Language of document : ECLI:EU:C:2017:309

Zaak C‑620/15

A-Rosa Flussschiff GmbH

tegen

Union de recouvrement des cotisations de sécurité sociale et d’allocations familiales d’Alsace (Urssaf)
en
Sozialversicherungsanstalt des Kantons Graubünden

[verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk)]

„Prejudiciële verwijzing – Migrerende werknemers – Sociale zekerheid – Toepasselijke wetgeving – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 14, lid 2, onder a) – Verordening (EEG) nr. 574/72 – Artikel 12 bis, punt 1 bis – Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat – Varend personeel – Werknemers die in een andere lidstaat zijn gedetacheerd – Zwitsers filiaal – E 101‑verklaring – Bewijskracht”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 27 april 2017

1.        Sociale zekerheid – Migrerende werknemers – Toepasselijke wetgeving – Werknemers die in een andere lidstaat zijn gedetacheerd dan de lidstaat van vestiging van de werkgever – E 101verklaring die is afgegeven door het bevoegde orgaan van de lidstaat van vestiging – Bewijskracht ten aanzien van de socialezekerheidsorganen van de andere lidstaten – Grenzen – Verplichting tot heroverweging wanneer een orgaan van een andere lidstaat twijfels uit – Verzoeningsprocedure bij de Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid in geval van onenigheid – Nietnakomingsprocedure in geval van niet-verzoening

[Art. 4, lid 3, VEU; art. 259 VWEU; verordeningen van de Raad nr. 1408/71, art. 14, lid 2, a), en nr. 574/72, art. 12 bis, punt 1 bis]

2.        Sociale zekerheid – Migrerende werknemers – Toepasselijke wetgeving – Werknemers die in een andere lidstaat zijn gedetacheerd dan de lidstaat van vestiging van de werkgever – E 101verklaring die is afgegeven door het bevoegde orgaan van de lidstaat van vestiging – Bewijskracht ten aanzien van de socialezekerheidsorganen van de andere lidstaten en de rechterlijke instanties van die lidstaten – Omstandigheden waarin de werknemer zijn activiteiten verricht, die niet binnen de materiële werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen – Geen invloed

[Verordeningen van de Raad nr. 1408/71, art. 14, lid 2, a), en nr. 574/72, art. 12 bis, punt 1 bis]

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 40‑46)

2.      Artikel 12 bis, punt 1 bis, van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, moet aldus worden uitgelegd dat een E 101‑verklaring die door het door de bevoegde overheid van een lidstaat aangewezen orgaan is afgegeven op grond van artikel 14, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, zowel de socialezekerheidsorganen van de lidstaat waar het werk wordt verricht, als de rechterlijke instanties van die lidstaat bindt, zelfs indien deze vaststellen dat de voorwaarden waaronder de betrokken werknemer zijn activiteit uitoefent, kennelijk niet binnen de materiële werkingssfeer van die bepaling van verordening nr. 1408/71 vallen.

Immers, aangezien het Hof in zijn rechtspraak de procedure heeft vastgelegd die moet worden gevolgd voor de beslechting van eventuele geschillen tussen de organen van de betrokken lidstaten over de geldigheid of correctheid van een E 101‑verklaring, zijn de organen van de lidstaten die de verordeningen nr. 1408/71 en nr. 574/72 moeten toepassen, met inbegrip van de Zwitserse Bondsstaat ingevolge de overeenkomst EG-Zwitserland verplicht om deze procedure in acht te nemen, ook al zou zijn gebleken dat de arbeidsvoorwaarden van de betrokken werknemers kennelijk niet binnen de materiële werkingssfeer vallen van de bepaling op grond waarvan de E 101‑verklaring werd afgegeven.

(zie punten 53, 61 en dictum)