Language of document :

Zaak T295/20

Aquind Ltd. e.a.

tegen

Europese Commissie

 Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 februari 2023

„Energie – Trans-Europese energie-infrastructuur – Verordening (EU) nr. 347/2013 – Gedelegeerde handeling waarbij de lijst van projecten van gemeenschappelijk belang wordt gewijzigd – Artikel 172, tweede alinea, VWEU – Weigering van een lidstaat om een elektriciteitsverbindingsproject goed te keuren met het oog op de toekenning van de status van project van gemeenschappelijk belang – Niet-opneming van het project in de gewijzigde lijst door de Commissie – Motiveringsplicht – Beginsel van behoorlijk bestuur – Gelijke behandeling – Rechtszekerheid – Gewettigd vertrouwen – Evenredigheid – Artikel 10 van het Verdrag inzake het Energiehandvest”

Energie – Trans-Europese energie-infrastructuur – Verordening nr. 347/2013 – Delegatie van bevoegdheden aan de Commissie – Gedelegeerde verordening waarbij de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang (PGB) wordt gewijzigd – Weigering van een lidstaat om een elektriciteitsverbindingsproject goed te keuren met het oog op de toekenning van de status van PGB – Discretionaire bevoegdheid van de betrokken lidstaat – Niet-opneming van het project in de gewijzigde lijst door de Commissie – Motiveringsplicht – Omvang – Discretionaire bevoegdheid van Commissie – Geen

[Art. 172, tweede alinea, en 290 VWEU; verordening nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 3, tweede alinea, a), en bijlage III, deel 2, punt 10]

(zie punten 36‑40, 43‑45, 54‑56, 89, 90, 149, 150, 152)

Samenvatting

Interne energiemarkt en lijst van projecten van gemeenschappelijk belang van de Unie: het Gerecht verwerpt het beroep van de groep Aquind.

Het Unierecht verleent de betrokken lidstaat de bevoegdheid om een project in de lijst van PGB’s op te nemen dan wel dat te weigeren; de Commissie mag een weigering niet terzijde schuiven.

Verzoeksters, Aquind Ltd, Aquind SAS en Aquind Sàrl, zijn de promotoren van een project om de elektriciteitstransmissienetten van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk met elkaar te verbinden (hierna: „Aquind-interconnector”). Het project, dat werd beschouwd als een sleutelproject binnen de infrastructuur die nodig is om de interne energiemarkt te voltooien, is bij gedelegeerde verordening 2018/540(1) op de lijst van „projecten van gemeenschappelijk belang” (hierna: „PGB’s”) van de Europese Unie geplaatst.

Aangezien deze Unielijst van PGB’s om de twee jaar wordt opgesteld, is de lijst die was vastgesteld bij gedelegeerde verordening 2018/540 vervangen door de lijst die is vastgesteld bij gedelegeerde verordening 2020/389(2) (hierna: „bestreden verordening”). In de nieuwe lijst, die terug te vinden is in de bijlage bij de bestreden verordening, staat de Aquind-interconnector vermeld onder de projecten die niet langer als PGB’s van de Unie worden beschouwd.

Daarop hebben verzoeksters bij het Gerecht beroep ingesteld tot nietigverklaring van de bestreden verordening, voor zover daarbij de Aquind-interconnector van de Unielijst van PGB’s wordt gehaald.

Het Gerecht verwerpt het beroep in zijn geheel. In zijn arrest stelt het onder meer vast dat een lidstaat die weigert een op zijn grondgebied gelegen PGB op te nemen in de lijst van verordening 347/2013(3), ter zake over een discretionaire bevoegdheid beschikt die de Europese Commissie niet ter discussie kan stellen.

Beoordeling door het Gerecht

In de eerste plaats onderzoekt het Gerecht of de motivering van de Commissie voor haar beslissing om de Aquind-interconnector in de bestreden verordening niet als PGB van de Unie op te nemen – namelijk de weigering van de Franse Republiek om dit project op de Unielijst van PGB’s op te nemen – als een toereikende motivering kon worden beschouwd.(4)

Het Gerecht verwijst in dat verband om te beginnen naar artikel 172, tweede alinea, VWEU, waarin staat dat voor richtsnoeren en PGB’s die betrekking hebben op het grondgebied van een lidstaat de goedkeuring van de betrokken lidstaat vereist is. Vervolgens stelt het vast dat deze bepaling – gelet op de duidelijke bewoordingen ervan, die geen uitleggingsproblemen opleveren – de betrokken lidstaat een discretionaire bevoegdheid verleent om de opneming van een project in de Unielijst van PGB’s goed te keuren of niet. Dat de wetgever ervoor heeft gekozen om een soort vetorecht voor de betrokken lidstaat in te voeren wordt namelijk verklaard doordat het beleid op het gebied van de trans‑Europese netwerken territoriale aspecten omvat en dus, in zekere zin, de ruimtelijke ordening betreft, dat wil zeggen een gebied waarop de staten van oudsher soeverein zijn.

In dit geval stelt het Gerecht vast dat de Commissie aan de motiveringsplicht(5) heeft voldaan door melding te maken van de weigering van de Franse Republiek om de opneming van de Aquind-interconnector op de Unielijst met PGB’s goed te keuren. Evenmin kan de Commissie worden verweten dat zij de Franse Republiek niet om een nadere motivering van deze weigering heeft verzocht. In dit verband kunnen de bepalingen van verordening nr. 347/2013(6) niet zo worden uitgelegd dat de Commissie verantwoordelijk is voor eventuele onrechtmatigheden van een lidstaat wanneer deze weigert een project goed te keuren en zij dus mede aansprakelijk is in geval van niet-naleving van de motiveringsplicht door die lidstaat. Volgens het Gerecht is een dergelijke benadering in strijd met de regels inzake de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten en de Commissie die is verankerd in artikel 172 VWEU en wordt herhaald in verordening nr. 347/2013. Het VWEU heeft namelijk duidelijk grenzen gesteld aan de bevoegdheid van de Unie op het gebied van de PGB’s van de Unie, aangezien de Commissie geen projecten in de lijst van PGB’s mag opnemen die niet zijn goedgekeurd door de lidstaat op het grondgebied waarvan het project moet worden uitgevoerd.

In de tweede plaats gaat het Gerecht in op een gestelde schending van de procedurele en materiële regels van verordening nr. 347/2013.(7) In dit verband hebben verzoeksters niet aangetoond dat het feit dat de Aquind-interconnector het onzekerste was van de projecten die in de Unielijst met PGB’s konden worden opgenomen, geen afbreuk kon doen aan de wettigheid van de bestreden verordening. De Commissie was krachtens verordening nr. 347/2013(8) verplicht om rekening te houden met de weigering van de Franse Republiek om de opneming van de Aquind-interconnector op de Unielijst met PGB’s goed te keuren en kon de motivering dat dit het onzekerste project was niet ter discussie stellen. Bovendien bepaalt verordening nr. 347/2013(9) dat de redenen die een lidstaat voor zijn weigering aanvoert, moeten worden onderzocht indien een lidstaat van de betrokken regionale groep daarom verzoekt. De Commissie was dus niet bevoegd te verzoeken dat de reden die de Franse Republiek aanvoert worden onderzocht, en zij heeft op dat vlak dus geen fout gemaakt. In dit geval heeft geen enkele lidstaat de Franse Republiek verzocht de redenen voor haar weigering toe te lichten. Zelfs indien de vaststelling van de Franse Republiek dat de Aquind‑interconnector het onzekerste project was, het gevolg is van een beoordelingsfout, was de Commissie niet bevoegd om deze fout te corrigeren, net zomin als het Gerecht bevoegd is om deze kwestie te onderzoeken.


1      Gedelegeerde verordening (EU) 2018/540 van de Commissie van 23 november 2017 tot wijziging van verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang (PB 2018, L 90, blz. 38).


2      Gedelegeerde verordening (EU) 2020/389 van de Commissie van 31 oktober 2019 tot wijziging van verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang (PB 2020, L 74, blz. 1).


3      Artikel 3 van verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB 2013, L 115, blz. 39).


4      In het licht van de vaste rechtspraak ter zake.


5      Krachtens artikel 3, lid 3, tweede alinea, onder a), en bijlage III, deel 2, punt 10, van verordening nr. 347/2013.


6      Artikel 3, leden 1 en 4, en artikel 16 van verordening nr. 347/2013.


7      Met name artikel 5, lid 8, van verordening nr. 347/2013.


8      Krachtens artikel 3, lid 3, tweede alinea, onder a), en bijlage III, deel 2, punt 10, van verordening nr. 347/2013.


9      Bijlage III, deel 2, punt 10, onder b), van verordening nr. 347/2013.