Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 8 mei 2023 door de Republiek Bulgarije tegen het arrest van het Gerecht van 8 maart 2023 in zaak T-235/21, Republiek Bulgarije / Europese Commissie

(Zaak C-294/23 P)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Rekwirante: Republiek Bulgarije (vertegenwoordigers: Tsv. Mitova en S. Ruseva, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof

het arrest van het Gerecht van 8 maart 2023 in zaak T-235/21, Republiek Bulgarije/Europese Commissie (EU:T:2023:105), in zijn geheel te vernietigen en als in laatste aanleg rechtsprekende rechterlijke instantie het geding te beslechten, of anders de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht om het geding te beslechten;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan.

Bij de uitlegging van artikel 52, lid 3, van verordening (EU) nr. 1306/20131 en artikel 34 van verordening (EU) nr. 908/20142 , gelezen in samenhang met artikel 52, lid 1, en artikel 54, lid 5, van verordening (EU) nr. 1306/2013, heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste toepassing van het recht, is het de motiveringsplicht uit hoofde van artikel 296 VWEU niet nagekomen en heeft het de beginselen van behoorlijk bestuur en loyale samenwerking niet geëerbiedigd, waardoor het Gerecht ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat het recht van verdediging van de Republiek Bulgarije, de procedurele waarborgen van de procedure voor conformiteitsgoedkeuring, de plicht tot motivering van rechtshandelingen en de beginselen van behoorlijk bestuur en loyale samenwerking in acht zijn genomen. De motivering van het arrest is ontoereikend en ongeschikt, omdat het Gerecht niet alle met het geding verband houdende feiten en verklaringen van de Bulgaarse Staat heeft beoordeeld.

2.     Bij de uitlegging van artikel 54, lid 5, onder a) en b), juncto artikel 54, lid 1, van verordening 1306/2013 heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste toepassing van het recht door te oordelen dat in het onderhavige geval de in artikel 54, lid 1, van verordening (EU) nr. 1306/2013 bepaalde termijn van 18 maanden is beginnen te lopen „na de ontvangst door het betaalorgaan” van de eindverslagen van OLAF. De overwegingen van het Gerecht in de punten 76 tot en met 78 van het arrest in zaak T-235/21 zijn in strijd met de vaste rechtspraak dat de in artikel 52 van verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde procedure voor conformiteitsgoedkeuring een procedure op tegenspraak is en de in het kader van de administratieve procedure uitgewisselde documenten dienen ter voorbereiding van de conformiteitsgoedkeuring.

____________

1 Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549).

1 Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie van 6 augustus 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, voorschriften inzake controles, zekerheden en transparantie (PB 2014, L 255, blz. 59).