Language of document : ECLI:EU:T:2004:105

Zaak T‑231/02

Piero Gonnelli en Associazione Italiana Frantoiani Oleari (AIFO)

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen individueel raken – Verordening – Handelsnormen voor olijfolie – Niet‑ontvankelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

1.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke en rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Verordening betreffende handelsnormen voor olijfolie – Beroep ingesteld door eigenaar van landbouwonderneming in zijn hoedanigheid van producent en consument van olijfolie – Beroep ingesteld door vereniging van oliepersers – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 230, vierde alinea, EG; verordening nr. 1019/2002 van de Commissie)

2.      Europese Gemeenschappen – Rechterlijk toezicht op wettigheid van handelingen van instellingen – Handelingen van algemene strekking – Noodzaak voor natuurlijke of rechtspersonen om via exceptie van onwettigheid of prejudiciële verwijzing geldigheid te laten beoordelen – Verplichting van lidstaten te voorzien in volledig stelsel van rechtsmiddelen om eerbiediging van recht op doeltreffende bescherming in rechte te kunnen garanderen – Inleiding van beroep tot nietigverklaring voor gemeenschapsrechter indien nationale procedurevoorschriften onoverkomelijke hindernis vormen – Uitgesloten

(Art. 230, vierde alinea, EG, 234 EG en 241 EG )

3.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Uitlegging contra legem van voorwaarde van individueel geraakt zijn – Ontoelaatbaarheid

(Art. 230, vierde alinea, EG; art. 48 EG)

1.      Een natuurlijke of rechtspersoon kan slechts worden geacht individueel te zijn geraakt door een handeling met een algemene strekking, wanneer hij door die handeling wordt getroffen uit hoofde van bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat van een beschikking.

Het door de eigenaar van een landbouwonderneming in zijn hoedanigheid van producent en consument van olijfolie en door een vereniging van oliepersers ingestelde beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 1019/2002 betreffende de handelsnormen voor olijfolie is niet-ontvankelijk.

Enerzijds wordt de eerste verzoeker door deze verordening slechts geraakt in zijn objectieve hoedanigheid van consument of producent, op dezelfde wijze als elke andere consument of in deze sector actieve marktdeelnemer. Ook al bevoordeelde deze verordening de grote ondernemingen onredelijk en overdreven ten nadele van de kleine producenten, zoals verzoeker, volstaat de vaststelling dat dit feit als zodanig hem hoe dan ook niet kan individualiseren. Dat bepaalde marktdeelnemers door een handeling economisch sterker worden getroffen dan hun concurrenten, volstaat namelijk niet om hen als door die handeling individueel geraakt te beschouwen. Bovendien zouden er voor de andere kleine olijfolieproducenten soortgelijke economische gevolgen uit voortvloeien. Voorts heeft de omstandigheid dat de uitkomst van het beroep, door de opheffing van onredelijke productiebelemmeringen voor de kleine en middelgrote producenten alsook van bepaalde lacunes in de consumentenbescherming, voor hem voordelig zou kunnen zijn, geen enkel verband met de vraag of verzoeker individueel wordt geraakt door de bestreden handeling, maar is zij slechts relevant ter bepaling van verzoekers bestaand en daadwerkelijk belang bij nietigverklaring.

Anderzijds kan een vereniging die is opgericht om de collectieve belangen van een groep rechtssubjecten te behartigen, niet worden geacht individueel te worden geraakt door een handeling die de algemene belangen van deze groep rechtssubjecten raakt, wanneer deze rechtssubjecten niet individueel worden geraakt, ook al kan het bestaan van bijzondere omstandigheden, zoals de rol die een vereniging heeft gespeeld in het kader van een procedure die tot de vaststelling van een handeling in de zin van artikel 230 EG heeft geleid, de ontvankelijkheid rechtvaardigen van een beroep dat is ingesteld door een vereniging waarvan de leden door de litigieuze handeling niet individueel worden geraakt, met name wanneer de positie van deze vereniging als onderhandelaarster door deze handeling is aangetast.

(cf. punten 35, 38, 45‑46, 48‑49)

2.      Het Verdrag heeft in zijn artikelen 230 EG en 241 EG enerzijds en artikel 234 EG anderzijds een volledig stelsel van rechtsmiddelen en procedures voor het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de instellingen in het leven geroepen, dat aan de gemeenschapsrechter is opgedragen. In dit stelsel kunnen natuurlijke of rechtspersonen die wegens de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 230, vierde alinea, EG geen rechtstreeks beroep kunnen instellen tegen gemeenschapshandelingen van algemene strekking, naar gelang van het geval de ongeldigheid van deze handelingen inroepen, hetzij incidenteel voor de gemeenschapsrechter krachtens artikel 241 EG, hetzij voor de nationale rechter, die weliswaar niet bevoegd is om zelf de ongeldigheid van deze handelingen vast te stellen, maar die ertoe kan worden gebracht daarover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof.

Niet alleen moeten de lidstaten voorzien in een volledig stelsel van rechtsmiddelen en procedures waarmee het recht op een effectieve bescherming in rechte kan worden gegarandeerd, ook mogen de ontvankelijkheidsregels van artikel 230 EG niet aldus worden uitgelegd dat het beroep tot nietigverklaring ontvankelijk zou moeten worden verklaard, wanneer na een concreet onderzoek van de nationale procesregels door de gemeenschapsrechter blijkt dat deze regels een particulier niet toestaan om een beroep in te stellen waarmee hij de geldigheid van de betwiste gemeenschapshandeling kan aanvechten. Een rechtstreeks beroep tot nietigverklaring bij de gemeenschapsrechter staat zelfs niet open, indien na een concreet onderzoek van de nationale procesregels door deze rechter zou blijken dat deze regels de particulier niet toestaan om een beroep in te stellen waarmee hij de geldigheid van de betwiste gemeenschapshandeling kan aanvechten. In een dergelijk stelsel zou de communautaire rechter immers in elk concreet geval het nationale procesrecht moeten onderzoeken en uitleggen, hetgeen de grenzen van zijn bevoegdheid in het kader van het toezicht op de wettigheid van de gemeenschapshandelingen te buiten zou gaan.

(cf. punten 52‑53)

3.      In het kader van een beroep tot nietigverklaring moet de door artikel 230, vierde alinea, EG gestelde voorwaarde van het individueel belang, gelet op de uiteenlopende situaties die een verzoeker kunnen individualiseren, weliswaar worden uitgelegd tegen de achtergrond van het beginsel van effectieve bescherming in rechte, maar een dergelijke uitlegging mag deze voorwaarde, die uitdrukkelijk door het Verdrag wordt gesteld, niet tot een dode letter maken, omdat anders de grenzen van de door het Verdrag aan de gemeenschapsrechter verleende bevoegdheden zouden worden overschreden.

Weliswaar is een ander stelsel van toezicht op de wettigheid van de gemeenschapshandelingen van algemene strekking denkbaar dan het stelsel dat in het oorspronkelijke Verdrag is vastgelegd en waarvan de beginselen sindsdien nooit zijn gewijzigd, doch, in voorkomend geval, staat het aan de lidstaten om het thans geldende stelsel te herzien overeenkomstig artikel 48 EU.

(cf. punten 54‑55)