Language of document : ECLI:EU:C:2014:277

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

30 april 2014 (*)

„Gecombineerde nomenclatuur – Tariefposten – Geneesmiddelen in de zin van post 3004 – Begrip – Voedingspreparaten die uitsluitend bestemd zijn om onder medisch toezicht enteraal te worden toegediend aan personen die medisch worden behandeld – Dranken in de zin van postonderverdeling 2202 – Begrip – Vloeibare voedingsmiddelen die niet bestemd zijn om te worden gedronken maar om enteraal te worden toegediend”

In zaak C‑267/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 19 april 2013, ingekomen bij het Hof op 15 mei 2013, in de procedure

Nutricia NV

tegen

Staatssecretaris van Financiën,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: A. Borg Barthet, kamerpresident, S. Rodin (rapporteur) en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de opmerkingen van:

–        Nutricia NV, vertegenwoordigd door B. Boersma, adviseur,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman en B. Koopman als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Kranenborg en B.‑R. Killmann als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de begrippen „geneesmiddelen” en „dranken” in de zin van de gecombineerde nomenclatuur, opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006 (PB L 301, blz. 1; hierna: „GN”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Nutricia NV (hierna: „Nutricia”) en de Staatssecretaris van Financiën over bindende tariefinlichtingen (hierna: „BTI’s”) voor de indeling van producten die bestemd zijn om zieken enteraal te voeden.

 Toepasselijke bepalingen

3        GN-post 2106 luidt:

„2106 – Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen”.

4        In GN-post 2202 en postonderverdelingen 2202 10 00, 2202 90 en 2202 90 10 is te lezen:

„2202 – Water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd, alsmede andere alcoholvrije dranken, andere dan de vruchten- en groentesappen bedoeld bij post 2009:

2202 10 00 – water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd

2202 90 – andere:

2202 90 10 – – geen producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404 of vetstoffen afkomstig van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404 bevattend

– – andere, met een gehalte aan vetstoffen afkomstig van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404”.

5        In hoofdstuk 22, „Dranken, alcoholhoudende vloeistoffen en azijn”, dat is opgenomen in het tweede deel van de GN, is bepaald in aantekening 1:

„Dit hoofdstuk omvat niet:

[...]

e)      geneesmiddelen bedoeld bij de posten 3003 en 3004”.

6        Verordening (EEG) nr. 184/89 van de Commissie van 25 januari 1989 houdende indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 23, blz. 19) deelt onder postonderverdeling 2202 90 10 de volgende goederen in:

„Vloeibare bereiding bevattende natrium- en calciumcaseïnaten, sojaproteïnen, sojalecitine, maïsolie, sojaolie, triglyceriden met een gemiddelde ketenlengte, maltodextrine, minerale zouten, vitaminen en water die ook kan worden toegediend door middel van een enterale sonde”.

7        GN-posten 3004, 3004 50 en 3004 50 10 luiden:

„3004 Geneesmiddelen (andere dan producten bedoeld bij de posten 3002, 3005 en 3006), bestaande uit al dan niet vermengde producten voor therapeutisch of profylactisch gebruik, in afgemeten hoeveelheden (ook die in de vorm van systemen voor gereguleerde toediening door de huid), dan wel opgemaakt voor de verkoop in het klein:

[...]

3004 50 – andere geneesmiddelen, bevattende vitaminen of andere producten bedoeld bij post 2936:

3004 50 10 – – opgemaakt voor de verkoop in het klein”.

8        Hoofdstuk 30, „Farmaceutische producten”, dat is opgenomen in het tweede deel van de GN, bepaalt in aantekening 1:

„Dit hoofdstuk omvat niet:

a)      dieetvoeding, veredelde voedingsmiddelen, voedingsmiddelen voor diabetici, voedingssupplementen, opwekkende dranken (tonica) en mineraalwater, andere dan voedingspreparaten die langs intraveneuze weg worden toegediend [...]”.

9        In aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 30 is bepaald:

„Tot post 3004 behoren plantaardige geneeskrachtige bereidingen en bereidingen op basis van de volgende actieve bestanddelen: vitaminen, mineralen, essentiële aminozuren of vetzuren, opgemaakt voor de verkoop in het klein. Deze bereidingen worden onder post 3004 ingedeeld, indien op het etiket, op de verpakking of in de bijsluiter de volgende aanwijzingen zijn vermeld:

a)      de ziekten, aandoeningen of symptomen waartegen zij moeten worden gebruikt;

b)      de concentratie van de actieve stof of de stoffen die zij bevatten;

c)      de dosering; en

d)      de wijze van toediening.

Tot deze post behoren eveneens homeopathische geneeskrachtige bereidingen, indien zij aan de vorenstaande voorwaarden sub a, c en d voldoen.

In geval van bereidingen op basis van vitaminen, mineralen, essentiële aminozuren of vetzuren, dient het gehalte aan ten minste een van deze stoffen per op het etiket aangegeven aanbevolen dagelijkse dosis aanzienlijk hoger te zijn dan de voor het behoud van de algemene gezondheid of het welzijn aanbevolen dagelijkse hoeveelheid.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

10      Op 10 mei 2007 heeft Nutricia de Inspecteur van de bevoegde belastingdienst (hierna: „Inspecteur”) verzocht haar vijf BTI’s te verstrekken voor vijf verschillende soorten sondevoeding voor zieken (hierna: „betrokken producten”). In haar aanvraag heeft zij voorgesteld de betrokken producten in te delen onder postonderverdeling 3004 50 10 van de GN.

11      Op 28 augustus 2007 heeft de Inspecteur aan Nutricia de gevraagde BTI’s verstrekt, waarin de betrokken producten zijn ingedeeld onder postonderverdeling 2202 90 10 van de GN. Op die BTI’s is als omschrijving van de betrokken producten vermeld:

„Een lichtbruin gekleurde vloeibare bereiding, zijnde een sondevoeding voor dieetbehandeling van ziektegerelateerde ondervoeding die alleen – volgens opgave – onder medisch toezicht mag worden toegediend aan patiënten.

De vloeibare bereiding bevat onder andere eiwitten, vitamines, koolhydraten, vetten, voedingsvezels en mineralen.

De vloeibare bereiding bevat geen van melk afkomstige vetstoffen en het sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker of isoglucose, berekend als sacharose daaronder begrepen) bedraagt < 0,1 gewichtsprocenten.

De vloeibare bereiding is opgemaakt voor de verkoop in het klein, voorzien van een meertalige gebruiksaanwijzing en verpakt in een kunststof zak, inhoudende 500 ml voorzien van een speciale sondeaansluiting.”

12      Als motivering van deze indeling heeft de Inspecteur opgegeven dat deze „is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de [GN], aantekening 1, letter a, op hoofdstuk 30 en de tekst van de GN-codes 2202, 2202 90 en 2202 90 10. Arrest van het Hof [Krings, C‑130/02, EU:C:2004:122]. Verordening (EEG) nr. 184/89 [...]. Laboratoriumonderzoek dd. 15 augustus 2007 [...]”.

13      Na een door Nutricia ingediend bezwaar heeft de Inspecteur de BTI’s gehandhaafd, waarna Nutricia zich heeft gewend tot de Rechtbank te Haarlem, die bij uitspraak van 2 juni 2009 het beroep ongegrond heeft verklaard. Nutricia heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat bij arrest van 28 april 2011 die uitspraak heeft bevestigd. Daarop heeft Nutricia tegen dat arrest beroep in cassatie ingesteld bij de verwijzende rechter.

14      De verwijzende rechter merkt op dat het Hof voor de indeling van een product onder post 3004 van doorslaggevend belang heeft geacht dat dit product therapeutische of profylactische eigenschappen of kenmerken heeft, waarvan de werking zich op welbepaalde functies van het menselijk organisme richt, of kan worden gebruikt ter voorkoming of behandeling van een ziekte of een aandoening. Aangezien de werking van de betrokken producten zich richt op de behandeling en voorkoming van ondervoeding die zich voordoet bij ziekte, zouden zij niet onder deze post kunnen worden ingedeeld. De verwijzende rechter heeft echter twijfels over deze gevolgtrekking.

15      Aldus stelt deze rechter met name vast dat de betrokken producten niet bestemd zijn om te worden gedronken, wat indeling onder post 2202 verhindert. Bovendien zijn deze producten uitsluitend bestemd om te worden toegediend aan personen die wegens ziekte of aandoening medisch worden behandeld en in het kader van de bestrijding van die ziekte of aandoening de producten krijgen toegediend door middel van een maagsonde. De verwijzende rechter benadrukt dat volgens de rechtspraak van het Hof toediening langs kunstmatige weg van de producten, die wegens hun objectieve kenmerken en eigenschappen naar hun aard voor medisch gebruik bestemd zijn, ertoe leidt dat indeling onder post 3004 moet plaatsvinden.

16      In die omstandigheden heeft de Hoge Raad der Nederlanden, gelet op de twijfel over de juiste uitlegging van de GN, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet het begrip ,geneesmiddel’ in de zin van post 3004 van de GN zo worden uitgelegd dat daaronder mede zijn begrepen voedingspreparaten als de [betrokken] producten, die uitsluitend bestemd zijn om onder medisch toezicht enteraal (door middel van een maagsonde) te worden toegediend aan personen die wegens ziekte of aandoening medisch worden behandeld en in het kader van de bestrijding van die ziekte of aandoening de producten krijgen toegediend ter bestrijding of voorkoming van ondervoeding?

2)      Moet het begrip ,dranken’ in de zin van post 2202 van de GN zo worden uitgelegd dat daaronder zijn begrepen vloeibare voedingsmiddelen als de [betrokken] producten, die niet zijn bestemd om te worden gedronken maar om enteraal (door middel van een maagsonde) te worden toegediend?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

17      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of GN-tariefpost 3004 aldus moet worden uitgelegd dat onder het begrip „geneesmiddelen” in de zin van die post zijn begrepen voedingspreparaten die uitsluitend bestemd zijn om onder medisch toezicht enteraal te worden toegediend aan personen die medisch worden verzorgd, wanneer deze producten in het kader van de bestrijding van de ziekte of de aandoening van deze personen worden toegediend om ondervoeding te voorkomen of bestrijden.

18      Voor het antwoord op die vraag zij eraan herinnerd dat GN-post 3004 betrekking heeft op „[g]eneesmiddelen [...], bestaande uit al dan niet vermengde producten voor therapeutisch of profylactisch gebruik, in afgemeten hoeveelheden [...], dan wel opgemaakt voor de verkoop in het klein”.

19      Om te beginnen moet worden gewezen op de vaste rechtspraak van het Hof dat, in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in beginsel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de posten van de GN en in de aantekeningen op de afdelingen of hoofdstukken daarvan zijn omschreven [zie met name arresten Thyssen Haniel Logistic, C‑459/93, EU:C:1995:160, punt 8 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en TNT Freight Management (Amsterdam), C‑291/11, EU:C:2012:459, punt 30].

20      Het Hof heeft zich in dit verband al meermaals moeten uitspreken over vragen over de uitlegging van het begrip „geneesmiddelen” voor de indeling van goederen onder de GN. Volgens vaste rechtspraak moet voor de indeling van producten onder hoofdstuk 30 van de GN worden onderzocht of deze producten nauwkeurig omschreven therapeutische en profylactische eigenschappen hebben, waarvan de werking zich op welbepaalde functies van het menselijk organisme richt, of kunnen worden gebruikt ter voorkoming of behandeling van een ziekte of een aandoening. Zelfs wanneer het betreffende product geen eigen therapeutische werking heeft, maar wordt gebruikt ter voorkoming of behandeling van een ziekte of een aandoening, moet het worden beschouwd als voor therapeutische doeleinden bereid, voor zover het specifiek voor een dergelijk gebruik is bestemd [zie met name arrest TNT Freight Management (Amsterdam), EU:C:2012:459, punten 40 en 42].

21      Uit de in de vorige twee punten aangehaalde rechtspraak volgt dat de bestemming van het product een objectief indelingscriterium kan zijn, wanneer die bestemming inherent is aan het product. De inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (zie met name arrest Krings, EU:C:2004:122, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Volgens de rechtspraak van het Hof kan een product dat wegens zijn objectieve kenmerken en eigenschappen naar zijn aard voor medisch gebruik bestemd is, onder hoofdstuk 30 van de GN worden ingedeeld [zie arresten Thyssen Haniel Logistic, EU:C:1995:160, punt 14, en TNT Freight Management (Amsterdam), EU:C:2012:459, punt 41].

22      Daarnaast heeft het Hof op basis van de bewoordingen van post 3004 al geoordeeld dat de omstandigheid dat producten worden aangeboden in afgemeten hoeveelheden dan wel worden opgemaakt voor de verkoop in het klein, een voorwaarde voor de toepasselijkheid van deze bepaling is (zie beschikking Juers Pharma, C‑40/06, EU:C:2007:2, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23      Voorts moet worden opgemerkt dat het voor de indeling van een product in GN-post 3004 niet doorslaggevend is of een ziekte al dan niet wordt erkend in andere rechtshandelingen van de Unie dan die welke de GN-indeling betreffen (zie in die zin beschikking SmithKline Beecham, C‑206/03, EU:C:2005:31, punt 44).

24      Uit de stukken waarover het Hof beschikt, blijkt dat de betrokken producten in het hoofdgeding worden gebruikt als sondevoeding om aan ziekte of aandoeningen gerelateerde ondervoeding te behandelen, en enkel onder medisch toezicht en enteraal aan patiënten mogen worden toegediend. Dergelijke producten zijn dus bestemd voor gebruik in het kader van de voorkoming of behandeling van een ziekte of aandoening en naar hun aard voor medisch gebruik bestemd.

25      Voorts moet in herinnering worden gebracht dat in de aanvullende aantekening op post 3004 duidelijk is bepaald dat tot deze post plantaardige geneeskrachtige bereidingen en bereidingen op basis van actieve bestanddelen (vitaminen, mineralen, essentiële aminozuren of vetzuren) behoren, die zijn opgemaakt voor de verkoop in het klein. Deze bereidingen moeten onder deze post worden ingedeeld, indien op het etiket of de verpakking bepaalde aanwijzingen over het betrokken product zijn vermeld.

26      Het is weliswaar juist dat aantekening 1, sub a, op hoofdstuk 30 van de GN, waarbij voedingspreparaten en -supplementen en dranken – andere dan voedingspreparaten die langs intraveneuze weg worden toegediend – van dat hoofdstuk worden uitgesloten, een waardevol hulpmiddel is bij de uitlegging van de GN. In dat verband heeft het Hof al meermaals geoordeeld dat zowel de aantekeningen op de hoofdstukken van het gemeenschappelijk douanetarief als de toelichtingen bij het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en codering van goederen, dat is opgesteld door de Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie, als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging van dat tarief kunnen worden beschouwd (zie arresten Neckermann Versand, C‑395/93, EU:C:1994:318, punt 5; Pardo & Fils en Camicas, C‑59/94 en C‑64/94, EU:C:1995:326, punt 10, en Wiener SI, C‑338/95, EU:C:1997:552, punt 11).

27      De door de Werelddouaneorganisatie opgestelde toelichtingen bij dat geharmoniseerde systeem en de door de Europese Commissie opgestelde toelichtingen bij de GN zijn echter uitleggingen en rechtens niet bindend (zie met name arresten DFDS, C‑396/02, EU:C:2004:536, punt 28; Kawasaki Motors Europe, C‑15/05, EU:C:2006:259, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en JVC France, C˗312/07, EU:C:2008:324, punt 37).

28      In dit verband moet worden vastgesteld dat volgens de bewoordingen van aantekening 1, sub a, op hoofdstuk 30 van de GN, dieetvoeding of ‑dranken – andere dan voedingspreparaten die langs intraveneuze weg worden toegediend – die, zonder deel uit te maken van de dagelijkse voeding, louter voor voedingsdoeleinden worden gebruikt, niet onder dit hoofdstuk worden ingedeeld.

29      In casu zij benadrukt dat de betrokken producten volgens de omschrijving door de verwijzende rechter actieve bestanddelen bevatten, opgemaakt zijn voor de verkoop in het klein, voorzien zijn van een meertalige gebruiksaanwijzing en verpakt zijn in een kunststof zak, inhoudende 500 ml product en voorzien van een speciale sondeaansluiting.

30      Gelet daarenboven op de objectieve eigenschappen van de betrokken producten, in het bijzonder de verkoop ervan in het klein, het gebruik in een medische omgeving en de omstandigheid dat zij bestemd zijn om onder medisch toezicht door middel van een maagsonde aan patiënten te worden toegediend ter voorkoming en behandeling van aan ziekte of aandoeningen gerelateerde ondervoeding, moet worden aangenomen dat deze producten zijn bereid voor therapeutisch en profylactisch gebruik in de zin van tariefpost 3004.

31      Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat GN-tariefpost 3004 aldus moet worden uitgelegd dat onder het begrip „geneesmiddelen” in de zin van die post mede zijn begrepen voedingspreparaten die uitsluitend bestemd zijn om onder medisch toezicht enteraal (door middel van een maagsonde) te worden toegediend aan personen die medisch worden verzorgd, wanneer deze producten in het kader van de bestrijding van de ziekte of de aandoening van deze personen worden toegediend om ondervoeding te voorkomen of bestrijden.

 Tweede prejudiciële vraag

32      Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag van de verwijzende rechter niet te worden beantwoord.

 Kosten

33      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

Tariefpost 3004 van de gecombineerde nomenclatuur, opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006, moet aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „geneesmiddelen” in de zin van die post mede zijn begrepen voedingspreparaten die uitsluitend bestemd zijn om onder medisch toezicht enteraal (door middel van een maagsonde) te worden toegediend aan personen die medisch worden verzorgd, wanneer deze producten in het kader van de bestrijding van de ziekte of de aandoening van deze personen worden toegediend om ondervoeding te voorkomen of bestrijden.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.