Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 28 september 2004 ingesteld door B. Nonat tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-391/04)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 28 september 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door B. Nonat, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

-    nietig te verklaren de besluiten van de Commissie om verzoekers naam niet op te nemen op de lijst van verdiensten, noch op de lijst van ambtenaren die voor de bevorderingsronde 2003 tot de rang A4 worden bevorderd;

-    artikel 12 van het besluit van de Commissie tot vaststelling van de algemene uitvoeringsbepalingen betreffende artikel 45 van het Statuut onwettig te verklaren, voorzover hierin is bepaald dat als overgangsregeling voorrangspunten worden toegekend ten belope van 1 punt per jaar anciënniteit in de rang met een maximum van 7 punten en bijkomende bijzondere voorrangspunten binnen de grens van 150 % van de bevorderingsmogelijkheden van de voorgaande bevorderingsronde, zonder dat rekening wordt gehouden met de effectieve verdiensten van de ambtenaren tijdens de referentiejaren;

-    verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker in deze zaak verzet zich tegen de weigering van het tot aanstelling bevoegde gezag om hem voor de bevorderingsronde 2003 te bevorderen tot rang A4.

Tot staving van zijn vordering beroept verzoeker zich op schending van de artikelen 43 en 45 van het Statuut, van het discriminatieverbod en van zijn recht op ontwikkeling van de loopbaan.

Hij betoogt dienaangaande dat de ambtenaren ten gevolge van de door de Commissie vastgestelde nieuwe procedures voor beoordeling en bevordering niet meer op hun verdiensten worden beoordeeld. In zijn concreet geval wordt hij overeenkomstig artikel 12, punt 3b, van de uitvoeringsbepalingen betreffende artikel 45 van het Statuut geacht, wat bijkomende bijzondere voorrangspunten betreft, dezelfde verdiensten te hebben als de ambtenaren van dezelfde rang die voor de voorgaande bevorderingsronde niet waren voorgedragen.

____________