Language of document :

Beroep ingesteld op 3 mei 2006 - Centro Studi A. Manieri tegen Raad

(Zaak T-125/06)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoeker: Centro Studi A. Manieri (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: C. Forte, M. Forte en G. Forte, advocaten)

Verweerder: Raad van de Europese Unie

Conclusies van verzoeker

nietigverklaring van het besluit van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie van 16 januari 2006 waarbij wordt afgezien van de niet-openbare aanbestedingsprocedure UCA-459/03 voor het volledige beheer van een crèche, en gelijktijdig de opdracht voor het beheer van die diensten wordt opgedragen aan het bureau infrastructuur en logistiek Brussel (OIB) van de Europese Commissie;

verzoekers schade ex aequo et bono vast te stellen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit van het secretariaat-generaal van verweerder waarbij wordt afgezien van de aanbestedingsprocedure die in de herfst van 2003 was gestart met aankondiging 2003/209-187862 voor een niet-openbare procedure voor het volledige beheer van een crèche. Dit besluit zou zijn genomen omdat een voorstel van het bureau infrastructuur en logistiek Brussel (OIB) van de Commissie betreffende het beheer van de crèche in kwestie in aanmerking is genomen. Dit voorstel werd geoordeeld veel voordeliger te zijn dan het voorstel van verzoeker, vooral wat de aan het personeel gegarandeerde contractsvoorwaarden, de schaalvoordelen en de optimalisering van de beschikbare middelen betreft.

Tot staving van zijn stellingen betoogt verzoeker:

-    schending van het transparantiebeginsel en van het beginsel van gelijke behandeling omdat de bestreden handeling, houdende het besluit om de dienst waarover de procedure ging intern uit te voeren, is vastgesteld zonder bekendmaking of mededinging;

-    schending van artikel 86, lid 1, EG voorzover onaanvaardbaar is een stelsel waarin de lidstaten verplicht worden een nationaal systeem waarin de gunning van concessies voor openbare diensten zonder aanbestedingsprocedure niet te handhaven, om vervolgens de gemeenschapsinstellingen toe te staan dit wel te doen;

-    onjuiste toepassing van de bepalingen die als rechtsgrondslag voor het bestreden besluit zijn aangevoerd: afdeling 4 van het bestek en artikel 10 van het financieel reglement, aangezien het afzien van de aanbesteding waarop de Raad zich beroept niet tot doel had de procedure opnieuw te starten;

-    schending van de motiveringsplicht en onjuiste beoordeling van de feiten, wat de juistheid van de criteria betreft waarop de keuze voor het voorstel van het OIB is gebaseerd;

-    schending van de artikelen 43 en 49 EG. Op dit punt wordt gesteld dat indien het OIB geen dienst van de Raad is, deze daarover geen enkele controle heeft. Daaruit volgt dat in casu geen beroep kan worden gedaan op de rechtspraak volgens welke de toepassing van de regeling inzake overheidsopdrachten enkel is uitgesloten indien de concessieverlenende overheidsinstantie op de concessiehouder toezicht uitoefent zoals op haar eigen diensten én deze concessiehouder bovendien het merendeel van zijn werkzaamheden verricht ten behoeve van de instantie die hem beheerst.

____________