Language of document :

Beroep ingesteld op 22 november 2010 - ADEDY e.a. / Raad van de Europese Unie

(Zaak T-541/10)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Anotati Dioikisi Enoseon Dimosion Ypallilon (ADEDY) (Athene, Griekenland), S. Papaspyros (Athene, Griekenland) en I. Iliopoulos (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: M. Tsipra, dikigoros)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietig verklaren besluit 2010/486/EU van de Raad van 7 september 2010 tot wijziging van besluit 2010/320/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 241 van 14 september 2010, blz. 12);

nietig verklaren besluit 2010/320/EU van de Raad van 8 juni 2010 gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 145 van 11 juni 2010, blz. 6);

de Raad verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met hun onderhavige beroep vorderen verzoekers nietigverklaring van besluit 2010/486/EU van de Raad van 7 september 2010 tot wijziging van besluit 2010/320/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 241 van 14 september 2010, blz. 12), en nietigverklaring van besluit 2010/320/EU van de Raad van 8 juni 2010 gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 145 van 11 juni 2010, blz. 6).

Tot staving voeren verzoekers de volgende middelen aan.

In de eerste plaats betogen verzoekers dat de bestreden besluiten zijn vastgesteld met overschrijding van de bevoegdheden die de Verdragen aan de Europese Commissie en de Raad hebben toegekend. Meer bepaald poneren de artikelen 4 en 5 van de Verdragen de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Bovendien bepaalt artikel 5, lid 2, van de Verdragen uitdrukkelijk dat bevoegdheden die door de lidstaten niet aan de Unie zijn toebedeeld, aan de lidstaten toebehoren. Overeenkomstig de artikelen 126 e.v. van de Verdragen kunnen de maatregelen die de Raad in het kader van de buitensporigtekortprocedure kan treffen en die in zijn besluiten kunnen worden opgenomen, niet specifiek, uitdrukkelijk en onwrikbaar zijn, aangezien de Verdragen de Raad geen dergelijke bevoegdheid verlenen.

In de tweede plaats beklemtonen verzoekers dat de bestreden besluiten zijn vastgesteld met overschrijding van de bevoegdheden die de Verdragen aan de Europese Raad en de Commissie hebben verleend en dat zij er inhoudelijk mee in tegenspraak zijn. Meer bepaald vermelden de bestreden besluiten als rechtsgrondslag voor de vaststelling ervan de artikelen 126, lid 9, en 136 van het Verdrag. De bestreden besluiten zijn echter vastgesteld met overschrijding van de in die artikelen neergelegde bevoegdheden van de Europese Commissie en de Raad, eenvoudigweg als een maatregel tot uitvoering van een bilateraal akkoord tussen de 15 lidstaten van de eurozone die hadden besloten bilaterale leningen toe te kennen, en Griekenland. Een dergelijke bevoegdheid tot het vaststellen van een handeling door de Raad is echter niet erkend of voorzien in de Verdragen.

In de derde plaats beklemtonen verzoekers dat de bestreden besluiten, door het invoeren van bezuinigingen op salarissen en pensioenen, verworven vermogensrechten van verzoekers aantasten en dus zijn vastgesteld met schending van artikel 1 van aanvullend protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

____________