Language of document :

Beroep ingesteld op 7 december 2007 - Prym e.a. / Commissie

(Zaak T-454/07)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: William Prym GmbH & Co. KG (Stolberg, Duitsland), Prym Inovan GmbH & Co. KG (Stolberg, Duitsland), EP Group S.A. (Comines-Warneton, België) (vertegenwoordigers: H.-J. Niemeyer en C. Herrmann, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 19 september 2007 nietig te verklaren, voor zover zij betrekking heeft op verzoeksters;

subsidiair, de bij artikel 2 van de beschikking aan verzoeksters opgelegde geldboeten tot een passend bedrag te verlagen;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters komen op tegen beschikking C (2007) 4257 def. van de Commissie van 19 september 2007 in de zaak COMP/E-1/39.168 - Metalen en plastic fournituren: sluitingen. In deze beschikking werd aan vennootschappen van de Prym-groep een geldboete opgelegd wegens schending van artikel 81 EG door drie op zichzelf staande inbreuken op het gebied van metalen en plastic fournituren, waarbij de Commissie in totaal vier inbreuken vaststelde.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters elf middelen aan.

Met betrekking tot de grief betreffende de multilaterale samenwerking op het gebied van "andere sluitingen" en aanzetmachines wordt aangevoerd:

schending van artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/20031, aangezien één feitencomplex in twee gescheiden inbreuken is opgesplitst;

onjuiste toepassing van de clementieregeling van 20022, aangezien de vermindering van de geldboete 30 % te laag is.

In verband met de grief betreffende de trilaterale samenwerking op het gebied van ritssluitingen wordt het volgende aangevoerd:

onrechtmatige toerekening van gedragingen van een gemeenschappelijke onderneming aan de eerste en de tweede verzoekster alsmede onjuiste berekening van de geldboete ten opzichte van de derde verzoekster;

schending van deel C, respectievelijk D, van de clementieregeling van 1996.3

Aangaande de grief betreffende de bilaterale samenwerking met een onderneming van de Coats-groep, wordt aangevoerd:

schending van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003, aangezien deze samenwerking en een van de inbreuken die zijn bestraft bij beschikking C (2004) 4221 def. van de Commissie van 26 oktober 2004 (Zaak COMP/F -1/38.338 - PO/Naalden) zijn opgesplitst in twee op zichzelf staande inbreuken, hoewel zij als één enkele inbreuk zijn aan te merken;

schending van het ne bis in idem-beginsel door nogmaals een geldboete op te leggen voor hetzelfde feit;

schending van artikel 253 EG wegens ontoereikende motivering van de opsplitsing van de één geheel vormende inbreuk;

schending van het beginsel van samenwerking en het gebod van gelijke behandeling.

Ten aanzien van de berekening van de geldboete wordt naar voren gebracht:

schending van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten4, alsmede schending van het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel;

schending van artikel 253 EG wegens ontoereikende motivering van de vaststelling van het basisbedrag en de omschrijving van de relevante productmarkten;

subsidiair, schending van het evenredigheidsbeginsel door excessieve totale belasting van verzoeksters en gebrek aan motivering.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).

2 - Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3).

3 - Mededeling van de Commissie betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen (PB 1996, C 207, blz.4).

4 - Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd (PB 1998, C 9, blz. 3).