Language of document :

Beroep ingesteld op 8 juli 2016 – Portigon/GAR

(Zaak T-365/16)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Portigon AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Bliesener en V. Jungkind, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

verweerders besluiten, waarop de beschikkingen zijn gebaseerd waarmee de Duitse Bundesanstalt für Finanzmarktstabilisierung op 22 april 2016 (referentienummer 2208101-2016-JB) en op 10 juni 2016 (referentienummer 2208102-2016-JB2) van verzoekster de jaarlijkse bijdragen aan het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds voor 2016 heeft geheven, nietig verklaren;

verweerder verplichten, de in het eerste gedachtenstreepje bedoelde besluiten over te leggen;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan.

Eerste middel: schending van artikel 70, lid 2, eerste tot en met derde alinea, van verordening (EU) nr. 806/20141 junctis artikel 8, lid 1, onder a), van uitvoeringsverordening (EU) 2015/812 en artikel 103, lid 7, van richtlijn 2014/59/EU3

Verweerder heeft verzoekster ten onrechte onderworpen aan de verplichting tot bijdrage aan het Fonds, aangezien de instelling niet blootstaat aan risico’s, de afwikkeling ervan volgens de voorschriften van verordening (EU) nr. 806/2014 uitgesloten is en de instelling niet van belang is voor de stabiliteit van het financiële stelsel.

Verzoekster is niet meer actief op de markt. Zij sluit sinds begin 2012 geen nieuwe transacties meer af en wordt als gevolg van een subsidiebeschikking van de Commissie afgewikkeld. Het merendeel van de resterende verbintenissen houdt zij als trustee voor een andere juridische entiteit, die de risico’s en voordelen van dit bedrijf heeft overgenomen.

Gedelegeerde verordening (EU) 2015/634 , die niet voorziet in een uitzondering voor instellingen zoals verzoekster, maakt inbreuk op artikel 103, lid 7, van richtlijn 2014/59/EU.

Tweede middel: schending van de artikelen 16 en 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”)

Vanwege de bijzondere situatie van verzoekster ten opzichte van andere bijdrageplichtige kredietinstellingen schenden de besluiten het algemene gelijkheidsbeginsel. Zij maken ook op onevenredige wijze inbreuk op verzoeksters vrijheid van ondernemerschap.

Subsidiaire derde middel: schending van artikel 70, lid 2, eerste tot en met derde alinea, van verordening (EU) nr. 806/2014 junctis artikel 8, lid 1, onder a), van uitvoeringsverordening (EU) 2015/81 en artikel 103, lid 7, van richtlijn 2014/59/EU

Bij de berekening van de hoogte van de bijdrage heeft verweerder de risicoloze trustactiviteiten op verzoeksters balans ten onrechte niet uitgesloten van de verbintenissen die relevant zijn voor de berekening van de bijdrage.

Subsidiaire vierde middel: schending van artikel 70, lid 6, van verordening (EU) nr. 806/2014 juncto artikel 5, leden 3 en 4, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63

Bij de berekening van de hoogte van de bijdrage heeft verweerder met betrekking tot verzoeksters derivatencontracten ten onrechte een brutobenadering toegepast in plaats van een nettobenadering die rekening houdt met het risico.

Subsidiaire vijfde middel: schending van artikel 70, lid 6, van verordening (EU) nr. 806/2014 juncto artikel 6, lid 8, onder a), van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63

Bij de berekening van de hoogte van de bijdrage heeft verweerder verzoekster ten onrechte aangemerkt als een instelling die wordt geherstructureerd. Voor de in artikel 6, lid 5, onder c), van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 bedoelde risicoindicator had de minimumwaarde moeten worden aangenomen.

Zesde middel: schending van artikel 41, leden 1 en 2, onder a), van het Handvest, aangezien verweerder verzoekster had moeten horen alvorens een besluit vast te stellen.

Zevende middel: schending van artikel 41, leden 1 en 2, onder c), van het Handvest, aangezien verweerder zijn besluiten ontoereikend heeft gemotiveerd.

____________

1 Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).

2 Uitvoeringsverordening (EU) 2015/81 van de Raad van 19 december 2014 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft (PB 2015, L 15, blz. 1).

3 Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 173, blz. 190).

4 Gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB 2015, L 11, blz. 44).