Language of document : ECLI:EU:C:2024:145

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

22 februari 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Milieu – Richtlijn 2010/75/EU – Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging – Artikel 10 – Bijlage I, punt 6.4, onder a) – Exploitatie van slachthuizen met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag geslachte dieren – Begrippen ,geslacht dier’ en ,productiecapaciteit per dag’ – Slachthuis dat niet over een vergunning beschikt – Inaanmerkingneming van de gerealiseerde productie”

In zaak C‑311/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Højesteret (hoogste rechterlijke instantie, Denemarken) bij beslissing van 4 mei 2022, ingekomen bij het Hof op 10 mei 2022, in de procedure

Anklagemyndigheden

tegen

PO,

Moesgaard Meat 2012 A/S,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal, kamerpresident, F. Biltgen, N. Wahl, J. Passer (rapporteur) en M. L. Arastey Sahún, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 maart 2023,

gelet op de opmerkingen van:

–        PO en Moesgaard Meat 2012 A/S, vertegenwoordigd door K. Cronwald Jensen en M. Honoré, advokater,

–        de Deense regering, vertegenwoordigd door M. Jespersen, J. F. Kronborg en C. Maertens als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Valero en C. Vang als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 juni 2023,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB 2010, L 334, blz. 17).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds de Anklagemyndighed (openbaar ministerie, Denemarken), en anderzijds Moesgaard Meat 2012 A/S (hierna: „Moesgaard Meat”) en haar directeur PO bij de vervolging die tegen Moesgaard Meat en PO is ingesteld wegens het zonder milieuvergunning exploiteren van een slachthuis in de periode tussen 1 januari 2014 en 31 december 2016.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 2010/75/EU

3        In overweging 2 van richtlijn 2010/75 staat te lezen:

„Teneinde de door industriële activiteiten veroorzaakte verontreiniging te voorkomen, te verminderen en zo veel mogelijk uit te bannen, overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt en het beginsel van preventie van verontreiniging, is het noodzakelijk een algemeen kader tot stand te brengen voor toezicht op de belangrijkste industriële activiteiten, waarbij voorrang wordt gegeven aan het nemen van maatregelen aan de bron en een zorgvuldig beheer van de natuurlijke hulpbronnen wordt verzekerd en, zo nodig, rekening wordt gehouden met de economische situatie en specifieke plaatselijke kenmerken van de locatie waar de industriële werkzaamheden plaats hebben.”

4        Artikel 1 („Onderwerp”) van deze richtlijn luidt:

„Deze richtlijn bevat regels inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging door industriële activiteiten.

Zij bevat ook regels ter voorkoming en, wanneer dat niet mogelijk is, beperking van emissies in lucht, water en bodem en ter voorkoming van het ontstaan van afvalstoffen, om een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te bereiken.”

5        Artikel 2 van deze richtlijn heeft als opschrift „Toepassingsgebied” en bepaalt in lid 1:

„Deze richtlijn is van toepassing op industriële activiteiten die de in de hoofdstukken II tot en met VI bedoelde verontreiniging veroorzaken.”

6        Artikel 3 („Definities”) van deze richtlijn luidt als volgt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

[...]

3.      ‚installatie’: een vaste technische eenheid waarin een of meer van de in bijlage I of in deel 1 van bijlage VII vermelde activiteiten en processen alsmede andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de in die bijlagen vermelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;

[...]”

7        Artikel 4 („Vergunningsplicht”) van richtlijn 2010/75 bepaalt in lid 1:

„De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat geen installatie c.q. stookinstallatie, afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie wordt geëxploiteerd zonder een vergunning.

[...]”

8        Artikel 10 van deze richtlijn draagt het opschrift „Toepassingsgebied” en behoort tot hoofdstuk II („Bepalingen voor de in bijlage I genoemde activiteiten”) van deze richtlijn. Dit artikel bepaalt het volgende:

„Dit hoofdstuk is van toepassing op de in bijlage I gespecificeerde activiteiten voor zover zij, indien van toepassing, de in die bijlage gespecificeerde capaciteitsdrempelwaarden bereiken.”

9        In bijlage I („De in artikel 10 bedoelde categorieën van activiteiten”) bij deze richtlijn heet het:

„De hieronder genoemde drempelwaarden hebben in het algemeen betrekking op de productiecapaciteit of op het vermogen. Wanneer in dezelfde installatie verscheidene, onder dezelfde beschrijving vallende activiteiten met drempelwaarde, worden uitgeoefend, worden de capaciteiten van de activiteiten bij elkaar opgeteld. [...]

[...]

6.      Andere activiteiten

[...]

6.4.      a)      De exploitatie van slachthuizen met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dag geslachte dieren.”

[...]

[...]”

10      Punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75 is geformuleerd in bewoordingen die vergelijkbaar zijn met die in punt 6.4, onder a), van bijlage I bij de richtlijnen die voorheen toepasselijk waren en waarvoor richtlijn 2010/75 in de plaats is gekomen, te weten richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB 1996, L 257, blz. 26) en richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB 2008, L 24, blz. 8).

 Andere relevante rechtshandelingen van de Unie

–       Verordening nr. 3220/84

11      Verordening (EEG) nr. 3220/84 van de Raad van 13 november 1984 tot vaststelling van het communautaire indelingsschema voor geslachte varkens (PB 1984, L 301, blz. 1), die op 1 januari 1985 in werking was getreden, is wat de communautaire indelingsschema’s voor geslachte dieren betreft, met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken bij verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (PB 2007, L 299, blz. 1). Deze verordening nr. 3220/84, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 3513/93 van de Raad van 14 december 1993 (PB 1993, L 320, blz. 5) (hierna: „verordening nr. 3220/84”), bepaalde in artikel 1:

„1.      Bij deze verordening wordt het communautaire indelingsschema vastgesteld voor geslachte varkens, met uitzondering van dieren die voor het fokken gebruikt zijn.

2.      Het in lid 1 bedoelde indelingsschema wordt in alle slachthuizen gebruikt voor de indeling van alle geslachte dieren, teneinde inzonderheid een billijke betaling aan de producenten mogelijk te maken op basis van het gewicht en de samenstelling van de door hen aan het slachthuis geleverde varkens.

[...]”

12      In artikel 2 van deze verordening was bepaald:

„1.      In deze verordening wordt verstaan onder geslacht varken, het geslachte dier, na verbloeding en verwijdering van de ingewanden, geheel of in twee helften verdeeld, zonder tong, borstels, hoeven, geslachtsorganen, niervet, nieren en middenrif.

Aan de lidstaten kan voor de op hun grondgebied geslachte varkens toelating worden verleend een andere aanbiedingsvorm van geslachte varkens vast te stellen indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

–        indien de normale handelspraktijk op hun grondgebied afwijkt van de in de eerste alinea omschreven standaardaanbiedingsvorm,

–        indien dit op grond van technische eisen gerechtvaardigd is,

–        indien de geslachte varkens op dezelfde wijze onthuid worden.

2.      In deze verordening wordt verstaan onder gewicht, het koud geslacht gewicht in de in lid 1, eerste alinea, omschreven aanbiedingsvorm.

Het geslachte dier wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 45 minuten nadat het varken is gestoken, gewogen. Het koud geslacht gewicht wordt berekend door op het verkregen resultaat een verwerkingscoëfficiënt toe te passen.

Indien in een bepaald slachthuis deze termijn van 45 minuten in het algemeen niet in acht kan worden genomen, wordt de in de tweede alinea genoemde coëfficiënt dienovereenkomstig aangepast.

[...]”

–       Verordening nr. 1234/2007

13      Verordening nr. 1234/2007, die op 23 november 2007 in werking was getreden, is wat de sector varkensvlees betreft met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken bij verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/12, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 61). Blijkens artikel 1, lid 1, onder q), van verordening nr. 1234/2007 was bij deze verordening een gemeenschappelijke marktordening ingesteld voor de producten van de sectoren in bijlage I bij deze verordening, waaronder de sector varkensvlees viel.

14      Artikel 8 („Referentieprijzen”) van die verordening bepaalde in lid 1:

„Voor de producten waarvoor de in artikel 6, lid 1, bedoelde interventiemaatregelen gelden, worden de volgende referentieprijzen vastgesteld:

[...]

f)      voor de sector varkensvlees: 1509,39 euro per ton voor geslachte varkens van de standaardkwaliteit, omschreven in termen van gewicht en aandeel mager vlees overeenkomstig het communautaire indelingsschema voor geslachte varkens in artikel 42, lid 1, onder b), als volgt:

i)      geslachte dieren met een gewicht van 60 tot minder dan 120 kg: klasse E volgens punt B.II van bijlage V;

ii)      geslachte dieren met een gewicht van 120 tot 180 kg: klasse R volgens punt B.II van bijlage V.”

15      Bijlage V bij deze verordening luidde als volgt:

„[...]

B.      Communautair indelingsschema voor geslachte varkens

I.      Definitie

‚Geslacht varken’: het geslachte dier, na verbloeding en verwijdering van de ingewanden, geheel of in twee helften verdeeld.

[...]

III.      Presentatie

Geslachte varkens worden aangeboden zonder tong, borstels, hoeven, geslachtsorganen, niervet, nieren en middenrif.

Aan de lidstaten kan voor de op hun grondgebied geslachte varkens toelating worden verleend een andere aanbiedingsvorm van geslachte varkens vast te stellen indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

1.      indien de normale handelspraktijk op hun grondgebied afwijkt van de in de eerste alinea omschreven standaardaanbiedingsvorm,

2.      indien dit op grond van technische eisen gerechtvaardigd is,

3.      indien de geslachte varkens op dezelfde wijze onthuid worden.

[...]”

–       Verordening nr. 1308/2013

16      Verordening nr. 1308/2013 bevat een artikel 7, lid 1, onder f), alsook een artikel 20, onder t), en bijlage IV, die zijn geformuleerd in bewoordingen die vergelijkbaar zijn met die in respectievelijk artikel 8, lid 1, onder f), van en bijlage V bij verordening nr. 1234/2007, welke bepalingen zijn vermeld in de punten 14 en 15 van dit arrest.

17      Blijkens artikel 10, eerste alinea, van verordening nr. 1308/2013 is een schema van de Unie voor de indeling van karkassen overeenkomstig punt B van bijlage IV bij deze verordening van toepassing in de varkensvleessector met betrekking tot karkassen van andere varkens dan fokvarkens.

 Deens recht

 Milieubeschermingswet

18      § 33, lid 1, van de miljøbeskyttelseslov (milieubeschermingswet) van 22 december 2006, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „milieubeschermingswet”), luidt:

„Ondernemingen, installaties of uitrustingen als bedoeld in de lijst van § 35 (in de lijst opgenomen ondernemingen) worden niet eerder gevestigd of aangevangen dan dat daartoe een vergunning is verleend. De gebouwen of de exploitatie van in de lijst opgenomen ondernemingen mogen ook niet worden uitgebreid of veranderd – onder meer wat de productie van afvalstoffen betreft – op een wijze die meer verontreiniging veroorzaakt voordat voor de uitbreiding of de verandering een vergunning is verleend.”

19      § 35, lid 1, van deze wet bepaalt:

„De minister van Milieu en Voedselvoorziening stelt een lijst op van de bijzonder vervuilende ondernemingen, installaties en uitrustingen die onder de vergunningsplicht van § 33 vallen.”

20      § 110 van deze wet luidt:

„1.      Tenzij een hogere straf op grond van andere wetgeving gerechtvaardigd is, wordt een boete opgelegd aan eenieder die

[...]

6)      een onderneming vestigt, aanvangt of exploiteert zonder de in § 33 bedoelde vergunning,

[...]

2.      De straf kan worden verzwaard tot een gevangenisstraf van maximaal twee jaar indien het strafbare feit opzettelijk of uit grove nalatigheid is gepleegd en indien door het plegen van het strafbare feit

1)      milieuschade of risico op milieuschade is veroorzaakt, of

2)      een economisch voordeel is verkregen of nagestreefd door de betrokkene zelf of door anderen, ook in de vorm van een besparing van uitgaven.

[...]

4.      Een vennootschap of andere rechtspersoon kan strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 5 van het strafwetboek.”

 Besluit nr. 1454 inzake vergunningen voor in de lijst opgenomen ondernemingen

21      § 3 van de bekendtgørelse nr. 1454 om godkendelse af listevirksomhed (besluit nr. 1454 inzake vergunningen voor in de lijst opgenomen ondernemingen) van 20 december 2012 bepaalde:

„1.      Een in de lijst opgenomen onderneming wordt niet eerder gevestigd of aangevangen dan dat daartoe de in § 33, lid 1, van de milieubeschermingswet bedoelde vergunning is verleend.

2.      Krachtens § 33, lid 1, van de milieubeschermingswet mogen de gebouwen of de exploitatie van in de lijst opgenomen ondernemingen niet worden uitgebreid of veranderd – onder meer wat de productie van afvalstoffen betreft – op een wijze die meer verontreiniging veroorzaakt voordat voor de uitbreiding of de verandering een vergunning is verleend.”

[...]

5.      Wanneer in bijlage 1 of 2 een minimumdrempel voor de vergunningsplicht is vastgesteld, mag de onderneming, zolang zij niet in haar geheel een vergunning heeft gekregen, geen enkele verandering of uitbreiding doorvoeren waardoor deze drempel zou worden overschreden.”

22      Bijlage 1 bij dit besluit bevatte de lijst van activiteiten waarvoor een vergunning was vereist, waaronder:

„[...]

6.4.

a)      De exploitatie van slachthuizen met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dag geslachte dieren of geslacht pluimvee. [...]

[...]”

23      Dit besluit is in 2014 en de daaropvolgende jaren vervangen door nieuwe versies zonder dat de wezenlijke inhoud van de in de punten 21 en 22 van dit arrest aangehaalde bepalingen is gewijzigd.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

24      Moesgaard Meat heeft tussen 2014 en 2016 zonder een vergunning krachtens de milieubeschermingswet een varkensslachthuis geëxploiteerd.

25      Bij dagvaarding van 19 juli 2017 zijn Moesgaard Meat en haar directeur, PO, vervolgd wegens schending van deze wet, gelezen in samenhang met het besluit inzake vergunningen voor in de lijst opgenomen ondernemingen, in de versie die van toepassing is op de ten laste gelegde feiten, op grond dat Moesgaard Meat tijdens de in het vorige punt bedoelde periode zonder de aldus vereiste milieuvergunning een slachthuis exploiteerde waar meer dan 50 ton per dag geslachte varkens werd geproduceerd, waardoor een risico op milieuschade ontstond.

26      Volgens deze dagvaarding liep de gemiddelde dagelijkse productie van geslachte varkens van Moesgaard Meat voor elke maand in de periode tussen 1 januari 2014 en 31 december 2016 uiteen van 53 488 kg geslachte varkens in januari 2014 tot 92 334 kg geslachte varkens in september 2016, waarbij de totale overproductie over die volledige periode werd geschat op 17,3 miljoen kg.

27      Deze gemiddelde dagelijkse productie was berekend op basis van de productiecijfers die Moesgaard Meat aan de bevoegde instantie had overgelegd overeenkomstig de bekendtgørelse om produktionsafgift ved slagtning og eksport af svin (besluit betreffende de productieheffing bij de slacht en uitvoer van varkens), op grond waarvan op de formulieren het „slachtgewicht” moest worden ingevuld. Bovendien zijn voor diezelfde berekening alleen de „slachtdagen” in aanmerking genomen, zonder de dagen mee te tellen waarop de activiteit van het slachthuis zich beperkte tot de ontvangst van de dieren, het in de stal plaatsen van de dieren en het gereedmaken van het dier voor de slacht of het afronden van de verwerking van de geslachte dieren, met name door de verwijdering van de kop en de nek terwijl het dier wordt gekoeld, en door het gereedmaken van het dier om te worden opgehaald.

28      Bij vonnis van 3 juli 2018 heeft de Retten i Holstebro (rechter in eerste aanleg Holstebro, Denemarken) Moesgaard Meat en PO schuldig verklaard aan de ten laste gelegde feiten.

29      Zij hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Vestre Landsret (rechter in tweede aanleg voor het westen van Denemarken), die dit vonnis bij arrest van 4 juli 2019 heeft bevestigd.

30      De Højesteret (hoogste rechterlijke instantie, Denemarken), waarbij PO en Moesgaard Meat cassatieberoep hebben ingesteld tegen dat arrest, vraagt zich af welke uitlegging het openbaar ministerie en de lagere rechters hebben gegeven aan de begrippen „productie van geslachte dieren”, „per dag” en „capaciteit” in punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75, die zijn overgenomen in de toepasselijke Deense wetgeving. De Højesteret merkt in dit verband op dat, in tegenstelling tot wat de lagere rechters hebben geoordeeld, de verweerders betogen dat een „geslacht dier” een uitgebloed lichaam zonder kop in gekoelde toestand is, en dat voor de berekening van de capaciteit van Moesgaard Meat ook rekening moet worden gehouden met het uitslachten van dieren tijdens het weekend. Zij stellen overigens dat de „capaciteit” van een installatie lager kan zijn dan haar gerealiseerde productie, bijvoorbeeld wanneer de gerealiseerde productie is bereikt ondanks de fysieke, technische of juridische beperkingen op de productie. Dit is volgens hen het geval in het hoofdgeding, waarin de gerealiseerde productie die door de Anklagemyndighed in aanmerking is genomen, is bereikt met gebruik van illegaal geïnstalleerde koelcontainers.

31      In die omstandigheden heeft de Højesteret de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet punt 6.4, onder a), van bijlage I bij [richtlijn 2010/75] aldus worden uitgelegd dat onder het begrip ‚productie van geslachte dieren’ ook het slachtproces valt, dat aanvangt wanneer het dier van stal wordt gehaald, wordt verdoofd en gedood en dat eindigt bij het uitsnijden van de grote standaardstukken, zodat het gewicht van het slachtdier moet worden berekend voordat de nek en de kop alsook de organen en de ingewanden van het karkas zijn verwijderd, of ziet de ‚productie van geslachte dieren’ op de productie van geslachte varkens nadat zowel de organen en de ingewanden als de nek en de kop zijn verwijderd en nadat ze zijn leeggebloed en gekoeld, zodat het gewicht van het geslachte dier pas op dat tijdstip moet worden berekend?

2)      Moet punt 6.4, onder a), van bijlage I bij [richtlijn 2010/75] aldus worden uitgelegd dat bij het bepalen van het aantal productiedagen die deel uitmaken van de capaciteit ,per dag’, alleen rekening moet worden gehouden met de dagen waarop de slachtvarkens worden verdoofd, gedood en onmiddellijk in stukken worden gesneden, of aldus dat tevens rekening moet worden gehouden met de dagen waarop het uitslachten plaatsvindt, daaronder begrepen het gereedmaken van het dier voor de slacht, de koeling van het geslachte dier en de verwijdering van de kop en de nek?

3)      Moet punt 6.4, onder a), van bijlage I bij [richtlijn 2010/75] aldus worden uitgelegd, dat de ,capaciteit’ van een slachthuis moet worden berekend als de maximale productie per dag binnen een termijn van 24 uur, rekening houdend met de door het slachthuis daadwerkelijk in acht genomen fysieke, technische of juridische beperkingen, maar dat de uitkomst van deze berekening niet lager mag zijn dan de gerealiseerde productie, of kan de ,capaciteit’ lager zijn dan de gerealiseerde productie, bijvoorbeeld indien die productie is bereikt in strijd met de fysieke, technische of juridische beperkingen op de productie waarvan bij de berekening van de ,capaciteit’ van het slachthuis is uitgegaan?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

32      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75 aldus moet worden uitgelegd dat, voor de berekening van de productiecapaciteit van geslachte varkens in een slachthuis, het gewicht van de dieren onmiddellijk na de slachting in aanmerking moet worden genomen, dan wel hun gewicht na verbloeding, verwijdering van organen, ingewanden, kop en nek, en koeling.

33      Uit artikel 2, lid 1, artikel 3, punt 3, artikel 4, lid 1, en artikel 10 van richtlijn 2010/75 en punt 6.4, onder a), van bijlage I bij diezelfde richtlijn, in onderlinge samenhang gelezen, volgt dat elke installatie waarin de activiteit „exploitatie van slachthuizen met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dag geslachte dieren” wordt uitgeoefend, binnen het toepassingsgebied van die richtlijn valt en dat voor een dergelijke installatie overeenkomstig die richtlijn een vergunning is vereist.

34      Volgens vaste rechtspraak vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de vaststelling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten, in de regel in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze worden uitgelegd. Bovendien moeten de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het Unierecht geen definitie geeft, worden bepaald in overeenstemming met de gebruikelijke betekenis ervan, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de door de regeling waarvan zij deel uitmaken beoogde doelstellingen (arrest van 13 oktober 2022, Gemeinde Bodman-Ludwigshafen, C‑256/21, EU:C:2022:786, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35      In dit verband moet worden opgemerkt dat het begrip „geslacht dier” in punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75 niet in deze richtlijn wordt gedefinieerd en dat deze richtlijn voor de bepaling van de betekenis en draagwijdte van deze term niet uitdrukkelijk naar het nationale recht verwijst.

36      Wat de context van deze bepaling betreft, moet evenwel worden benadrukt dat het begrip „geslacht dier” wordt gedefinieerd in andere handelingen van de Unie die relevant zijn voor de productie van geslachte varkens in een slachthuis, waaronder in het bijzonder verordening nr. 1308/2013, die een gemeenschappelijke ordening van de markten vaststelt voor producten die met name tot de sector varkensvlees behoren. Punt B van bijlage IV bij die verordening bevat voorschriften voor de schema’s van de Unie voor de indeling van geslachte dieren in de sector varkensvlees met het oog op de registratie van de prijzen en de toepassing van de interventieregelingen in deze sector.

37      Wat varkens betreft betekent het begrip „karkas” volgens deze bijlage IV het geslachte dier, na verbloeding en verwijdering van de ingewanden, geheel of in twee helften verdeeld. Evenzo blijkt uit de voorschriften in bijlage IV inzake de aanbiedingsvorm van karkassen, dat voor varkens de tong, de borstels, de hoeven, de geslachtsorganen, het niervet, de nieren en het middenrif moeten worden verwijderd.

38      Tevens moet worden opgemerkt dat op het gebied van de gemeenschappelijke ordening van de markten reeds definities en in wezen identieke voorschriften inzake de standaardaanbiedingsvorm voor geslachte varkens golden bij de vaststelling van richtlijn 96/61, waarbij het eerst de thans uit richtlijn 2010/75 voortvloeiende vergunningsplicht voor de exploitatie van slachthuizen is ingevoerd, en bij de vaststelling van de richtlijnen 2008/1 en 2010/75.

39      Zoals blijkt uit punt 10 van dit arrest, was punt 6.4, onder a), van bijlage I bij de richtlijnen 96/61 en 2008/1 bovendien geformuleerd in bewoordingen die vergelijkbaar waren met die in het huidige punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75.

40      De in punt 38 van dit arrest bedoelde definities en voorschriften inzake de standaardaanbiedingsvorm waren om te beginnen opgenomen in artikel 2, lid 1, van verordening nr. 3220/84 en vervolgens in bijlage V bij verordening nr. 1234/2007.

41      Uit verordening nr. 1308/2013 en de in het vorige punt vermelde verordeningen, en in het bijzonder uit artikel 7, lid 1, onder f), van verordening nr. 1308/2013 alsook artikel 8, lid 1, onder f), van verordening nr. 1234/2007 en artikel 2, lid 2, van verordening nr. 3220/84, volgt dat het daarin gedefinieerde gewicht van de geslachte dieren, vanaf verordening nr. 3220/84, voor de toepassing van deze regeling een referentiecriterium vormt om de referentieprijzen te berekenen.

42      Bovendien volgt uit artikel 2, lid 2, van verordening nr. 3220/84, die van kracht was ten tijde van de vaststelling van de eerste richtlijn waarbij de vergunningsplicht voor de exploitatie van slachthuizen met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton geslachte dieren per dag – namelijk richtlijn 96/61 – werd ingevoerd, dat het gewicht van karkassen van varkens na slachting van toepassing was op het geslachte dier in de in die verordening voorgeschreven standaardaanbiedingsvorm, ook al mochten de lidstaten onder bepaalde voorwaarden een andere aanbiedingsvorm bepalen.

43      In die omstandigheden en gelet op de mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid waarmee het uit deze handelingen voortvloeiende begrip „geslacht dier” wordt gedefinieerd, moet worden geoordeeld dat de Uniewetgever bij de vaststelling van richtlijn 2010/75 en de daaraan voorgaande richtlijnen heeft willen verwijzen naar dit begrip „geslacht dier”, ook al bestaan er voor dit begrip andere definities in de regelgeving van de Unie op het gebied van de volksgezondheid.

44      Hieruit volgt dat voor de berekening van de productiecapaciteit van geslachte varkens in een slachthuis als bedoeld in punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75, niet het gewicht van de dieren onmiddellijk na slachting in aanmerking moet worden genomen, maar hun gewicht na verbloeding en verwijdering van ingewanden en organen en zonder tong, borstels, hoeven, geslachtsorganen, niervet, nieren en middenrif.

45      Deze uitlegging vindt ook steun in het feit dat het begrip „geslacht dier” in punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75 wordt gebruikt in combinatie met het woord „productie” („productie [...] van geslachte dieren”), in samenhang met de eerste zin van de inleidende tekst bij bijlage I, volgens welke de „hieronder genoemde drempelwaarden [...] in het algemeen betrekking [hebben] op de productiecapaciteit of op het vermogen”. De op geslachte dieren toepasselijke „productie” sluit namelijk a priori meer aan bij een proces aan het einde waarvan het dierenvlees een eerste verwerking of verpakking ondergaat met het oog op de toekomstige verhandeling ervan, dan bij een geïsoleerde handeling zoals slachting waarbij het dier enkel wordt gedood.

46      Aan de uitlegging van punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75 in het licht van de definitie en de voorschriften inzake de standaardaanbiedingsvorm van varkenskarkassen in verordening nr. 1308/2013 wordt niet afgedaan door het feit dat deze richtlijn in sommige taalversies niet letterlijk verwijst naar het in die verordening gedefinieerde begrip.

47      De begrippen die worden gebruikt in de Bulgaarse („трупно месо”), de Hongaarse („vágott súly”) en de Zweedse („slaktvikt”) taalversie van deze richtlijnen, namelijk „karkasvlees” voor de Bulgaarse taalversie en „karkasgewicht” voor de andere twee taalversies, lijken conceptueel sterk op de begrippen die in deze drie talen worden gebruikt in verordening nr. 1308/2013 („кланичен труп”, „hasított test” en „slaktkropp”), namelijk „slachtkarkas” voor de Bulgaarse taalversie, en „karkas” voor de andere twee taalversies.

48      Voorts staat het feit dat de begrippen die worden gebruikt in de Nederlandse („geslachte dieren”), de Tsjechische („kapacita porážky”), de Slowaakse („kapacita zabitia”) en de Sloveense („zmogljivostjo zakola”) taalversies van richtlijn 2010/75, namelijk „geslachte dieren” voor de Nederlandse taalversie en „slachtcapaciteit” voor de andere drie taalversies, niet de term „karkas” bevatten, niet in de weg aan een uitlegging die rekening houdt met de definitie van deze term in die verordening.

49      De omstandigheid dat verordening nr. 1308/2013 andere doelstellingen nastreeft dan richtlijn 2010/75 volstaat op zich niet om te rechtvaardigen dat dezelfde term die in twee regelingen betreffende dezelfde sector wordt gebruikt verschillend wordt uitgelegd.

50      Hoewel richtlijn 2010/75 volgens artikel 1 ervan tot doel heeft verontreiniging door industriële activiteiten op geïntegreerde wijze te voorkomen en te beperken, wijst niets erop dat de Uniewetgever in casu kan worden geacht de grenzen te hebben overschreden van de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover hij beschikt op gebieden waarop van hem politieke, economische en sociale keuzen worden verlangd en wanneer hij ingewikkelde beoordelingen moet maken, door voor de berekening van de productiecapaciteit van slachthuizen in de zin van punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75, te verwijzen naar het gewicht van de geslachte dieren zoals omschreven in de opeenvolgende verordeningen nr. 3220/84, nr. 1234/2007 en nr. 1308/2013.

51      Zoals de advocaat-generaal in de punten 66 en 67 van haar conclusie heeft opgemerkt, blijkt ten slotte uit de richtsnoeren inzake de beste beschikbare technieken voor slachthuizen, die ingevolge artikel 16, lid 2, van richtlijn 96/61 door de Europese Commissie zijn opgesteld, dat sinds de inwerkingtreding van deze richtlijn de betrokken economische sector en in het bijzonder de actoren op wie de verplichting rust om – op straffe van eventuele sancties – te beschikken over de vereiste voorafgaande vergunning, onmiddellijk zijn uitgegaan van het beginsel dat geslachte dieren het lichaam van de verwerkte dieren betreffen nadat de belangrijke delen zijn verwijderd.

52      Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75 aldus moet worden uitgelegd dat, voor de berekening van de productiecapaciteit van geslachte varkens in een slachthuis, het gewicht van de geslachte varkens na verbloeding en verwijdering van ingewanden, en zonder tong, borstels, hoeven, geslachtsorganen, niervet, nieren en middenrif in aanmerking moet worden genomen.

 Tweede en derde vraag

53      Met zijn tweede en derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de dagelijkse productiecapaciteit van geslachte dieren in een slachthuis dat niet over de door artikel 4, lid 1, van deze richtlijn vereiste vergunning beschikt, wordt berekend op basis van de gerealiseerde maandelijkse productievolumen van dat slachthuis:

–        deze berekening naast de dagen waarop de dieren worden geslacht ook de dagen moet omvatten waarop andere productiestappen worden uitgevoerd, en

–        rekening moet worden gehouden met de fysieke, technische en juridische beperkingen die de productiecapaciteit van dat slachthuis kunnen verminderen, zodat deze productiecapaciteit lager kan zijn dan de gerealiseerde productie, met name wanneer deze is bereikt in strijd met die fysische, technische of juridische beperkingen.

54      Gewoonlijk betekent de „productiecapaciteit” van een slachthuis de hoeveelheid geslachte dieren die het slachthuis kan produceren.

55      Om te bepalen of een slachthuis een vergunning moet hebben, moet de capaciteit van dat slachthuis dus in beginsel vooraf worden beoordeeld in het licht van de capaciteit van de operationele uitrusting waarover het beschikt. Zoals de advocaat-generaal in de punten 28 en 29 van haar conclusie heeft opgemerkt, moet in deze context, onder verwijzing naar de richtsnoeren van de Commissie van 1 april 2007 betreffende de uitlegging en de bepaling van capaciteit op grond van richtlijn 96/61 (Guidance on Interpretation and Determination of Capacity under the IPPC Directive), die weliswaar niet bindend zijn maar kunnen dienen ter verduidelijking van de algemene opzet van deze richtlijn en dus ook van richtlijn 2010/75 [zie naar analogie arrest van 16 december 2021, Apollo Tyres (Hungary), C‑575/20, EU:C:2021:1024, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak], rekening worden gehouden met de relevante fysieke, technische en juridische beperkingen alsook met de capaciteit van het deel van de installatie of de productiestap die de totale capaciteit van het betrokken slachthuis het meest beperkt. Indien met deze beperkingen geen rekening werd gehouden, zou de aldus bepaalde capaciteit van de installatie namelijk niet overeenstemmen met hetgeen – met inachtneming van de op de betrokken activiteit toepasselijke rechtsregels – in de praktijk haalbaar is.

56      Wanneer evenwel uit de productiegegevens van een slachthuis dat niet over een dergelijke vergunning beschikt blijkt dat dit slachthuis hoeveelheden geslachte dieren produceert die de hoeveelheden als bedoeld in punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75 overschrijden, moet dit slachthuis op basis van deze enkele omstandigheid worden geacht een productiecapaciteit te hebben die ten minste gelijk is aan die hoeveelheden en dat de betrokken productie derhalve heeft plaatsgevonden in strijd met de uit artikel 4, lid 1, van deze richtlijn voortvloeiende vergunningsplicht.

57      In deze context faalt de door PO en Moesgaard Meat in hun schriftelijke opmerkingen verdedigde stelling dat het reële niveau van de productie van geslachte dieren dat door Moesgaard Meat is bereikt, niet voor de berekening van de productiecapaciteit van het betrokken slachthuis in aanmerking kan worden genomen in een situatie waarin dit slachthuis dit reële productieniveau heeft bereikt in strijd met de beperkingen die voortvloeien uit de op de betrokken activiteit toepasselijke rechtsregels, in casu dankzij de illegaal geïnstalleerde koelcontainers.

58      Zoals volgt uit artikel 1 van richtlijn 2010/75, gelezen in het licht van overweging 2 ervan, beoogt deze richtlijn immers de verontreiniging door de belangrijkste industriële activiteiten te voorkomen, te beperken en zo veel mogelijk uit te bannen. Aangezien de gerealiseerde productie de oorzaak is van de verontreiniging die deze richtlijn beoogt te voorkomen, te beperken en uit te bannen, moet een slachthuis met een gerealiseerde productie boven de drempel in punt 6.4, onder a), van bijlage I bij die richtlijn, hoe dan ook worden beschouwd als een installatie die dergelijke industriële activiteiten uitoefent en dus krachtens die richtlijn vergunningsplichtig is, ongeacht de legale dan wel illegale wijze waarop dit productieniveau is bereikt.

59      Overigens moet het feit dat er hoeveelheden worden geproduceerd die de in punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75 bedoelde hoeveelheden gedurende een bepaalde periode overschrijden, zonder wijzigingen in de operationele uitrusting waarover het betrokken slachthuis beschikt of in de voor de betrokken activiteit geldende fysieke, technische en juridische beperkingen, in beginsel worden beschouwd als een aanwijzing voor het bestaan van ten minste een dergelijke capaciteit, ook ten opzichte van andere perioden waarin dat slachthuis functioneerde en de capaciteit van dat slachthuis eventueel – bijvoorbeeld als gevolg van daling van de huidige vraag – niet volledig werd benut en de door dat slachthuis geproduceerde hoeveelheden bijgevolg lager waren dan die bedoeld in punt 6.4, onder a).

60      In het geval, ten slotte, er geen gegevens bestaan over de productie van geslachte dieren die dagelijks in het betrokken slachthuis wordt gerealiseerd en de dagelijkse productiecapaciteit van geslachte dieren niet naar behoren vooraf is beoordeeld met het doel vast te stellen of, zoals in punt 55 van dit arrest is vermeld, een krachtens richtlijn 2010/75 vereiste vergunning nodig is, maar dit wordt afgeleid uit de gegevens betreffende de gemiddelde dagelijkse productie die zijn berekend op basis van de gerealiseerde maandelijkse productie van dat slachthuis, dan houdt dit noodzakelijkerwijs in dat bij de berekening van de gemiddelde dagelijkse productie niet alleen rekening moet worden gehouden met de „slachtdagen”, maar ook met de dagen waarop andere productiestappen – namelijk die als bedoeld in punt 44 van dit arrest – worden uitgevoerd.

61      In casu zou dit vereisen dat rekening wordt gehouden met zaterdagen en zondagen, waarop de activiteit van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde slachthuis – volgens de aanwijzingen van PO en Moesgaard Meat die door hen moeten worden gestaafd en door de verwijzende rechter moeten worden nagegaan – bestond in de ontvangst, het in de stal plaatsen en het gereedmaken van de dieren voor de slacht en in het afronden van de in punt 52 van dit arrest genoemde handelingen na het slachten.

62      Gelet op het voorgaande moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord dat punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75 aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer de dagelijkse productiecapaciteit van geslachte dieren in een slachthuis dat niet over de door artikel 4, lid 1, van deze richtlijn vereiste vergunning beschikt, wordt berekend op basis van de gerealiseerde maandelijkse productievolumen van dat slachthuis, deze berekening naast de dagen waarop de dieren worden geslacht ook de dagen moet omvatten waarop andere stappen voor de productie van geslachte dieren worden uitgevoerd. In deze context moet daarentegen geen rekening worden gehouden met eventuele fysieke, technische en juridische beperkingen die de productiecapaciteit van dat slachthuis kunnen verminderen.

 Kosten

63      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1)      Punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75/EU van het Europees en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)

moet aldus worden uitgelegd dat

voor de berekening van de productiecapaciteit van geslachte varkens in een slachthuis, het gewicht van de geslachte varkens na verbloeding en verwijdering van ingewanden, en zonder tong, borstels, hoeven, geslachtsorganen, niervet, nieren en middenrif in aanmerking moet worden genomen.

2)      Punt 6.4, onder a), van bijlage I bij richtlijn 2010/75

moet aldus worden uitgelegd dat,

wanneer de dagelijkse productiecapaciteit van geslachte dieren in een slachthuis dat niet over de door artikel 4, lid 1, van deze richtlijn vereiste vergunning beschikt, wordt berekend op basis van de gerealiseerde maandelijkse productievolumen van dat slachthuis, deze berekening naast de dagen waarop de dieren worden geslacht ook de dagen moet omvatten waarop andere stappen voor de productie van geslachte dieren worden uitgevoerd. In deze context moet daarentegen geen rekening worden gehouden met eventuele fysieke, technische en juridische beperkingen die de productiecapaciteit van dat slachthuis kunnen verminderen.

ondertekeningen


*      Procestaal: Deens.