokale markten.

Het tweede middel is eraan ontleend dat het bestreden besluit nietig moet worden verklaard voor zover daarbij een inbreuk met betrekking tot onderlinge afstemming van de aan expediteurs te betalen commissie over de uit toeslagen verworven inkomsten wordt vastgesteld.

Het derde middel is eraan ontleend dat het bestreden besluit nietig moet worden verklaard voor zover de vaststelling van een mede door verzoeksters begane inbreuk is gebaseerd op bewijs betreffende contacten tussen uitsluitend leden van de WOW-luchtvrachtalliantie.

Volgens verzoeksters is de beoordeling van de volledig samenwerkende luchtvaartalliantie in het bestreden besluit niet uitgevoerd volgens het voor een dergelijke alliantie juiste juridische criterium en zijn er wezenlijke fouten gemaakt in de beoordeling van de wijze waarop de WOW-alliantie functioneert. Verzoeksters voeren verder aan dat hun contacten met WOW-partners deel uitmaakten van een oprechte poging om een succesvolle alliantie op te zetten en dus geen uitdrukking waren van een gemeenschappelijk project of plan dat aan de basis zou hebben gelegen van de enkele en voortdurende inbreuk.

Het vierde middel is eraan ontleend dat het bestreden besluit nietig zou moeten worden verklaard omdat daarin niet het bewijs wordt geleverd dat verzoeksters aan de enkele en voortdurende inbreuk hebben deelgenomen.

Het vijfde middel is eraan ontleend dat, mochten verzoeksters (in weerwil van de in het vierde middel aangevoerde argumenten) toch aan sommige onderdelen van de enkele en voortdurende inbreuk hebben deelgenomen, in het bestreden besluit niet is aangetoond dat zij zich bewust waren van alle andere onderdelen van het in dat besluit beschreven gedrag, met name de duidelijk onrechtmatige onderlinge afstemming tussen de belangrijkste karteldeelnemers, of dat verzoeksters zich van dergelijk gedrag bewust hadden moeten zijn, terwijl de rechtspraak dat wel vereist.

Het zesde middel is eraan ontleend dat de aan verzoeksters opgelegde geldboete, ingeval het bestreden besluit niet geheel nietig wordt verklaard, moet worden verlaagd omdat de Commissie zich niet heeft gehouden aan de eenduidige voorwaarden in de boeterichtsnoeren1 aangaande de vaststelling van de relevante omzet, en omdat de opgelegde geldboete niet in verhouding staat tot verzoeksters beperkte deelname aan de enkele en voortdurende inbreuk alsook tot de minder ernstige aard van verzoeksters handelen (zoals aangetoond in het derde, vierde en vijfde middel).

____________

1 Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2).