Language of document : ECLI:EU:T:2015:206

Zaak T‑576/11

Schenker Customs Agency BV

tegen

Europese Commissie

„Douane-unie – Navordering van rechten bij invoer – Invoer van glyfosaat van oorsprong uit Taiwan – Verzoek van een douane-expediteur tot kwijtschelding van de rechten bij invoer – Artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 – Billijkheidsclausule – Bestaan van bijzondere omstandigheden – Aangiften voor het in het vrije verkeer brengen – Onjuiste certificaten van oorsprong – Begrip ,klaarblijkelijke nalatigheid’ – Besluit van de Commissie waarbij kwijtschelding van de rechten niet gerechtvaardigd wordt geacht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 16 april 2015

1.      Eigen middelen van de Europese Unie – Terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer of uitvoer – Billijkheidsclausule van artikel 239 van het communautair douanewetboek en van artikel 905 van uitvoeringsverordening nr. 2454/93 – Uitzonderingsregeling – Strikte uitlegging

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 239; verordening nr. 2454/93 van de Commissie, art. 905)

2.      Eigen middelen van de Europese Unie – Terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer of uitvoer – Artikel 239 van het communautair douanewetboek – Bestaan van bijzondere omstandigheden – Begrip – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Omvang – Grenzen

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 239; verordening nr. 2454/93 van de Commissie, art. 905)

3.      Eigen middelen van de Europese Unie – Terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer of uitvoer – Billijkheidsclausule van artikel 905 van verordening nr. 2454/93 – Draagwijdte – Bevoegdheid van de Commissie – Grenzen – Toepassing van materieel douanerecht – Uitsluitende bevoegdheid van de nationale autoriteiten

(Art. 267 VWEU; verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 239 en 243; verordening nr. 2454/93 van de Commissie, art. 905)

4.      Douane-unie – Ontstaan en invordering van een douaneschuld – Door de nationale douaneautoriteiten toegezonden navorderingsaanslagen voor antidumpingrechten – Rechtskarakter – Mededeling door deze autoriteiten van een boeking achteraf van een bestaande douaneschuld

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 201, leden 2 en 3)

5.      Eigen middelen van de Europese Unie – Terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer – Billijkheidsclausule van artikel 239 van het communautair douanewetboek en van artikel 905 van uitvoeringsverordening nr. 2454/93 – Bijzondere omstandigheden – Begrip – Vertrouwen van de belastingplichtige in de geldigheid van certificaten van oorsprong die achteraf vals, vervalst of ongeldig blijken – Vertrouwen gebaseerd op de aanvankelijke aanvaarding van de certificaten door de douaneautoriteiten van een lidstaat – Daarvan uitgesloten

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 239; verordening nr. 2454/93 van de Commissie, art. 905)

6.      Eigen middelen van de Europese Unie – Terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer of uitvoer – Bestaan van bijzondere omstandigheden – Begrip – Gebrekkige controle door de Commissie op de juiste toepassing van een antidumpingverordening – Daaronder begrepen – Geen tekortkoming

(Verordeningen van de Raad nr. 2913/92, art. 239, en nr. 368/98)

7.      Eigen middelen van de Europese Unie – Terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer – Billijkheidsclausule van artikel 239 van het communautair douanewetboek en van artikel 905 van uitvoeringsverordening nr. 2454/93 – Bijzondere omstandigheden – Begrip – Gebrekkig optreden van de nationale douaneautoriteiten – Daaronder begrepen – Geen tekortkoming

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 239; verordening nr. 2454/93 van de Commissie, art. 905)

8.      Eigen middelen van de Europese Unie – Terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer – Omstandigheden die „geen frauduleuze handeling noch klaarblijkelijke nalatigheid” van de zijde van de belanghebbende inhouden – Begrip klaarblijkelijke nalatigheid – Strikte uitlegging – Criteria – Complexiteit van de tariefregeling – Geen – Beroepservaring van de douane-expediteur – Zorgvuldigheid van de importeur – Geen

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 5 en 239; verordening nr. 2454/93 van de Commissie, art. 199 en 905, lid 3, en bijlage 37)

9.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Besluit tot afwijzing van een verzoek tot terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten

(Art. 296 VWEU; verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 239)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 44)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 45, 46)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 49‑51, 55, 57, 58)

4.      De door de nationale douaneautoriteiten aan importeurs of hun directe of indirecte vertegenwoordigers toegezonden navorderingen ter zake van antidumpingrechten over de invoer uit derde landen vormen enkel de tot hen gerichte mededeling dat deze autoriteiten een boeking achteraf hebben verricht van een bestaande douaneschuld die op grond van artikel 201, lid 2, van verordening nr. 2913/92 tot instelling van het douanewetboek, was ontstaan op het moment van de aanvaarding van de door de belanghebbenden gedane douaneaangiften. Daarbij is een douane-expediteur die als indirecte vertegenwoordiger van een importeur optreedt, op grond van artikel 201, lid 3, van deze verordening schuldenaar van de totale schuld, met inbegrip van de invoerrechten, zoals antidumpingrechten die niet zijn geheven doordat in de opgestelde aangiften een ander land dan het daadwerkelijke land van oorsprong is vermeld als land van oorsprong van het ingevoerde product.

(cf. punt 52)

5.      In het kader van een navordering van de bij wijze van antidumpingrechten verschuldigde invoerrechten kan het feit dat door kamers van koophandel van een derde land afgegeven certificaten van oorsprong achteraf ongeldig zijn gebleken niet worden aangemerkt als een factor waardoor de belanghebbende in bijzondere omstandigheden is komen te verkeren in de zin van artikel 239 van verordening nr. 2913/1992 tot vaststelling van het douanewetboek. Het is een keuze van de aangever om zich op deze certificaten te baseren voor het vaststellen van de oorsprong van de bij de douaneautoriteiten aangegeven goederen, teneinde op die wijze te voldoen aan zijn verplichting om bij de douaneautoriteiten opgave te doen van de oorsprong van de ingevoerde goederen. Deze keuze brengt risico’s met zich die eigen zijn aan de werkzaamheden van een douane-expediteur; deze risico’s moeten dus door hem worden gedragen en niet ten laste komen van de openbare middelen. Indien zou moeten worden aangenomen dat deze omstandigheden bijzondere omstandigheden zijn die de kwijtschelding van de antidumpingrechten rechtvaardigen, dan zouden de marktdeelnemers er geen enkel belang bij hebben om zich ervan te vergewissen dat de aangiften en de bij de douaneautoriteiten ingediende bescheiden juist zijn.

(cf. punten 61‑65, 69)

6.      Bij de toepassing van de antidumpingrechten zoals ingesteld bij verordening nr. 368/98 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van glyfosaat uit de Volksrepubliek China en tot definitieve inning van het voorlopige recht, waarvan de ontduiking aan de basis staat van de door de nationale douaneautoriteiten uitgereikte navorderingsaanslagen, rust de verplichting om over de betrokken ingevoerde goederen antidumpingrechten te heffen, in de eerste plaats op de douaneautoriteiten van de lidstaten.

Desalniettemin is de Commissie – in algemene zin vanwege haar hoedanigheid als hoedster van de Verdragen en van het secundaire recht van de Unie, en in het bijzonder vanwege haar centrale rol bij het toezicht op de toepassing van het douanerecht van de Unie – onderworpen aan verplichtingen tot coördinatie en toezicht, met name in het kader van onderzoeken naar eventuele inbreuken. De Commissie voldoet aan deze verplichtingen wanneer er, door haar of met haar steun, procedures zijn opgestart naarmate er in de verschillende fasen van de door de nationale autoriteiten en door OLAF uitgevoerde onderzoeken meer gegevens aan het licht komen over een mogelijke ontduiking. Daarbij omvatten de in dit kader op de Commissie rustende verplichtingen niet de verplichting om importeurs of douane-expediteurs de gegevens waarover zij beschikt mee te delen of hen te waarschuwen dat zij twijfels heeft over de door hen verrichte transacties.

(cf. punten 72, 76, 77)

7.      In het kader van invoer van aan een algemene regeling onderworpen goederen waarop antidumpingrechten van toepassing zijn, rusten op zowel de Commissie als de nationale douaneautoriteiten met het oog op de toepassing van het Unierecht een zorgvuldigheidsplicht en een verplichting tot toezicht. Dergelijke verplichtingen brengen echter niet met zich dat de douaneautoriteiten, ingeval informatie voorligt die ten aanzien van welbepaalde ondernemingen geen voldoende concrete aanwijzingen bevat om te rechtvaardigen dat jegens hen of ten aanzien van de door hen verrichte transacties onmiddellijk wordt overgegaan tot het nemen van specifieke maatregelen, moeten overgaan tot systematische fysieke controles van alle zendingen van door dergelijke ondernemingen ingevoerde producten die bij de douane van de Unie binnenkomen. De douaneautoriteiten zijn, gelet op de algemene aard van de genoemde gegevens, evenmin gehouden om deze ondernemingen te waarschuwen. Douaneautoriteiten die op de hoogte zijn van mogelijke fraude zijn immers niet verplicht een marktdeelnemer ervoor te waarschuwen dat hij ten gevolge van die fraude douanerechten verschuldigd kan worden, ook wanneer hij te goeder trouw zou hebben gehandeld.

(cf. punten 85‑87, 90)

8.      Een douane-expediteur stelt zich door het enkele uitoefenen van zijn werkzaamheden aansprakelijk zowel voor de betaling van de invoerrechten als voor de regelmatigheid van de door hem aan de douaneautoriteiten overgelegde documenten. In dit verband moet een gevestigd douane-expediteur tenminste twijfels hebben over de daadwerkelijke oorsprong van het ingevoerde product zodra facturen, paklijsten en douaneaangiften aanwijzingen bevatten over die oorsprong en er incoherenties bestaan in de certificaten van oorsprong.

Daar komt bij dat de expediteur het des te meer aan zorgvuldigheid laat ontbreken indien hij deze facturen en aangiften niet heeft onderzocht of heeft kunnen inzien alvorens deze bij de douaneautoriteiten in te dienen, daar hij op grond van artikel 199 van verordening nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van het douanewetboek, als aangever aansprakelijk is voor de juistheid van de in deze aangiften verstrekte gegevens. De interne procedures van de expediteur voor de indiening van aangiften en voor het samenstellen van de relevante documentatie, alsmede de specifieke kenmerken van zijn groepsstructuur, kunnen geen redenen vormen waarom hij zich aan de verplichtingen die eigen zijn aan de werkzaamheden van een douane-expediteur zou mogen onttrekken en om de gevolgen daarvan ten laste van de begroting van de Unie te laten komen.

Een douane-expediteur kan zich evenmin verschuilen achter de handelingen van zijn opdrachtgever om kwijtschelding van de invoerrechten te rechtvaardigen.

(cf. punten 95, 98, 101, 104‑107, 109, 110, 112, 115)

9.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 118‑124)