Language of document : ECLI:EU:T:2005:139

Zaak T‑28/03

Holcim (Deutschland) AG

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) – Uitvoering van arrest van Gerecht – Vergoeding van kosten van bankgarantie – Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap”

Samenvatting van het arrest

1.      Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Verplichting om maatregelen ter uitvoering vast te stellen – Geen rechtsweg op basis van artikel 233 EG – Mogelijkheid voor justitiabelen om hun rechten op basis van artikelen 230 EG en 232 EG te doen gelden

(Art. 230 EG, 232 EG en 233 EG)

2.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Vaststelling van voorwerp van geschil – Summiere uiteenzetting van aangevoerde middelen

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

3.      Beroep tot schadevergoeding – Verjaringstermijn – Aanvang – Verzoeker die ten tijde van indiening van zijn vordering meent niet over voldoende bewijsmateriaal te beschikken om aansprakelijkheid van Gemeenschap te kunnen aantonen – Geen invloed

(Art. 288, tweede alinea, EG)

4.      Beroep tot schadevergoeding – Verjaringstermijn – Aanvang – Datum die in aanmerking moet worden genomen

(Art. 230 EG, 232, tweede alinea, EG en 288, tweede alinea, EG; Statuut van het Hof van Justitie, art. 46)

5.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van gemeenschapsrecht – Inaanmerkingneming van beoordelingsmarge van instelling waarvan handeling afkomstig is

(Art. 288, tweede alinea, EG)

6.      Beroep tot nietigverklaring – Beschikking van Commissie vastgesteld op basis van artikel 85, lid 1, van Verdrag – Ingewikkelde economische beoordeling – Rechterlijke toetsing – Grenzen

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG) en art. 173 (thans, na wijziging, art. 230 EG)]

7.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onwettigheid – Schade – Causaal verband – Begrip – Kosten van bankgarantie die voortvloeien uit keuze van onderneming om door Commissie opgelegde geldboete niet te betalen – Geen rechtstreeks causaal verband

[EG-Verdrag, art. 185 en 192, eerste alinea (thans art. 242 EG en 256, eerste alinea, EG); art. 288, tweede alinea, EG]

1.      De beroepswegen die de justitiabelen ter beschikking staan om hun rechten te doen gelden, zijn in het Verdrag limitatief genoemd. Aangezien artikel 233 EG geen beroepsweg instelt, kan het geen autonome grondslag vormen voor een vordering die gericht is op de vergoeding van de kosten van de bankgarantie die een vennootschap heeft gemaakt naar aanleiding van een geldboete die is vastgesteld bij een beschikking van de Commissie inzake een procedure op grond van artikel 85 van het Verdrag (thans artikel 81 EG), en die door het Gerecht nietig is verklaard.

Dit betekent echter niet dat de justitiabele geen beroep kan instellen wanneer hij van mening is dat de maatregelen die voor de uitvoering van een arrest nodig zijn, niet zijn getroffen. Zo kan de verplichting die uit artikel 233 EG voortvloeit, met name via de beroepswegen van artikel 230 EG en van artikel 232 EG worden gehandhaafd.

In dit verband kan de gemeenschapsrechter zich niet in de plaats van de opsteller van het primaire gemeenschapsrecht stellen teneinde het in het Verdrag neergelegde stelsel van rechtsmiddelen en procedures te wijzigen.

(cf. punten 31‑34)

2.      Krachtens artikel 21 van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet elk verzoekschrift het onderwerp van het geschil aanduiden en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Deze aanduiding moet voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn om de verweerder in staat te stellen zijn verweer voor te bereiden, en om het Gerecht in staat te stellen, in voorkomend geval zonder nadere gegevens, uitspraak te doen op het beroep. Om de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, wordt voor de ontvankelijkheid van een beroep geëist dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd, op zijn minst summier, maar coherent en begrijpelijk zijn weergegeven in de tekst van het verzoekschrift zelf.

(cf. punten 43‑44)

3.      De verjaringstermijn van de vordering inzake niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap kan niet ingaan voordat aan alle vereisten voor het ontstaan van de schadevergoedingsplicht is voldaan.

Het feit dat een verzoeker meende op het tijdstip van verzending van zijn schadevordering nog niet over voldoende bewijsmateriaal te beschikken om de aansprakelijkheid van de Gemeenschap in het kader van een procedure in rechte te kunnen aantonen, kan nochtans de verjaring niet stuiten. Er zou dan immers verwarring worden gecreëerd tussen het formele criterium betreffende de aanvang van de verjaringstermijn en de vaststelling dat is voldaan aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid, iets waarover uiteindelijk alleen kan worden beslist door de rechter die wordt verzocht om een eindoordeel in de zaak ten principale.

(cf. punten 59, 64)

4.      Wanneer de schade niet in één keer is veroorzaakt, maar doorlopend van aard was, strekt de verjaring als bedoeld in artikel 46 van het Statuut van het Hof van Justitie zich naar gelang van de datum van de stuitingshandeling uit over de periode die meer dan vijf jaar voor deze datum ligt, zonder de tijdens de latere perioden ontstane rechten te beïnvloeden.

In dit verband beschouwt dat artikel 46 als stuitingshandeling hetzij het bij het Hof ingestelde beroep, hetzij het eerder gedane verzoek dat de benadeelde tot de bevoegde instelling kan richten. In dit laatste geval moet het beroep binnen de termijn van twee maanden van artikel 230 EG worden ingesteld, en is artikel 232, tweede alinea, EG van overeenkomstige toepassing.

(cf. punten 70‑71)

5.      Voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan, te weten onrechtmatigheid van de aan de instellingen verweten gedraging, werkelijk geleden schade en causaal verband tussen die gedraging en de gestelde schade. Wat de eerste voorwaarde betreft, is vereist dat wordt aangetoond dat er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen. In dit verband wordt met name rekening gehouden met de ingewikkeldheid van de te regelen situaties, de moeilijkheden bij de toepassing of de interpretatie van de teksten, en in het bijzonder met de beoordelingsmarge waarover de auteur van de betrokken handeling beschikt. Voor de vaststelling dat een schending van het gemeenschapsrecht voldoende gekwalificeerd is, is het beslissende criterium de kennelijke en ernstige miskenning, door de betrokken gemeenschapsinstelling, van de grenzen van haar beoordelingsvrijheid. Wanneer deze instelling slechts een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge heeft, kan de enkele inbreuk op het gemeenschapsrecht volstaan om een voldoende gekwalificeerde schending te doen vaststaan.

(cf. punten 86‑87)

6.      De gemeenschapsrechter onderzoekt weliswaar in het algemeen volledig of aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) is voldaan, doch de toetsing van de ingewikkelde economische beoordelingen van de Commissie, blijft beperkt tot de vraag of de procedurevoorschriften in acht zijn genomen, of de motivering afdoende is, of de feiten juist zijn weergegeven en of er geen sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling dan wel van misbruik van bevoegdheid.

(cf. punt 95)

7.      In het kader van een beroep op basis van artikel 288, tweede alinea, EG, kan de Gemeenschap enkel aansprakelijk zijn voor schade die een voldoende rechtstreeks gevolg is van de onrechtmatige gedraging van de betrokken instelling.

In een situatie waarin een onderneming die een beroep instelt tegen een beschikking van de Commissie waarbij haar een geldboete is opgelegd, ervoor kiest, voor zover haar deze mogelijkheid wordt geboden, om onder de door de Commissie vastgestelde voorwaarden een bankgarantie stellen ter verzekering van de betaling van de geldboete en de vertragingsrente, kan zij niet op goede gronden stellen dat de door haar gemaakte kosten van de bankgarantie rechtstreeks voortvloeien uit de onrechtmatigheid van de bestreden beschikking. De schade die zij stelt op dit punt te hebben geleden, is immers een uitvloeisel van haar eigen keuze om de verplichting om de geldboete te betalen niet uit te voeren, door, in afwijking van de voorschriften van artikel 192, eerste alinea, en artikel 185, eerste volzin, van het Verdrag (thans artikel 256, eerste alinea, EG en artikel 242, eerste volzin, EG), binnen de in de bestreden beschikking gestelde termijn een bankgarantie te stellen.

(cf. punten 119, 122‑123)