Language of document :

Beroep ingesteld op 1 maart 2008 - MasterCard e.a. / Commissie

(Zaak T-111/08)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: MasterCard Inc. (Purchase, Verenigde Staten), Mastercard International Inc. (Purchase, Verenigde Staten) en MasterCard Europe SPRL (Waterloo, België) (vertegenwoordigers: B. Amory, V. Brophy en S. McInnes, advocaten, en T. Sharpe, QC)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk verklaren,

de beschikking in haar geheel nietig verklaren of, subsidiair, de artikelen 3, 4, 5 en 7 ervan nietig verklaren,

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen verzoeksters' proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen nietigverklaring van beschikking C(2007)6474 def. van de Commissie van 19 december 2007 in de zaken COMP/34.579 - MasterCard, COMP/36.518 - EuroCommerce, COMP/38.580 - Commercial Cards (MasterCard) en, subsidiair, van de specifieke bepalingen van de beschikking betreffende de opgelegde correctiemaatregelen, op grond dat de beschikking op een onjuiste rechtsopvatting berust, niet of ontoereikend is gemotiveerd en kennelijke feitelijke onjuistheden bevat. Verder is de vordering gebaseerd op schending van verzoeksters' rechten van verdediging tijdens het onderzoek door de Commissie. Meer in het bijzonder voeren verzoeksters de volgende gronden aan, die respectievelijk zijn gebaseerd op de artikelen 229 EG, 230 EG en 253 EG, en de beginselen van gemeenschapsrecht.

Verzoeksters stellen in de eerste plaats dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zich in feitelijk opzicht heeft vergist door a) niet naar behoren vast te stellen dat er sprake was van een beperking van de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, EER, en b) niet het juiste criterium toe te passen bij de beoordeling van de objectieve noodzaak in de zin van de hierboven vermelde bepalingen.

In de tweede plaats voeren verzoeksters aan dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zich in feitelijk opzicht heeft vergist door te oordelen dat de "MasterCard Payment Organisation" een ondernemersvereniging in de zin van de artikelen 81, lid 1, EG en 53, lid 1, EER is, en dat de grensoverschrijdende afwikkelingsvergoeding en de daarmee verband houdende regels een besluit van deze vereniging zijn.

In de derde plaats stellen verzoeksters dat de Commissie verschillende wezenlijke vormvoorschriften heeft geschonden en dat de door haar toegepaste correctie- en dwangmaatregelen onevenredig zijn.

Bovendien stellen verzoeksters dat de Commissie een onrechtmatig hoog bewijsniveau verlangt om te voldoen aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, EG.

____________