Language of document : ECLI:EU:T:2014:251

Zaak T‑198/12

Bondsrepubliek Duitsland

tegen

Europese Commissie

„Harmonisatie van wetgevingen – Richtlijn 2009/48/EG – Veiligheid van speelgoed – Grenswaarden voor nitrosamines, nitroseerbare stoffen, lood, barium, arseen, antimoon en kwik in speelgoed – Weigering van de Commissie om daarvan afwijkende nationale bepalingen integraal goed te keuren – In de tijd beperkte goedkeuring – Bewijs dat nationale bepalingen hoger beschermingsniveau voor volksgezondheid bieden”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 14 mei 2014

1.      Beroep tot nietigverklaring – Beroepen van de lidstaten – Beroep tegen de weigering van de Commissie om bestaande afwijkende nationale bepalingen integraal goed te keuren – Ontvankelijk zonder dat een procesbelang behoeft te worden aangetoond

(Art. 263 VWEU)

2.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Besluit in de lijn van eerdere besluiten – Uitdrukkelijke motivering slechts nodig indien verder wordt gegaan dan eerdere praktijk – Besluit in het kader van de procedure van artikel 114, lid 4, VWEU – Strekking

(Art. 114, lid 4, VWEU en 296, tweede alinea, VWEU)

3.      Harmonisatie van wetgevingen – Artikel 114 VWEU – Procedure voor goedkeuring van afwijkende nationale bepalingen – Verzoek tot handhaving van bestaande nationale bepalingen – Mogelijkheid voor de verzoekende lidstaat om zijn verzoek te baseren op een andere inschatting van het risico voor de volksgezondheid dan die van de Uniewetgever – Verplichting om aan te tonen dat de volksgezondheid beter wordt beschermd dan met de harmonisatiemaatregel van de Unie – Verplichting tot eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel

(Art. 114, leden 4 en 6, VWEU)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 37, 38)

2.      Een besluit van de Commissie dat in de lijn ligt van een constante beschikkingspraktijk mag summier worden gemotiveerd, bijvoorbeeld door verwijzing naar bedoelde praktijk, maar de Commissie dient, wanneer zij veel verder gaat dan eerder het geval was, haar beweegredenen met zoveel woorden te vermelden. In het geval van een besluit dat wordt vastgesteld in het kader van de procedure van artikel 114, lid 4, VWEU is de verplichting van de Commissie om haar besluit toereikend te motiveren, des te belangrijker, aangezien het beginsel van hoor en wederhoor niet van toepassing is op die procedure.

Dienaangaande moet de motivering van een handeling logisch zijn en mag zij geen inhoudelijke tegenstrijdigheden bevatten, die aan een goed begrip van de aan die handeling ten grondslag liggende redenen in de weg staan. Een tegenstrijdigheid in de motivering van een besluit schendt immers de uit artikel 296, tweede alinea, VWEU voortvloeiende verplichting en tast de geldigheid van deze handeling aan indien is vastgesteld dat de geadresseerde van de handeling door deze tegenstrijdigheid geheel of gedeeltelijk niet in staat is de werkelijke redenen van het besluit te kennen, waardoor het dispositief van de handeling geheel of gedeeltelijk juridische grondslag mist.

(cf. punten 47‑50)

3.      Een lidstaat kan een verzoek tot handhaving van zijn bestaande nationale bepalingen baseren op een andere inschatting van het risico voor de volksgezondheid dan die van de Uniewetgever bij de vaststelling van de harmonisatiemaatregel waarvan die nationale bepalingen afwijken. Het is daarbij aan de verzoekende lidstaat om aan te tonen dat die nationale bepalingen de volksgezondheid beter beschermen dan de harmonisatiemaatregel van de Unie en dat zij niet verder gaan dan voor het bereiken van dat doel noodzakelijk is.

Verder kunnen weliswaar ter rechtvaardiging van de handhaving van nationale bepalingen de door de verzoekende lidstaat verrichte beoordelingen van de risico’s voor de volksgezondheid op goede gronden uiteenlopen zonder dat zij gebaseerd hoeven te zijn op andere of nieuwe wetenschappelijke gegevens, maar deze lidstaat dient aan te tonen in hoeverre de bewijzen die hij reeds aan de Commissie had overgelegd, onjuist beoordeeld zijn en een andere uitlegging door de Unierechter vereisen.

(cf. punten 70, 92, 100)